in harmonie brengen met de natuur, met de andere menschen, met zichzelf. De groote kwaal waaraan de huidige mensch lijdt is het asynchronische dat hij ervaart tusschen het rhytme van zijn leven en dat van den tijd. Er is een onrust in den mensch gekomen, de tijd stroomt voorbij, leeg aan levende substantie, maar zwaar van angst en dreiging. Het leven heeft zijn smaak verloren, het heden ligt niet meer in ons bereik. Aan den anderen kant overweegt een heftig streven naar objectiviteit, naar het bereiken van iets positiefs, naar de voldoening van onmiddellijke behoeften. De introspectie gaat achteruit. Het particulier idealisme wordt verdrongen door een collectieve mystiek. Overal wordt het individu tot overgave gedwongen. Een enorme belustheid op materieele dingen heeft het natuurgenot vervangen. De stilte bestaat niet meer. De mensch als individu lijdt minder onder den uiterlijken drang (die hem nieuwe krachten kan schenken), dan wel innerlijk: de aarzelingen putten hem uit, misverstanden moeten bekampt worden, drama's vermeden, een valsche gemoedsrust onderhouden. De groote verantwoordelijke voor deze moderne onrust, voor den angst van den mensch voor de toekomst en voor de bestemming die de moderne profeten hem meenen te moeten voorzeggen en desnoods aanwijzen, voor de onbekwaamheid tot kiezen, is volgens den auteur: Nietzsche. Deze heeft hartstochtelijk onze goden verbrijzeld, het discrediet geworpen op logica, wetenschap, deugd, geloof. De Nietzschiaansche hartstocht, die voor de sterken bestemd was, heeft ook de zwakken aangetast. - In het hoofdstuk ‘Les voix de la Terre’ onderzoekt de auteur de positie van den dichter, die door de sociale machten van het oogenblik wordt opgevorderd, (Gide's overgang tot het communisme, Jean Cassou's vereenzelviging van Poëzie en Revolutie), en verwerpt hij de stelling als zou de poëzie ondergeschikt moeten zijn aan het verlangen naar een nieuwe maatschappij. Het echte leven is persoonlijk; zelfs ervaren in gemeenschap, is het leven eenzaam en het individu een gesloten wereld in de maatschappij, als men deze ten minste nog wil beschouwen als een geheel van individueele levens, met al wat elk van hen aan onschendbare waarden bezit. De innerlijke ervaring van ieder wezen blijft onbegrepen, onbekend door de samenleving, wier waardeering, zegt de auteur, zich onvermijdelijk herleidt tot abstracties en statistieken. De proletarische of fascistische kunst, die haar bezieling put in de onderwerping van het individu aan de groep, verwaarloost een belangrijk deel, het belangrijkste deel van de menschelijke waarheid.
Een boek boeiend door zijn actualiteit. Wat wijdloopig van stijl, weinig synthetisch, maar rijk aan nuanceeringen. De huidige atmosfeer, het geestelijk klimaat van onze dagen wordt hier door een als het ware ‘sensorische’ geest aangevoeld en geformuleerd. Een waardevol getuigenis voor de lyriek die thans zoozeer in het gedrang komt.
René VERBEECK.