Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Sibylle of de verongelijkte geloofstwijfelaarsterGa naar voetnoot(1)Beteekent dit boek een halte van de persoonlijke evolutie van Walschap of ontfermt zich diens ingeboren grootmoedigheid nogmaals, en ditmaal volkomen voorbereid op de steeniging, over een uitgestooten of verongelijkt mensch? Bekent hij in zijn ‘Auto-interview’Ga naar voetnoot(2) niet: ‘ik schrijf doorgaans iets waar men niet mee akkoord gaat’? De bewustheid waarmee W. zich als ‘steen des aanstoots’ is gaan indenken, stelt ons voor een moeilijke dubbelzinnigheid. Ze ruimt een uitgesproken opzettelijkheid bij de keuze van zijn onderwerpen niet uit den weg. Hij staat er op zich de kritiek te veroorloven, en niemand kan hem dit recht ontvreemden, op een katholiek leven, dat van menschelijke zijde beschouwd, argumenten tot afvalligheid levert eens in het geloof aan het wankelen gebracht, terwijl hij voor de gevolgen van zijn pleidooi niet terugschrikt. We zijn tot nog toe in een land dat katholieke auteurs bij de vleet telt, ook katholieke romanciers, die zich in de eerste plaats het geloof en niet het leven indachtig zijn, voor een dergelijke verantwoordelijkheids-hoogspanning niet gesteld geworden. Zij die het waagden de perken van de oirbaarheid of van het zondegeval door een te verregaande zinnelijke geprikkeldheid te overschrijden, hebben telkens ‘amende honorable’ gedaan en zich met verdubbelden ijver aan het bijeenscharrelen van geloofsbrieven gezet. Honni soit qui mal y pense. Maar waar sedert de XVIIe eeuw louter leeken de katholieke gesteldheid en de dogma's romanceerden, - leeken die dus midden in het leven én de wetten van de aarde én den aanval van het kwaad en van de vrije gedachte moesten ondergaan, - is het gebleken dat de katholieke zeden, vooral in landen waar de priester den dominant in het maatschappelijk leven uitmaakt, den romankunstenaar in zijn levensvolheid heb- | |
[pagina 164]
| |
ben bedwongen, den katholieken romancier in tienmaal erger mate dan den vrijzinnigen. Walschap sopt niet in dit kommetje. Sedert Adelaïde gaat hij door het vuur zonder versagen. Een hel op aarde? Ook dat dan. Een paar romans die zouden doen gelooven dat zijn grijns maar grimas was. Met Sibylle, de herinname van al zijn stellingen. Persoonlijke evolutie, zegde ik, gronden vinden voor een twijfelGa naar voetnoot(1), dien hij vóór Adelaïde van zeer dicht moet gekend hebbenGa naar voetnoot(2), of uitsluitend, getuigenis naar waarheid en met deernis, zeggen uit den grond van zijn hart dat, als katholiek, hij de opgave van het geloof en de pijnlijkheid van zoo'n strijd tusschen de polaire machten: rede en genadeGa naar voetnoot(3), begrijpt, dat hij, als katholiek, bij machte is, dit proces, dit ongeluk?, van dagelijksch vertoon, te volgen. En dat hij, als kunstenaar, daar objectief over schrijft, zonder zich te willen engageeren in het debat tusschen God en Demoon. Zijn katholicisme laat hem toe die geestelijke kwelling te doen vibreeren, dit menschelijk duister te doorlichten. Meer niet. Mag hij dat niet? De dubbelzinnigheid bestaat echter hierin dat de thesis in den vorm van een getuigenis, m.a.w. van een weerlegging, behandeld is. ‘Gij, mijne dorpsgenooten, zegt dat zij hare straf niet is ontgaan. - Ik heb haar leven beschreven zonder passie of polemiek, naar waarheid, uit deernis. Steenigt mij zoo gij wilt, ik getuigde rechtschapen en vrij.’ (p. 234) De angstvalligheid waarmee W. zich tegen de publieke opinie in elk zijner schriften wapent, duidt er op dat hij tegenstand verwacht en zoekt. Waarom die belijdenisjes? Is het noodig zijn rechtschapen- en vrijheid te bekennen voor een boek dat zelf het bewijs insluit van zijn goede | |
[pagina 165]
| |
trouw?Ga naar voetnoot(1) Is er hem iets aan gelegen niet te willen doorgaan voor een heretieker? Juist de karaktereigenschappen waarop hij beroep doet, werpen roet in het eten, omdat de interpretatie ervan tot discussie en misverstand aanleiding geeft. Eenerzijds werpen rechtschapen- en vrijheid een blaam op de dorpsgenooten. Als zij verkeerd oordeelen, doen zij het uit hypocrisie en afhankelijkheid, beïnvloed dus door verouderde opvattingen of niet verrezienden. En vrij? Vrij van geloofsvooroordeelen, materieele banden, kwade trouw, denken; vrijdenker? Weet W. dan wel dat in dit laatste geval (dat ik opwerp om het onbepaald gebruik van het woordje ‘vrij’), zijn kritiek, zijn getuigenis van het eene moment op het andere negatief zijn?, een instorting van zijn geheel oeuvre, mits het opbrandt aan het vuur waarvan het leeft? Ik stel het mij alleen voor, omdat ik goed weet waaraan zijn getuigenis telkens ontspringt. De katholieken maken het hem niet gemakkelijk. Ieder die hervormingsgezind is, weet daar van mee te spreken. Laat ons hopen dat men niet terugschrikke voor het ‘menschelijke inzicht’, waarnaar bij ons Walschap sedert jaren streeftGa naar voetnoot(2), d.w.z. de dingen naar de maat van den mensch gezien. Daarmee is nog het homo mensura niet als eenigen norm gedecreteerd. Ieder van ons moet bekennen dat W. zijn volk kent, ik bedoel daarmee de typen die hij te leven oproeptGa naar voetnoot(3). En hij weet ook den priester daaronder kwetsbaar, als mensch. Het feit dat Sibylle in haar betrachting een tegengewicht te vinden voor het betwijfeld geloof, den priester, meneer Noël, op een dwaalspoor brengtGa naar voetnoot(4), is een zeer normaal geval in een omgeving waar seculiere en reguliere geestelijken niet van de lucht zijn. In zijn geserreerd onderzoek naar dwaling en | |
[pagina 166]
| |
afwijking, in zijn drang naar begrijpen van den gefolterden geloovige is W. logischer en minder fantast dan ooit. Op enkele stereotiepe bijkomstigheden na en een gezocht einde, ligt in het strenge opbouwen en het benauwend voortdrijven van de apologetische en zinnelijke motieven de grootste nieuwe verdienste van zijn boek. Hoewel het wil doen uitschijnen anders geschreven te zijn dan zijn vorige werken, rekening houdend met de tragere ontwikkeling die het twijfel-thema eischt, is het op vele plaatsen even schichtig van stijl gebleven. W. blijft nu eenmaal gevoelig aan spiertrekkingen. Op minder dan een bladomdraai zijn de beslissende feiten gebeurd, liefst zoo naar mogelijk, beklemmend als een greep naar de keel, (de uitval van Kwikstaartje, de dood van Dr. Alex de Lansere, van Sibylle zelf). Sommige bladzijden, waarin van dien impuls niets waar te nemen is, schijnen zelfs niet te hebben gevlot. De stijl is daar niet alleen slap, maar ook onnauwkeurigGa naar voetnoot(2). Niet onaannemelijk is het slot, maar te gemakkelijk. Dan als de oplossing door een nieuw wankelen langs het onloochenbare bestaan van het ‘Mirakel’ den zwaren strijd van Sibylle tot bedaren brengen kan, ziet zij echter in het terugwinnen van het geloof als een bedreiging voor de vrije-liefde verhouding waarin ze met Harry, haar ongeloovigen jeugdvriend, leeft. Liever dan hem te verliezen of hem tot last te zijn, verkiest ze den dood. We weten dit van in den beginne: ‘niet alleen intellectueele hoogmoed maar ook zinnelijk verlangen naar Harry haren geest benevelden en verleidden tot heenstappen over het heiligste om met hem vereenigd te worden.’ (p. 86). Hier faalt nochtans de auteur door het ‘Menschliches, all zu menschliches’. Het determinisme ligt er nogmaals vingerdik op. W. houdt er aan een vertelling definitief te eindigen. Hij zet van zich af, verlangt geen raadsel meer, is casu geen ander minder kortsluitende ontknooping. Hij geeft zijn verhalen in een goed gesloten verpakking. Maar ook daardoor ligt er over zijn werk iets machinaals, iets geëikt, iets star, iets ‘exploitable’. Paul DE VREE |
|