| |
| |
| |
CHARLES LEPLAE: ‘Zittende Dame.’ (Brons)
| |
| |
CHARLES LEPLAE: ‘Gabrielle.’ (Brons) Verzameling G. Bedoret.
| |
| |
| |
Kroniek Beeldhouwer Charles Leplae.
Wenschen we Leplae aanvankelijk te situeeren om gemakkelijk tot een klaar inzicht in zijn plastisch oeuvre te komen, dan dringen zich al dadelijk twee schakelingen van kunstenaars aan onze aandacht op, die een verschillende opvatting van het concept ‘persoonlijkheid’ belichamen.
Eenerzijds het slag kunstenaars in wier kunstbeschouwing het concept ‘persoonlijkheid’ schering en inslag is. Dezen richten zich in al hun werken met het krachtig gebeente en het geduchte spierstelsel van Olympus-goden op. Hun overweldigende persoonlijkheid bepaalt zich niet tot het doordringen van hun werk, tot het met haar essentie doortrekken ervan, als een onzichtbare en behendige Pan; in hun dionysischen roes willen zij zich met de zelfstandigheid ervan vermengen, eischen dat zij hun naar eigen beeld en gelijkenis uitbeeldde en dat men de door hun koortsig-bezielde beitel haar omringende afval zij zich een zonderling doch ontzaglijk voetstuk make. Zij zijn geheel en al in hun werk. Zij gaan, komen, spreken, gesticuleeren, preeken en schreeuwen zich uit met een ongemeene gloed. Goden hebben minder vuur, minder hartstochtelijke hevigheid dan deze wondere menschenkinderen. Met hun werk in zich te belichamen hebben zij, men moet het erkennen, tal van bewonderenswaardige gestalten der beeldhouwkunst verwezenlijkt; maar zij hebben slechts dit werk kunnen verwezenlijken. Tevergeefs hebben zij hun krachten aan minder groote voorstellingen beproefd; tevergeefs hebben zij, met de prijzenswaardige zorg de machtige schaduw van bestendig-kwellende obsessies te verduisteren, gepoogd de waarheid en het leven getrouwer te omschrijven. Wat zij ook gedaan of willen doen hebben, zij hebben slechts grootsche en naar eigen beeld geslagen wezens kunnen verwekken.
In feite zijn het geen scheppers in de eigenlijke beteekenis van het woord. Zij munten uit in het behandelen der hartstochten, doch zijn onmachtig ze rechtstreeks te doen spreken.
Ander zijds de kunstenaars-categorie welke in de persoonlijk- | |
| |
heid - deze in kunst en leven een zoo belangrijke rol spelende factor, de schoone trotsche die door haar fratsen en afwijkingen de faam van menig groot kunstenaar taande - niet de voorvechtster zien die de intrige of het scheppingsproces leidt, noch de caryatide die gansch het kompleks van het plastisch drama schraagt. De kunstenaar, voorwaar, blijft in hun werk, als in elk kunstwerk, de hoofdpersoon, evenwel is hij er de al de andere figuren opslorpende, voor dewelke zij slechts als contrast gelden, centrale figuur niet van. En deze van binnen uit gedicteerde bescheidenheid verklaart eenerzijds de ongemeene aanleg van deze kunstenaars voor de portret-kunst. Zij openbaren er zich in een vrome en gereserveerde houding. Hoe oprecht ze ook zijn of beweren te zijn, nooit geven ze zich geheel. In de technische démarche van hun stijl alsook in de ernst van hun innerlijk wezen behouden ze altijd iets raadselachtigs. Weliswaar leggen ze van tijd tot tijd, als een kostbare relikwiekast, de donkere schatten van hun hart open; somtijds dompelen ze er hun ruwe en van bewogenheid trillende hand in om ze dan schitterend van edelgesteenten en herinneringen op te halen; maar wanneer onze onbescheiden blikken te diep in de geheimzinnige grot dalen en pogen de bodemlooze diepte ervan te peilen, sluit hun aangeboren bescheidenheid het kostbaar schrijn en bergt er den sleutel van in hun diepste gemoed.
Indien de eersten hun werk aan hun persoonlijkheid onderwerpen en willens en wetens of onwillekeurig den commentaar en de paraphrase in de plaats stellen van de rechtstreeksche dialoog; indien, ongeduldig om alle dwang, zij de wezens die in hun werk een rol spelen niet in stilte beluisteren kunnen en ze altijd weer hun intens communiceeren met het objekt hunner uitbeelding met extraplatissche, op vaak grillig-oratorische adem gedragen opmerkingen of beschouwingen onderbreken; indien weldra deze regisseurs-rol hun niet meer volstaat en zij zelf op het voetstuk gaan staan en daar overmoedig-vol van hun onderwerp en zonder zich even af te vragen of de toeschouwer niet het stille drama boven de gezwollen voordracht verkiest, zij het werk dat ze zelf concipieerden ontleden gaan en er zoodoende de draagwijdte van beperken, behoeden de tweeden, die zich in eerste instantie op louter plastische redenen beroepen en de beeldhouwkunst in haar essentie begrepen hebben met haar alle beteekenis buiten de formeele te ontzeggen, zich van de bezwaarlijk- | |
| |
heid de specifiek-plastische eigenschappen van het werk ten goede komende staatsie waarvan de vlag vaak een goedkoop-zwaarwichtige lading van autobiographische data, persoonlijke apologieën en meerdere dingen ejusdem farinae dekt.
Dat Leplae stellig bij deze laatste categorie kunstenaars hoort, zal uit de verdere uiteenzetting blijken.
Of midden deze generatie het zaad gestrooid werd dat te zijner tijd ontkiemen zal en waaruit in kleurige veeltalligheid de kunstenaars-meesters van morgen zullen opschieten, zal de tijd uitwijzen. Het staat vast dat ieder onder hen zich reeds een bijzondere beschouwing der kunst tot lijfspreuk heeft gekozen of ongeweten in zijn schild voert; deze zijn lofspraak der volheid, gene die van den vorm, een andere die van het licht en allen zijn gave en zich geduldig-staag ontwikkelende getuigenissen voor de waarheid van het verborgenste zelf der kunst. Zoo ook Charles Leplae.
Charles Leplae kwam tot de plastiek toen het Expressionisme zich reeds een vrij belangrijke gedachte-inhoud had verworven. Sloot hij een tijdlang bij de orthodox-expressionistische richting aan, dan was het om met deze de bestanddeelen der kunst, haar uitdrukkingsmogelijkheid en haar bezieling te onderzoeken Er was het stimuleerende voorbeeld van Ossip Zadkine en Lipschitz in Frankrijk, van Oscar Jespers hier te lande, dat menig jong beeldhouwer in een formeelpuritanistische oprisping van zuivere plastiek ging bezielen. Maar Leplae's aansluiting was hem door grondige overtuiging opgedrongen en hij zou dan ook aan het, menig coming-men der post-expressionistische generatie, meer gesteld op het kennen van allerlei overtuigingen, stroomingen, problemen en verdere wetenswaardigheden, dan op het beleven van een overtuiging, kelderend failleeren ontsnappen. Dat hij bij het Expressionisme thuis hoorde spreekt vanzelf voor wie de accentueering van de eigenschappen der uitgebeelde wezens, het aanwenden van hun psychische en intellectueele beteekenis, de bij uitstek plastische in een vrij-lenig maar niettemin streng-rationeel vorm- en volumenspel gebundelde synthese van er niet meer een louter figuratieve rol, maar in eerste instantie een plastische functie vervullende werken als ‘DE DICHTER’, ‘MATROOS’, ‘TORSO | |
| |
VAN JONG MEISJE’ en ‘ZITTEND MATROOS’ kan lezen. In dezen ging het den beeldhouwer om het vorschen naar eigen factuur en zuiver-plastische waarden, om de rechtzetting van zijn gaven, de styleering van zijn technische vaardigheid, kortom om alles wat zijn persoonlijkheid bevrijden, rijpen en in evenwicht houden kan.
Indien laatstgenoemd werk, ‘ZITTEND MATROOS’, een onbetwistbaar op de plastische essentialia berekend beeld uitmaakt, breekt er reeds met het hier meer dan in welk ander werk voorhanden zijnde uitgebreid emotief constructivisme een inzicht door dat zich mettertijd beslissend-kenterend ontwikkelen zal. Leplae's worsteling om te ontkomen aan den geniepigen greep van het formalisme was in een acuut stadium getreden. Niet in dien zin alsof nog niet beslist was, dat hij zich daaraan ontrekken zou. Maar in dezen anderen zin, dat het ‘waarheen’ van uit het keerpunt, waarin hij zich bevond, nog moest beslist worden.
Waarheen? Zou hij zich klem zetten in het verbeten dogmatisme der vermeende ‘opbouwers’ of zou hij zich vrij maken in het streven naar onomwonden zuiver-menschelijke uiting? Aldus het dilemna waarvoor Charles Leplae ± 1930 stond.
Wars van het redeloos aanvaarden van toentertijd volop opgang makende neo-humanistisch mythe of modernistische leuze, hoe bezield en werkdadig ook, verklaart hij zich voor redelijke bezinning op eeuwig-geldende kunstbeginselen. Wantrouwend de lofprijzers van het heden en van de voortreffelijkheid hunner generatie, zal hij liever eigen feilen en tekortkomingen verkennen en met het wapen van zijn critisch vernuft te lijf gaan. Tegen verwarde -is-men-problematiek en verbeten dogmatische stelt hij liever een gezonde dosis scepticisme en luchtige onverschilligheid. De grenzen van eigen vermogen terdege bewust, vooralsnog een verantwoordelijkheid schuwend die hij voorloopig niet te dragen heeft, legt hij zich toe op de alles-beheerschende les, die van het leven, der natuur - de kern van alle lessen - van waar alles komt en waarnaar eindelijk alles teruggaat, waarin alle draden van het veel-bewogen en verschijnselrijke kunstleven uitloopen.
Het zal dan ook niet verwonderen dat Leplae 's jongste oeuvre grootendeels uit portretten is samengesteld. Roerender vorsching, | |
| |
boeiender probleem dan de beurtelings fluweel-verdoezelde of scherpafgebakende, onder licht-heerschappij ressorteerende vorm en plannenschikking, welke het menschelijk wezen ons biedt, zonder van de boven het accidenteele uitwijzende, de koers der psyche bepalende waarheid te gewagen, kan men zich bezwaarlijk indenken. Het menschelijk wezen is den beeldhouwer in eerste instantie een bouwkundig geheel waarvan hij initiaal de elementen ontleedt, scheidt, ontbindt. Uit de voorhanden analymata als daar zijn: substructuur, vlakken, facetten, holten en reliefs, zal hij een geometrisch-verantwoorde synthese opbouwen. Kenmerkende trekken en treffende détails als de typeerende gebroken lijn van een adelaarsneus, het ovaal-puntig uitloopen van een kin, de spanning van een wenkbrauwboog, het snoezig in de mondhoeken verdwijnend wangen-bolvlak of de inkeep van een rimpel opmerken en uitbeelden, is ver van aan de gewettigde eischen der plastiek te beantwoorden. Om om 't even welk onderwerp tot plastisch leven te verwekken, zijn én de organisch-bouwkundige structuur van het geheel én het evenwicht-in-verscheidenheid der tallooze componenten ervan, vereischt. Niet om een oog of een mond gaat het den beeldhouwer, maar om door de loutere verhoudingsnauwkeurigheid tusschen diepten en reliefs, tusschen licht en schaduw weer te geven wezensonderdeelen. De beeldhouwkunst, net als al de andere kunstuitingen, berust slechts op haar eigen gevoels-en waarnemingsbijzonderheden: de waarneming, de schikking, de groepeering der vormen en volumen; hoe meer deze aan kracht toenemen, hoe meer de beeldhouwkunst zich doet gelden en haar eigen uitdrukkingsvermogen vermeerdert. En wat de vrij graag door academici uitgespeelde ‘psychologische waarden’ betreft, hoeft de kunstenaar slechts onze gevoelens op te wekken door de aan zijn kunst eigen middelen: door de plastiek en niet door de emotiviteit van het onderwerp zelf. De kunst ligt hem in de verheerlijking van hare eigenschappen.
Dat Leplae zich van deze waarheden grondig bewust was bewijzen de hooger besproken werken. En het verinnerlijkingsproces van zijn jongste oeuvre zal dit begrip met zich nog steviger ontwikkelen. Want waar het zich bij andere beeldhouwers in functie van transcendente verhoudingen ontwikkelende verinnerlijkingsproces vrij dikwijls een ontzetting der zuiver-plastische rechten van het beeld verraderlijk in de hand werkt, worden deze hier op onverholen wijze be- | |
| |
klemtoond. Sprekend bewijs daarvan treffen we in het machtig-ontworpen hoofd van ‘DICHTER JEAN TEUGELS’ aan. In dit synthetisch ineengedrongen portret liggen al de menschelijk interesse waardige data besloten. Concies, helder, kort. Dit gave en soliede cementblok bewijst dat conciesheid, verheldering, besnoeiïng, kortheid vaak diepte brengen. Mocht de massief-volle, stoer-mannelijke eigenschap van dit beeld de toeschouwer een al te gunstig en opzettelijk aangewend bewijs lijken, verlegen om nog doorslaander bewijzen aan te halen zijn we geenszins. ‘BOERIN’ welke zich in het stadsmuseum van Leuven bevindt zal door haar eenvoudig-landelijke en warm-verinnigde verschijning de aangeboren gave tot vorm-gebondenheid en volume-volheid van Leplae's kunst evengoed belichten. Dadelijk valt de planmatig opgestelde structuur op die gansch het bewogen spel van beurtelings licht en schaduw verdringende vlakken en facetten schraagt Om 't even van ter zijde of en face gezien, bekoort de secuurdoorvoelde omlijning van het breed-welvende, licht-garende voorhoofd, van neus en kin, de volheid van der kaken nauwelijksche ronding en de zwelling van de kort-ineengedrongen halszuil. Hier wordt ons geen naar een vooraf bepaald vormelijk ideaal opgetrokken beeld opgedrongen, integendeel, hier is de stof tot een ongekend leven gebracht, hier is ze opengebloeit als een wondere bloem in een met hart en geest gekneede gestalte.
Kunst is bezonken ontroering, de som van gerijpte gevoelens. Slechts wanneer deze duurzaam en diep zijn kan er een waarachtig kunstwerk uit opgroeien. En met Goethe zeggen we dat de liefde des te vuriger is naarmate de kennis volmaakt is. Geruischloos spreekt het uit de suaviteit van ‘GABRIELLE’'s innerlijk verdroomden blik, lichtend den glans van een vergeestelijkte teederheid. In dit portret eest men diffuus de psyche dwars door den geest der door 's kunstenaars hand bezielde stof heen. Ze gloort in een haast onmerkbaar mondhoekenrelief alsmede in den soberen gloor der tusschen de vlakken tot stand gebrachte precieuze overgangen, waarvan het zacht-deinend rythme, gold het hier muziek - maar het geldt hier wel muziek, niet de muziek bron van mijmering, maar de op de levens-mathesis gefundeerde en met strenge cijfers gevoede muziek, niet? - ons van chromatische beweging zou doen spreken. Met sidderende handen vertrouwde de beeldhouwer aan de stof de geheimzinnige door zijn | |
| |
oog gestreelde verhoudingen toe. Boetseerden zijn oogen de van droom-siddering bevende wangen, een licht uitwasemend dat is als de bezwangering der sensibiliteit, of waren het zijn handen? En dat accuraat-onderlijnd détail, openbaart het zich niet als de spil van een vluchtige - vaak bezielender dan menig langdurige voeling - doch niettemin intense impressies en herinneringen-gravitatie? En toch trad de kunstenaar hier gesloten op, zich met den dichter wel bewust ‘... dat er geen gelaat is / daar gij binnen kunt / als in uw huis.’ (Paul van Ostayen: ‘Het Dorp’). Het is haast om niet te gelooven dat de uitbeelding van dit bij uitstek van verlangens en mijmeringen, van droomen en ontboezemingen levende en trillende wezen de rechten der plastiek onverminderd laat. En wellicht komen dezen hier, net als in ‘BOERIN’, tot hun hoogsten bloei. De consubstantiatie van liefde en kennis onthult er zich in een gaaf-verantwoorde, met het licht van de stilte die diepten wekt geboetseerde, plastische en gevoelenssynthese.
Gevoelenssynthese ook ‘MARTINETTE’'s portret omsluierd met het waas eener vliedende melancholie. Alles is er op het rythme van het leven zelf geboetseerd: de vlucht der plannen, de harmonieuse opeenvolging van diepten en reliefs. Plastisch rythme en volumedensiteit die nooit het levenwekkende licht hinderend opvangen of breken. Behalve vormelijke schoonheid, onthult dit werk, evenals het voorgaande, het geheim der geestelijke voeling die kunstenaar en onderwerp binden.
Vanzelf dringt zich na het verwijlen bij deze voor 's kunstenaars persoonlijkheidsbegrip typeerende werken, de parenthese tot inschakeling van Leplae in de laatst hierboven aangehaalde kunstenaarscategorie op. Een lange bewijsvoering zal den lezer wel overbodig schijnen. Krachtens zijn aangeboren bescheidenheid, zijn beleidvol en angstvallig optreden als mensch en kunstenaar bij het vastleggen van het in bewogen blikken - dialoog geopenbaarde mysterie; uit hoofde van zijn evenwichts- en maatgevoel, van zijn evenwichtige sensibiliteit, die is de ratio der plastiek, rangschikken we hem zonder aarzelen in de tweede categorie kunstenaars, die wars van vormrhetoriek of pro-domo pleidooi, in stilte het leven gadeslaan en beluisteren, die zich openbaren door hun werken, doch zelf mysterie blijven.
Dat de kunstenaar zich in de laatste jaren bepaald heeft tot | |
| |
het uitvoeren van portretten is niet omdat het hem aan verbeelding mangelt. We kennen van hem menig beeldhouwkundig en xylographisch ontworpen sprookje in dewelke 's kunstenaars met esthetische bezinning getemperde naïviteit spelemeit, alsook een paar stoute halfverheven monument-ontwerpen. En den bezoeker der Parijsche Wereldtentoonstelling biedt hij een verrassing.
De genesis van Leplae's werken verbiedt ons voortaan nog zwaarwichtig te spreken over de gejaagdheid van dezen tijd en de oppervlakkigheid eener generatie. De beeldhouwer koestert niet het utopistische plan de zich voortdurend verschuivende horizon te bereiken, tijd en ruimte te verslinden en de halten over te slaan. Zekere van zijn portretten erlangden hun vormdensiteit en innerlijke vervuldheid in enkele zittingen. Andere vergden lang poseeren, tot voldoening der vormelijke navorschingen van den plasticus.
Vooraleer een beeld Leplae tot bevrediging stemt, maakt het meerdere staten door: te beginnen met het klei-boetseeren, vervolgens de gips-proef welke hij daarna reviseert met er nog verschillende proeven van te trekken. Somtijds houwt hij er een variante van in steen. Deze secure werkmethode behoedt hem voor de vele ontgoochelingen die menig op taille directe prat gaande beeldhouwers te beurt vielen. Er zijn beroemde voorbeelden genoeg van dergelijke ambachtelijke bescheidenheid om er zich niet over te schamen. Bekommerd om de minste schakeering zal hij aan geen beeldhouwershelper het afpuimen en polijsten van zijn steenen- noch de voltooiing van zijn bronzen-beelden toe vertrouwen. Met rasp en vijl zal hij zelf de finishing-touch aanbrengen.
In om 't even welk gebied der menschelijke bedrijvigheid is de onzekerheid omtrent de uitslagen nooit zonder charme. Het mislukkingsrisico welke elke kunstenaar loopt, geeft aan zijn werk als het ware de siddering van het leven zelf. Men hoeft niet te weten ten koste van welke inspanning een moeilijkheid overwonnen werd, maar men moet weten of ze overwonnen werd. Hier werd ze overwonnen met de helderziendheid en de koelbloedigheid die de strengheid met dewelke den beeldhouwer zijn werken beoordeelt kenmerken, en die maken dat éénmaal het oordeel geveld dit onherroepelijk is.
Met zijn tijd- en vakgenooten wacht Leplae een andere moeilijkheid nl. de vormen midden het leven te lezen en met dezen de | |
| |
Ideeën te bevruchten, om in één enkele wezens- en begripsschouw, die is harmonie, niet de meerzinnigheid der begrippen, maar den rijkdom van aanleidingen en toepassing, van samenstellende deelen en formeel-logische consequenties te overzien en te bundelen.
Ik geloof vast dat hij onze hoop niet zal beschamen.
EDGARD LEONARD.
|
|