Vormen. Jaargang 3(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Nachtevening Goor grijnzend gespte hij de schaatsen om zijn wrangen voet wijl reeds de sneeuwsnoer smolt, gesneden om zijn glazen hoed. Een moeë man - de Winter was 't - wier oogen als een ijsschol braken. Bij wijlen hoorde hij de kneukels zijner bloed-bevroren vingers kraken en was 't of kloofden d'ijskegels geklonken om zijn bleeken baard. Hijgend, gelijk een oud en afgejakkerd circuspaard wrong hij zich recht en schoof haast schuchter op het ijs. Meewarig als de vederslag van een gekwetst patrijs dreef hij voor zich de grijze schaduw van zijn wank'len waan omspogen door den giftmond van een wrokkig-hoornen maan. Schier van het ijs ontheven, schuifelden de scherpe schaatsen het gescherts om 't kwijnen van den winter en 't weerkaatsen van den stalen sterrenregen: d'ongehuwde lentebode, de rozenrank om den gekloven schedel van een dofgevallen doode. De winter, ach de winter was 't - die wist dat men hem had gewurgd, die rillend als een zieke hond omheen de wallen zwierf der burcht waar naakt op bronzen bedden de seizoenen paren onderling [pagina 3] [p. 3] en rooven van malkanders vingeren de diadeem van hun brokatenbruiloftring. Weemoedig, geil gedragen door het golven van het ijs, met streng-gesloten beenen, huivrend om de wijs der schuifelende schaatsen, hoorde hij het kraken der schollen of er onder 't ijs een walvisch lag te braken. De list der lente wist dat hij dicht nabij en 't vord'ren van den nacht dreef door de zwarte plooien van zijn mantel als de vracht van grijs herinneringen: ruikers van bevroren vensterbloemen waarop ontwaakt' en naakt-gewoelde kinderen met ingehouden adem roemen. Met eenen ruk dreef hij zichzelven over 't ijsvlak uit bezeten door de kracht als van een dwaas die tot de bruid weerkeert en woest de vuren van het vleesch begeert, vóór echter 't lijzig lijf der lentenymphen door een grijsaard werd onteerd, stortte hij met gebarsten baard doorheen de ster van het verbroken ijs en zonk met om zijn mond de vloek om het verloren paradijs. En uit den kelk der kolk verwekt aan dezen val bloeid' onverwacht een vrouwenmond die in 't versmoren van den winter trotsch de weelderige wuftheid van haar lippen vond. Een naakte nymf - de lente was 't - wier oogen als een vuurpijl vonkten. [pagina 4] [p. 4] Rondom haar schuimen voeten was het of de waterringen ronkten en 't wentelen der kolk muziek miek: klank van bontgekleurde kindertollen. Er was iets heftigs om haar houding als het nachtlijk hollen van een losgebroken paard. Het koortsig klappren van haar lokken. leek grillig als de sprong van jonge, heet-gepoote bokken. Brons-brandend hing ze boven 't water 't lijf vol licht en soepel als een visch. Van uit de schuimen keel der kolk spoog een fontein van waterbellen-nis die glariënd de glooiing harer donkre dijen kranste. Bij wijlen was het of zij huivrend op de snoer der waterbellen danste die net de klanken van een xylofoon omheen haar kuiten openspatten. Wanhopig trachtten dronken saters haar albasten leest te vatten doch als een vlam bleef z'ongenaakbaar, geurend als een ruiker anjelieren Zich wentlend in het licht vond zij behagen in het nostalgieke zwieren van haar lijf waarrond de mond der saters - schurft'ge katers - op de tanden knarste. Doch om den groenen buik der aarde werd het huiverende barsten van de botten en de trots der tuinen 't groote en nooit geluwd belijden dat de seizoenen op verhitte hengsten door het schuim der bloemen schrijden. BERT PELEMAN Vorige Volgende