Anthonie Donker: Onvoltooide Symphonie. Uitgave Van Loghum-Slaterus, Arnhem. 1938.
Alhoewel Anthonie Donker tot de na-oorlogsche generatie behoort die zich voornamelijk rond De Vrije Bladen schaarde, vinden wij in zijn werk haast niets terug van de reacties en van het breken met de traditie die onze jongeren van hun voorgangers scheidde. De nieuwe levensbeschouwing die deze dichters waren toegedaan, is aan Donker zoogoed als volledig voorbijgegaan. Zijn voorkeur voor het gebonden, uiterlijk-gave en afgewerkte gedicht spreekt duidelijk uit de weemoedige, ietwat sentimenteele, doch zuiver aristocratische gedichten die hij in ‘Grenzen’ bundelde. De poëzie van Donker sluit aan bij die zijner voorgangers, zij opent geen nieuwe perspectieven, zij is conservatief, klaar en zuiver, maar juist daardoor ook wel eens eentonig. En toch is Donker een zeer bijzondere persoonlijkheid. Waar Marsman zich uitputte in een vitalisme dat het rhetorische nabijstreefde, bleef Donker even diep-menscheliik en ontroerend in zijn eenvoud. Zijn zachte, soms koele en zakelijke weemoed geeft aan zijn poëzie een voornaamheid en een ingekeerdheid die den zuiveren dichter verraden.
Ook in ‘Onvoltooide Symphonie’ vinden wij Donker, alhoewel rijper en wel eens al te zeer om het formeele bekommerd, ongewijzigd terug. Deze liederen aan de geliefde, zij zijn niet veel meer dan de fluisteringen, de herinneringen die hij overhield sinds zij hem verliet. Deze dichter kent de opstand niet, noch de wildheid van het gefolterd hart. Hij bleef de inzichzelfgekeerde, de droomer, de wijze, die geen bitterheid kent. De gevoelswereld van Donker is zoo beperkt, dat men wel eens den indruk krijgt dat hij zich gedurig herhaalt en verbetert. Zijn aristocratische zuiverheid behoedt hem echter voor dit gevaar. Ook in ‘Onvoltooide Symphonie’ bleef Donker volledig zichzelf: ontroerend-teeder, helder en diep-menschelijk.
P.G. BUCKINX.