Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Wat is cultuurGa naar voetnoot(1)Ik meen niets te veel te zeggen als ik nummer zestien der ‘Schijnwerpers’, zijnde een boekje van Prof. De Bruyne met vulgarisantwetenschappelijk karakter en hoogerstaande titel als vraag opwerpend, een uiterst zeldzaam schrift noem. Een mensch toetst zijn persoonlijke ervaringen en zijn opinies daaruit afgeleid altijd graag aan wat anderen hem voorhouden. Dat is nu precies niet het ‘objectief behoorlijke’, maar niettemin een aanvaardbaar menschelijk zwak. Bij deze confrontatie heb ik op tal van plaatsen de woorden naar mijn hart gevonden. Maar loopen we niet vooruit. Na een zakelijke behandeling van de beteekenis van het woord cultuur en de evolutie dier beteekenis, na het bewijs dat cultuur bepaald het werk van den mensch is en iets beoogt, volgt de bepaling, die luidt: ‘Cultuur is het omvormen van de natuur, dank zij de arbeid van den geestelijk-bepaalden socialen mensch, met het oog op het scheppen van goederen, die in zichzelve waardevol zijn en als dusdanig erkend kunnen worden.’ (p. 15). Deze definitie is merkwaardig eensluidend met wat een Huizinga in zijn ‘Cultuurhistorische verkenningen’ (p. 164) of een Hendrik De Man in ‘De Socialistische idee’ (p. 33) als dusdanig bv. doen gelden. Voor alle drie, dus denk ik mogen wij het zeker algemeen aanvaarden, is cultuur: vormgeving, bij Prof. De Bruyne nu duidelijk omschreven door ‘verwezenlijking van waarden (p. 41) door omvorming van natuur.’ hetgeen duidelijker, beter gezegd dynamischer, is dan De Man's formule: ‘Cultuur is dus vormgeving van het leven op grond van een gemeenschappelijk geloof aan een rangordening der waarden.’ - Ook voor het onderscheid tusschen beschaving en cultuur zijn de drie eminente persoonlijkheden het eens. Cultuur beteekent schepping, beschaving is verstarring, verbruik. Het is daarom niet verwonderlijk dat ‘een ontwikkelde beschaving kan samengaan met een in puinen vallende cultuur.’ (p. 43). Maar onderwijl hij de cultuurfactoren behandelt, verlaat Prof. De Bruyne het algemeen terrein voor een persoonlijke ontleding en verdediging van zijn stellingen en of men nu katholiek of niet gericht is, men kan niet veel tegen zijn heldere opvattingen inbrengen. In zijn beschouwingen over de techniek, de wetenschap, het recht, de zedelijkheid, de kunst en den godsdienst neemt hij het op tegen de laagheid en de onderwerping, tegen den staatsdwang vooral. ‘De staat mag niet doen noch opleggen noch verbieden al wat hem behaagt, hij moet - ook hij - rekening houden met mij als mensch.’ (p. 34). Ik raad echter ieder goedwillend mensch aan het kunst- en vnl. het vormprobleem zooals het door hem gesteld is en opgelost aandachtig te overwegen. Ik kan bezwaarlijk beter mijn en onze litteraire betrachtingen, van algemeen standpunt bezien, belichten. ‘Zonder de tucht van het vormen kan zij (de kunst) niet bestaan: groeit haar spontaneiteit tot losbandigheid, dan vernielt ze zich zelf.’ (p. 40). De VORM is het grondelement van de cultuur, (in de literatuur met spel-elementen doortrokken, zegt Huizinga). | |
[pagina 119]
| |
Er zijn nu zooveel culturen als er gemeenschappen zijn (De Man), en het ‘nationaal karakter der cultuur ligt in de eigenaardigheid van de volkeren.’ (De Bruyne, p. 53). Maar er bestaat, gaat de laatste voort, de mogelijkheid van internationale cultuur, steunend op de supra-nationale kern in het gemoed der menschen, t.t.z. eenheid van zelfde manier van denken, willen en voelen, anderzijds een zelfde rijk van volstrekt geldende waarden. (p. 54). Hier herhaalt zeer beknopt Prof. De Bruyne wat hij na critisch onderzoek in zijn prachtige Ethica opteekende. Ook hiermee streeft hij naar de objectiviteit en de belangloosheid van zijn actief katholicisme. Volgt een passus die het overschrijven meer dan waard is. ‘Waar de kunstenaar ziekelijk het originele najaagt, schiet hij het spontane ‘‘leven’’ voorbij en vergaat in het onnatuurlijke, het gekunstelde, het gewilde. Pose vervangt dan frisheid, hol formalisme verdringt bruisend leven. Niet anders gaat het met de Staat die uitdrukkelijk met wetten en verordeningen nationale kunst wil scheppen: de productie gaat, dank zij zijn maatregelen, het gewone leven niet te boven. Er ligt iets onbehaaglijks in die rationele wil, die niet de schoonheid nastreeft om wille van de schoonheid doch het nationale wil ten koste van het schone.’ (k.v.m.) (p. 60). Naar het einde wordt het 44 bladig boekje, wanneer het gaat over persoons- en volkscultuur, een pleidooi voor de persoonlijkheid, voor het omhoog- en vooruitstreven, voor den critischen zin, voor volkscultuur met individueel geweten.’ Slechts de persoon is eigenlijke schepper van cultuur: noch het volstrekt vrije individu, noch de volstrekt gebonden gemeenschapsmensch, kunnen hem vervangen.’ (p.84). Ik herinner mij hier weer scherp mijn verweer tegen Vermeylen in den eersten jaargang van Vormen. Mediteerend over dit alles is een Greshoff, de epicuristische stoicijn, niet zoo heel ver van Prof. De Bruyne's besluiten beland. Hij staat misschien wat te veel met een been in het ‘volstrekt vrije’. Maar ook hem ligt het ‘Ken u zelf’ aan het hart. Wat de ideale cultuur en de ideale cultuurmensch betreft, zij ronden de theorie wel af, de werkelijkheid is nog verre van daar. Paul DE VREE. |
|