Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Critisch cahierEen Hollander bezingt de goedheid van den Vlaamschen grond.Ga naar voetnoot(1)Een Hollander heeft zijn hart aan Vlaanderen verpand. Zijn naam en zijn werk hebben beide een vertrouwden Vlaamschen klank. Toch is Emile Buysse een Zeeuw, maar reeds in den novellenbundel ‘Vlamingen’Ga naar voetnoot(2) waarmee hij debuteerde, vallen onder de overwoekering van roekelooze adjectieven en gekunstelde woordkoppelingen-van-eendag, een Vlaamsche bodem-tendenz en een verteedering om het landelijk bedrijf aan te wijzen, die voor de verdere evolutie van den auteur beslissend schijnen te worden. Dit debuut was overigens niet bijzonder merkwaardig, een samenlezing van verliteratuurde onbenulligheden, overvloedig met sentimenteele verkleinwoorden en hinderende taalparticularismen gestoffeerd, anecdotisch, flauw en oppervlakkig, zonder een schijn van persoonlijke problematiek, geheel naar het beproefde recept der Vlaamsche regionalisten, derde keus. Merkwaardig mag het achteraf wel heeten, dat de auteur die aanvankelijk met overtuiging het liefelijke pad der inhoudlooze woorden-literatuur bewandelde, thans tot de krachtige ontplooiing is gekomen van een schoon talent, dat geen rotswegen ducht. Buysse bezit de eigenschap, in den waren zin des woords romancier te kunnen zijn, dwz. verhaler, schepper van leven dat niet uitsluitend eigen leven is, van menschen, die niet uitsluitend dubbelgangers zijn van den auteur. Dit, tezamen met den aard van zijn debuut, de afwezigheid van persoonlijke problematiek, en de optimistische tendenz die zijn werk besluit, wijzen er op, dat zijn scheppingsdrang van den beginne af, meer louter vorm- en vormingsdrift is geweest dan een kracht die tot belijden dwingt. Met de uitbundige beeldspraak, het opvallende van zijn particularistisch taaleigen en het overdadig aanwenden van niet altijd even gelukkige neologismen, de laatste attributen van een literatuur waarmee een romanschrijver dient af te rekenen, wordt in ‘Miele keert terug’Ga naar voetnoot(1) den strijd aangebonden en beslecht. Er is nog aarzeling, sterke deelen worden overgroeid door bespiegelende uitweidingen van den auteur in onopgelosten toestand; litteraire allures belasten den gang van het verhaal. Maar de overwinning ligt hierin, dat dit alles niet meer zinloos op zichzelve bestaat, maar dienstbaar werd gemaakt aan den groei van een gebeuren waarvoor de persoonlijkheid van den auteur beslissend is. ‘Spokenhof’ beteekent de definitieve bevrijding uit den greep der literatuur. Vrij en onwrikbaar treedt de boeiende persoonlijkheid van den schrijver u tegemoet, met de rustige onafwendbaarheid van een natuurkracht, veroverd van de eerste bladzijden af. | |
[pagina 168]
| |
Terwijl in ‘Miele keert terug’ in het bijzonder het probleem der wederaanpassing van de terugkeerende frontsoldaten werd behandeld, met het optimistisch slotvizioen van een herwordend volk door den terugkeer naar God en den Grond, werd in ‘Spokenhof’ de oorlogs-, bezettings-, en naoorlogstijd, - hoewel aan de basis ervan en met oorlogsellende het verhaal doortrekkend, - meer tot achtergrond herleid waarop de figuren religieus en sociaal in positieve richting evolueeren. De godsdienstige en de bodem-tendenz beheerschen Buysse's werk. Hij is de schrijver van het heimwee in den mensch, het onbestemd, trekkend verlangen, dat eens in zijn leven de begenadigde herkennen zal als het heimwee naar den Schepper. ‘Op de verbintenis tusschen God en den mensch rust het leven, werkt en strijdt het.’Ga naar voetnoot(1) Slechts eenmaal heeft hij zich, naar Vlaamsch gevoelen althans, door zijn idealiseerend optimisme laten misleiden, nl. daar, waar hij katholieke Vlaamsche boeren zich tot het Calvinisme doet bekeeren en in den schoot van een katholiek Vlaamsch dorp in Calvinistische celvorming wil doen gelooven. Een van Buysse's hoofdpersonages is het land, het Vlaamsche polderland, niet toevallig opgeroepen als decor, maar vergroeid met het leven der menschen, verstrengeld met de diepste gronden van hun onverklaarde gemoedsbewegingen. Het is geen chauvinisme en geen romantische sentimentaliteit. Hij weet de rauwheid van den grond en de woede der elementen. Maar het land roept, ‘met al zijn weemoedigheid en wondere aantrekking.’Ga naar voetnoot(2) Na jaren zwerven keert Sjef van Mullem naar vaders hoeve terug: - ‘Waarom kwam ik weerom? Ze zeggen hier: om zijn vader. En als ze 't mij vroegen, 'k heb hetzelfde gezeid. Maar in werkelijkheid gaat ge alleen maar terug, omdat er nog entwat anders is dan een vader alleenig. 'k Kende hem bijkans niet meer.’ - ‘Het land?’ - ‘Misschien. 't Land toch alleene nie. Alles, de boomen, de winden, de vaarten, wellichte Maria. Ja, ge weet da nie...’ En verder: ‘Nu keer ik terug, en ik zal zorgen dat ik terugkeerde voor haar. Dat is misschien ook wel sjuist. Want om haar, bij haar zit het land, de boomen, de wind, alles... lijk ik het al zegde.’Ga naar voetnoot(3) Het is die onbestemde, nobele weemoed, die den mensch gevoelig maakt en goed. Het zijn die innigheid en die wijding, die over u neerkomen als een vreemde treurnis en een stil geluk, het is die zware goedheid en dat heimwee waarvan de richting u ontgaat, die Emile Buysse's werk groot maken.
Bert RANKE. |
|