Essay
‘Debussy’ André Suarès 10de druk. (Uitgave: Emile - Paul frères, Paris, Prijs 15 fr.)
Het boek van André Suarès is niet nieuw; - de laatste uitgave biedt echter deze aantrekkelijkheid, dat ze een drietal hoofdstukken bevat, die de schrijver niet zoo dadelijk na den dood van den componist wenschte te publiceeren. Hij geeft daarin enkele persoonlijke indrukken en schetst tegelijkertijd Debussy physiek en phychologisch. Deze hoofdstukken hebben ongetwijfeld hun belang; de waarde van de studie van A. Suarès blijft echter besloten in de andere hoofdstukken.
De beschouwingen van Suarès loopen vrijwel over het geheele oeuvre van Claude Debussy: zangspel, orkestcomposities, klavierstukken en andere instrumentale werken. De technische zijde van Debussy's kunst wordt maar zelden aangeraakt; voortdurend is de muzikale literator aan het woord, die dan ook steeds den nadruk legt op het poëtische in de scheppingen van Debussy, op zijn vernieuwenden invloed en op het persoonlijke karakter der aangewende harmonische verbindingen. Suarès bestrijdt met kracht de vaak geuite meening, dat Debussy tot de inpressionistische zou behooren. Kȧrakteristiek in dat opzicht is zijn bewering: ‘Debussy n'est pas inpressionniste le moins du monde. Il est au contraire le musicien qui fait partout usage des symboles. Car le paysage digne de la musique, digne de la poésie, digne de l'art enfin, est un symbole, et un symbole seulement.’
Mag deze beschouwing enkel en alleen op Debussy slaan, - en ook veel andere in het boek van Suarès, - zoo kunnen we daarentegen op heel wat kritische en vergelijkende details wijzen, die van meer algemeenen aard zijn en verband houden of met de muziek, of met de literatuur, of met de plastische kunsten. En juist deze breede kijk op heel veel zaken maakt het boek van Suarès dubbel aantrekkelijk.
Niet alleen tracht Suarès het werk van Debussy te karakteriseeren en het nader bij het publiek te brengen, hij zoekt ook telkens aanknoopingspunten met andere muzikale periodes en componisten. Hij komt weieens tot verrassende resultaten en wellicht laat hij zich te gemakkelijk meevoeren door zijn geestdriftige bewondering voor Debussy, dien hij noemt ‘le plus musicien des Français et le plus français des musiciens’, terwijl hij elders schrijft: ‘Et certes, ce n'est pas pour rien que Debussy, dans mon esprit, donne la main à Watteau et à Verlaine, les Trois Grâces Françaises’; en, Debussy situeerend in de internationale muziekliterateur, speciaal om zijn ‘Pelléas et Mélisande’, besluit hij: ‘Ainsi Pelléas’ est une des quatre ou cinq oeuvres durables que la musique ait produites au théatre, avec ‘Parsifal’, ‘Tristan’ et ‘Les Noces de Figaro’; ‘Boris Godounow’ y touche, sans être d'une beauté assez égale’.
Als zuiver kritische studie ontbreekt het werk van Suarès oegetwijfeld bezonken objectiviteit; het wordt echter geschraagd door zooveel liefde voor het