Heide - volk
Door Lambert Swerts
(Fragment uit den roman Baltus)
Pyramidaal beheerscht het Stort de heide. Zijn trotsche kaalheid lijnt vast en scherp veertig eeuwen toekomst af. De oogen van alle speculanten en van alle wroeters uit alle achterbuurten van Europa staren er naar op. Van den morgen tot den morgen spitst zijn laconisme hard en zwart op den einder: sombere stilte, gevestigde kracht. Aan zijn voet ligt uitgestrekt het Sfinxenlijf ‘Kolenmijn’ en stelt meedoogenloos zijn raadsel. Een massa machteloozen wordt door den Sfinx opgeslokt. Hij zuigt het bloed uit hun wezen, - dooft de zon in hun oogen, - herkneedt hun gezichten tot maskers, - vergiftigt of verbrandt hun longen, - vreet aan hun ledematen, - en aan hun hart, - vormt hen despotisch tot slaven die ontzaglijk-sobere monumenten aan den arbeid oprichten: stort-pyramiden. Het Stort is de versteende schaterlach van god Arbeid, die allen fascineert, beheerscht. Het Stort beheerscht de wijde vlakte. Imposant. Barbaarsch.
Als duizend anderen wordt Baltus door den Sfinx opgeslokt. Als duizend anderen loopt hij in broek en hemd en duwt amechtig zwaar-geladen berlines de helling op.
Kipkarren ratelen dof. Pikeurs mitrailleeren. Onderstippers hakken hout. Mannen vloeken bij een ontriggeling. Verrotte stiphouten kraken middendoor. Aan de kromming van de galerij dwalen zoeklichten. Ergens is een taille ingestort en de pikeur zit er onder. Porions verwenschen hemel en aarde. Pompen zuigen een doorgang leeg. Iemand huilt bevelen.
De kabel, die de berline naar den top van het Stort hijscht helpt straks een vracht vloeken kapsijsen. Zóó verliep het met Baltus: mijnwerker onder mijnwerkers. Die arbeiden tot zij kreunen, stofgruis ademen en mijngas. Die tusschen luchtdeuren en berlines hun gebeente tienmaal in hun leven hooren kraken. Die ruw lachen. Die in hun rug het oog van den Sfinx hardvochtig voelen branden en een grauwen bundel dragen langs grauwe straten met tusschen hun tanden een pijltje dopheide. Die hun armen rond honderd vrouwen