Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
bach een groepeering van Calvinistische jongeren gevormd, die zeer bewust hun godsdienstzin en hun gereformeerde belijdenis inschakelen in hun werk, met de klaarblijkelijke bedoeling om langs de voorbeeldig verzorgde Nobelreeks, een stichtende, zoowel religieus als sociaal beïnvloedende volksche literatuur te verspreiden, waarvan het gehalte tot nog toe verheugend, en soms verrassend mocht heeten. Dit laatste, telkens een auteur voldoende vormkracht bezat, om de moraliseerende didactiek, het genre eigen, alle opzettelijkheid te ontnemen. K. Norel is daar niet in gelukt. Niet, dat zijn uitweidingen over religieuze en kerkelijke aangelegenheden, in het gegeven kader eener gereformeerde gemeente onwaarschijnlijk zouden aandoen, maar ze zijn grootendeels herhaling ‘buiten tekst’, en als dusdanig onbelangrijk en overbodig. Hetzelfde tekort aan artistieke conceptie, dat hiertoe aanleiding gaf, kenmerkt het heele boek. Norel kàn schrijven, weliswaar zonder boeiende kwaliteiten van taal of stijl, maar vlot, sober en onderhoudend. Hij diende echter te weten, dat men niet straffeloos twee maal identiek hetzelfde onderwerp behandelt. Destijds beschreef hij den teleurgang van de visschershaven Enkhuizen, tengevolge der afdamming van de ZuiderzeeGa naar voetnoot(1); thans komt het eiland Urk aan de beurt, dat door dezelfde oorzaak ten ondergang werd gedoemd. Het boek heet een vervolg te zijn op ‘Het Getij verloopt’. In feite krijgen we het verhaal van een zelfde gebeuren in eenigszins verschillend decor. Norel werkt naar een verworven recept, dat aldus kan worden samengevat: De drooglegging der Zuiderzee brengt werkeloosheid, armoede en ellende onder de gebroodroofde visschersbevolking. Misnoegdheid en verbittering keeren de streng Calvinistische gemeente tegen het wereldlijk gezag en verslappen het Godsvertrouwen. De bodem is geschikt tot insijpeling van uiterstlinksche en -rechtsche elementen. De materieele ellende voert moreele verwildering met zich. Er komt georganiseerd verzet, maar wanneer de zaken plots en gunstige wending nemen, zien de opstandigen hun kleingeloovigheid beschaamd en met versterkt vertrouwen op den Heer gaan ze een zonniger toekomst tegemoet. De personages zijn niet krachtig levend genoeg om de constructielijnen van dit schema te doen vergeten. De karakterbeelding is stereotypisch, mist diepte en verrassing. ‘Aan dood Water’ is geen brok leven van binnen uitgegroeid, maar een document, een gestyleerde locale kroniek, waarvan omwille der leesbaarheid enkele hoofdpersonages werden toegevoegd. Een enkele maal meldt zich een vluchtige beklemming aan, die helaas spoedig plaats maakt voor belanglooze aandacht. Tekort aan synthetische conceptie, gebrek aan durf en vormdrift houden dit boek beslist onder het peil van K. Norel's belovend debuut. Bert RANKE. | |
Jacques Chardonne: Le bonheur de Barbezieux. Editions Stock, Parijs.De Duitsche essayist Friedrich Sieburg beweerde eens dat God in Frankrijk woont. Jacques Chardonne, de bekende Fransche romanschrijver van l'Epithalame en Le Chant du Bienheureux, localiseert dit | |
[pagina 122]
| |
gelukzalig verblijf meer precies te Barbezieux, een klein stadje in de Charente, alwaar hij geboren werd en zijn jeugd doorbracht. Ter staving vain deze bewering brengt hij alvast deze geldige argumenten voor: dat in de Charente de befaamde Cognac-stokerijen gevestigd zijn en ellende er destijds zoodanig zeldzaam bleek dat, wanneer jonge meisjes ter beoefening der christelijke deugd van naastenliefde een naaikransje stichtten, zij ter nauwernood een stokoud vrouwtje ontdekten die hun giften gedoogde te aanvaarden. Het begrip ‘ellende’ - zooals zooveel andere - is natuurlijk betrekkelijk. En vermoedelijk oordeelden de inwoners van Barbezieux, zooals onze auteur, dat ‘geldgebrek ons alleen verstoken houdt van het onnoodige...’ Daarom zien wij in dit ‘geluk van Barbezieux’, land van de vriendschap, in eerste instantie een projectie van de zielseuphorie van den dichter, die zich in een harmonische omgeving mocht uitleven. De lof van de geboortestreek gaat dan ook vrij spoedig over in een, weliswaar niet systematisch uitgewerkte, maar niettemin vrij interessante autobiografie. Het leven van Jacques Chardonne is echter niet uitzonderlijk bewogen geweest. Dramatisch pakkend in haar koele beknoptheid is alleen maar de episode waarin hij ons vertelt hoe professor Landouzy, na den patient geausculteerd te hebben, hem zegt ‘zonder blijkbaar veel gewicht te hechten aan den zin’: ‘U zijt tuberculeus...’ Over een ander hoofdmoment in zijn leven, het huwelijk dat hij aanging ‘uit behoefte aan claustratie’ is de auteur zeer gereserveerd. Hij noteert echter ‘Het heeft mij niet geschonken wat ik verwachtte, misschien door mijn schuld...’ De geestelijke bekoring van dit werkje ligt dus minder in zijn dramatisch relaas dan in de schat van losse sociale overwegingen en psychologische notaties, die men er zonder meer zou kunnen uitlichten om een keurige verzameling aforismen samen te stellen. Daar waar Chardonne het heeft over den oorsprong der politieke overtuigingen ‘die niet in de rede ligt’, over den waan der gelijkschakeling der individueele fortuinen, over de dramas der vleeschelijke lusten die steeds uit den geest voorkomen, of over den echtelijken staat, waarin hij den echtgenoot ziet als ‘den eenigen man waaraan een vrouw zich nooit gewent’ betoont hij zich als een der fijnzinnigste en beminnelijkste moralisten van dezen tijd en daarbij als een der merkwaardigste beoefenaars van den zuiveren klassieken Franschen schrijftrant. Raymond BRULEZ. | |
Arthur Machen: Le grand dieu Pan. Traduction de P.J. Toulet. Préface d'Henri Martineau, Emile-Paul, Paris, 1938, 15 frs.Het reeds meer dan veertig jaar geleden verschenen werk (1894) van dezen onbekenden Engelschen auteur is nù nog een meer dan alledaagsche creatie. In zijn tijd ongesmaakt voor zijn gedurfde en vreemdsoortige inspiratie, weet ik niet of Machen een gunstiger onthaal bij het groote publiek van heden te wachten staat. In ieder geval is de belangstelling voor mythe, mythologie en occulte wetenschap sedert den oorlog toegenomen en bestaat er wel kans dat een fantasie als de zijne toegankelijker wordt. Boeiend, eigenaardig, huiveringwekkend zijn deze geheimzinnige en tragische gevolgen van een monsterachtige vereeniging eener vrouw | |
[pagina 123]
| |
met Pan, deze onafgebroken onthullingen en hallucinaties, waaraan angst en afschuw, verwondering en waanzin, droom en duivelachtigheid deelachtig zijn. Als experiment verre van onaardig of onwaardig. Schijver en vertaler zijn alleszins een kennismaking waard. Paul DE VREE. | |
B. Roest Crollius: Ik wil van iemand houden. Brusse, N.V., Rotterdam, 1938.Het werk van Crollius lijdt al meer en meer aan pragmatisme. De auteur neemt ‘bij voorkeur’ te veel modische gevalletjes, om nog aan scheppend werk te denken, alhoewel hij zeer eigenaardige en verdienstelijke bladzijden schrijven kan. Het ware voor dit boek nu interessant geweest te weten wat er van de jonge Marleen gewordt. Een leven vult zich precies niet alleen met het denken aan ‘vanwaar de kindertjes komen’ en eindigt niet als men het weet. En verder blijkt dit gegeven geenszins nog origineel te zijn, dan als er raadgevende boekjes voor ouders en voor kinderen daarover met de vleet worden gefabriceerd. Heel wat beter dan zijn verhaal van een sexueele ontwaking is de weergave van de ‘verwijdering’, tusschen de moeder en den vader. De atmosfeer van dit Hollandsch kleinburgerlijk gezin redt het veel te lang uitgesponnen boek. Paul DE VREE. | |
Theun de Vries: De bijen zingen. Van Loghum Slaterus, Uitg. Mij, Arnhem, 1938, 45 blz. Ing. fl. 1,50; geb. fl. 2,25.Deze vertelling behoort met Stiefmoeder Aarde, tot de ‘Kroniek van Wiarda’, de naam van een Friesch boerengeslacht, waarvan de Vries sedert enkele jaren vervuld is. Zij behoeft voor geen der hoofdstukken van Stiefmoeder Aarde onder te doen, vooral niet voor wat den inhoud betreft, die hier de legende met de werkelijkheid, het noodlot met het geluk op pakkende wijze hand in hand laat gaan. Maar in de eerste plaats bewijst ook weer dit verhaal dat de Vries het boerenleven een ‘episch gehalte’ geeft, dat aan het beste van het buitenland gelijk wordt. En ik denk hier aan Wadislaw Reymont en Hermann Griese. Paul DE VREE. |