Roman
Michiel Van Raversgonde: De Kwelm der liefde. Uitg. Steenlandt, Kortrijk.
Achter een titel die de vertrouwelijkheid mist bij de eerste kennisname en die de verwarring van ‘kwelm’ met ‘kwalm’, na lezing, niet vermindert, kijken wij onverwacht achter de schermen van een Vlaamschen roman. Er is inderdaad reeds een manier van werken die toelaat traditioneel te doen. Het is even goed mogelijk uit te maken, hoe die traditie op verstarring aanstuwt, omdat zij voor de conceptie van den roman van vóór 1927 zóó in gebreke blijft, voor die van na 1927 zoo specifiek is. Dit nieuwe boek is nagenoeg een bladwijzer voor al wat sedert '90 op romangebied in Vlaanderen werd gepresteerd. Meer nog dan den invloed der onderscheidene ismen die ten onzent altijd naast elkander leefden, vinden wij er de technische eigenaardigheden en de roman-motieven van de vooraanstaande auteurs in terug. We stippen aan: de monologen van het geweten in confrontatie met naastbestaanden (Van de Woestijne, Streuvels), de pseudo-metaphyische beschouwingen over integriteit en doel van den mensch (De Wandelende Jood), de wellustbeleving (Toussaint Van Boelare, Buysse), de fataliteitsdwang (onze gedreven helden), de onwaarschijnlijkheid op 't gebied van fantasie en psychologie (Buysse), het louteringsmotief (Vermeylen, Van Cauwelaert), de heroïsche manslag) Walschap, Van Cauwelaert), de kwade invloed van de zigeunerin of paria-vrouw (Streuvels, Van Cauwelaert, De Pillecijn, Timmermans), het semi-regionalisme (Walschap, Van Cauwelaert), het huurkazerne of stedelijk proletariërsleven (Zielens, Van Cauwelaert), enz. Alleen het einde wijkt (3e deel) van de traditie af: een kasteelsvrouw valt den opzichter lastig. Maar origineel is het niet. Het geval werd flagranter, maar menschelijker door Lawrence opgelost. Dit alles zou zijn belang niet hebben, moest voor een romancier niet het persoonlijk motief van zoo onontbeerlijke waarde zijn. We vragen naar geen anecdote, naar geen nieuw verzinsel, maar naar een levensaccent, dat daarbij door vernieuwde of ongekende levensaspecten kan verhevigd. Niet ieder romancier vindt een eigen techniek, hoewel hij voor een aanspraakmaking op ‘persoonlijkheid’ die wel bezitten moet. Een minimum van stijl-kwaliteiten mag evenwel niet ontbreken. Het debuut van Van Raversgonde is echter van een zoo onzuiver eclectisme dat ook zijn stijl geen glans heeft. Het oude en het nieuw, het statische en het dynamische, het irrëele en het reëele worden zoo gemengd dat de woordenschat een tweeslachtige beteekenis heeft gekregen. De auteur heeft geöpteerd voor het slechte zoowel als voor het goede. De critische zin ontbreekt. En vooruit moet men bijna