Achtereenvolgens wijst André de Ridder op het feit dat met het Expressionisme onze schilderkunst opnieuw burgerrecht verkreeg in de Europeesche kunstgemeenschap, op haar verbonden-zijn aan het wezen zelf van onzen tijd dat zich door hang naar avontuur en hartstocht, door voorliefde voor beweging en gebaar, vinnigheid en spanning, door diep inzicht in mensch en natuur, in wereldsmart en opstandigheid en daaruit vloeiende onversaagde proefnemingen uit.
Tegenvoeters van het dilettantisch-eng individualisme der vorige generatie, belijden de Expressionisten én het esthetische én het ethische karakter van hun kunst. Diep-menschelijk is hun kunst, volksch in de ruimste beteekenis, zelfs plebejisch. Maar nooit opzettelijk sociaal bedoeld. Wat dan ook verklaart dat het sociale element bij hun verder komt dan een opgedirkte probleemstelling.
Van overheerschenden aard bij het Expressionisme is het kunstesthetische op het natuuresthetische. Als psycho- en ideoplastische kunstconceptie zal het zich aan het slaafsch uitbeelden van het objectief bestaande ontworstelen en zich beijveren door plastische en coloristische waarden, naar de substantieele eischen van het schilderij, het wezenlijke te interpreteeren.
Na de herleving van fantastiek en mythe, die de kunst tot haar initiale beteekenis van feërie terugvoert, te hebben aangestipt, bewijst steller, zonder met de traditie te schermen, de aanknoopingspunten welke het Expressionisme met de Middeleeuwsche kunst o.m. met onze Primitieven vertoont, aldus impliciet den heer Waldemar George, theoreticus van het neo-humanisme, van antwoord dienende in zake begrip ‘traditie’ en ‘humanisme’.
Het woord ‘traditie’ typeert de kunstconceptie der Expressionisten op voorwaarde dat zijn juiste beteekenis, om zeggens zijn ‘sensus probus’ hersteld wordt. Want voor hun, die geen Latijnen zijn, beteekent het geenszins nabootsing van een vervallen kunst, onderwerping aan academische en archeologische formules, zooals men het zich doorgaans inbeeldt. Integendeel: elk ‘moment’ van een ras, van een volk, van een geestesgesteldheid, door zekere kenmerken of door het ontwikkelingsstadium van vroegere kenmerken gansch nieuw zijnde, zijn zij als door en door aan de traditie gehechte kunstenaars altijd scheppers; zij voeren in hun kunst een onbekende tint, een nieuwe schakeering, een diep gevoel in. De ijdele en devoote vereering van het verleden, die ontstaat uit de onmacht het op waardige wijze voort te zetten of uit de noodzakelijkheid het als voorwendsel tot groteske collectieve ijdelheden te gebruiken, boezemt hen geen vertrouwen in.
Om te eindigen ontleedt de auteur, aangetrokken door algemeene gedachten en methode, ver weg van het dogmatisme, nauwkeurig het werk der meest eminente vertegenwoordigers van het Expressionisme in Vlaanderen en haalt er, door met beleid wetenschappelijk verantwoorde generaliseeringen, zijn wetten uit. Hij heeft niet een unieke wet willen invoeren, noch de tallooze menigte accidenten, kunstvormen en menschelijke scheppingen er voor tot voetval verplicht; oprecht heeft hij de verschillende innerlijke drijfveeren die tot hun ontstaan aanleiding gaven, ontleed, beoordeeld en geordend.
Edgard LEONARD.