| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Urbain Van de Voorde: Het Pact van Faustus door Paul De Vree.
Een suggestieve titel - een opmerkenswaardige vondst - draagt dit lang en krachtig essay. Onwillekeurig, voor wie den strijd tusschen Geest en stof niet vreemd is, weten we den tegenwoordigen tijd bedoeld, onzen tijd, ontwricht door demonische machten. Wij heulen met den duivel, wij verkoopen onze ziel, wij ontwaarden onze waarden, wij gaan ten onder. Zonder dat wij het over heel de lijn met Spengler, Huizinga, e.a. moeten eens zijn, is niettemin hun alarmkreet een door de gebeurtenissen verrechtvaardigd geluid. Van de Voorde die zeker een der eersten was die waarschuwend optrad, brengt nu de meest doorslaande zijner argumenten bijeen om nogmaals van de ziende-blinden de oogen open te rukken, nogmaals het levende en het komende geslacht ten onzent te overtuigen dat wij bergaf gaan, naar de volledige proletarisatie en vermaterialiseering, naar den dood van den Geest. Wij hebben geen Beethoven en geen Delacroix meer, wij zoeken tevergeefs naar de kunst die weerschijn is van den geheelen Cosmos, wij worden door een geest die het magische en het mythische (oerbronnen van de poëzie) verloochent, n.l. den Latijnschen, bedrogen (en even zoo zeer door de wetenschap). wij verkwanselen eeuwige voor tijdelijke waarden, wij sluiten onophoudelijk het pact met den duivel. In een rijke, gevariëerde, doch niet altijd conciese taal houdt ons de essayist behartenswaardige gedachten voor. Een hoofdstuk als ‘De kunstenaar en zijn tijd’ hoeft wel geen verbetering, het is eenvoudig meesterlijk. Het is een geluk een kunstenaar als Van de Voorde te bezitten, die de moraal van de kunst hooghoudt en verdedigt.
Het opmaken der balans valt de Westersche beschaving nadeelig, noodlottig uit. Zijn wij nochtans niet een weinigje te veel door de Spengler-bacil aangetast? Ik wil hier geenszins Van de Voorde tegenspreken - want van zijn standpunt uit, kan dit niet - maar een ander standpunt innemen: dàt van den in den na-oorlog gevormden mensch. Vooreerst verwijs ik naar een Julien Benda die onlangs schreef dat de Geest met de gebeurtenissen zooveel als niets te maken heeft; hij wordt noch gebonden, noch verminderd door de materie. Ik verwijs ook naar de toespraak die Walschap in Den Haag hield en waaruit ik licht: ‘Sedert Spengler wordt door andere Spenglers veel gesproken over den ondergang van het avondland. Dat lijkt mij niet zoo heel erg te zijn. Erger is het dat zij daarmee een atmosfeer om ons heen scheppen, ons een soort giftig besef opdringen, dat wij leven in verval. - Ik zie geen verval in de kunstprodukten van onzen tijd en ontzeg met drieste koppigheid alle bevoegdheid aan de hooge rechters die ze willen veroordeelen. Zij zijn deze rechters, niets minder blind dan de tijdgenooten die hun Dante, Cervantes, Rembrandt, Bach, Beethoven niet op waarde wisten te schatten maar honderden nu vergetenen lauwerden.’ Het heele stukje (Essentiëel en Decoratief!) zou ik hier kunnen aanhalen, vooral ook omdat het werd geschreven - ik herhaal het - van uit een ander standpunt. Als ik me niet vergis, één | |
| |
dat m.i. een na-oorlogsch kunstenaaar moet innemen. Van de Voorde geeft toe dat een Permeke (specifiek Germaansch) nog de hoop op redding toelaat, (daar bij hem het cosmisch gevoel aanwezig is,) dat een Boutens en een Valery het beluisteren waard zijn. Hij snijdt dus den pas niet af. Edoch dezelfde Vaiery betoogt nadat hem de vraag wordt gesteld: U is dus van meening dat de poëzie op het oogenblik achteruit gaat?: ‘Wat weten we er van? Indien in den een of anderen kelder een heerlijke wijn bezig is te ontstaan, wat zouden wij er van weten?’ Hetgeen andere woorden van Walschap in hoogervermeld stukje beaamt. Wie zegt ons, wie weet met zekerheid te zeggen dat wij nu de kankeraars bij uitstek zijn? Dat er een groot procent, ook onder de kunstenaars rondloopen, dat zal wel en is altijd wel zoo geweest. Maar er zijn, ondanks het niet-aanvaarden, ondanks het schijnbaar onaanvaardbaar zijn, potenties van den Geest aanwezig. Een mensch, die den levenszin in dezen choatischen tijd niet verloor, die bezlnnend het gevoel voor beheersching en het onversagend geloof als opbouwende krachten er-in herkennen moest, kan zijn rol in het Eeuwig Drama niet zoo botweg afwijzen. ‘Essentiëel leven is misschien: niet verzaken.’ Waardige verdediging die hier Walschap kort (en zakelijk) pleit.
Zooals ik hooger reeds zei: Van de Voorde waarschuwt. De pessimistischo ondertoon is daarom niet uit den booze. Het essay heeft echter dezen, soms ontmoedigenden, karaktertrek, dat het de afmetingen van zijn stellingen aanzienlijk vergroot. (Zoo vind ik het bv. overdreven ook een figuur als Paul Van Ostayen eenigszins te kleineeren) Dat alles belet niet dat dit werk van Van de Voorde, als overigens al het vorige, weer een ongewoon belang heeft.
| |
Renier Van Genderen Stort: Sprokkelingen. A.W. Sythoff's Uitgeversmij N.V. Leiden, 1955. gen. fl. 1.90, geb. fl. 2.25.
Van Genderen Stort is een der minzaamste, een der edelste, een der rijkste persoonlijkheden in de Nederlanden van deze dagen. Zonder mij te willen bezondigen aan een beperkende vereenzelviging, toch moet ik telkens aan dien eenzamen Peter uit zijn nog onverminderden roman ‘De Kleine Inez’ terugdenken. ‘Aldaar leefde Peter het groote, zuivere leven dergenen, die door den platonischen Eroos voortgedreven, geen aandacht hebben voor de dingen, waarop het streven der menschen zich daargaans richt.’ In den herfst van zijn leven getreden - gezien een onlangs veaschenen bundel gedichten ‘Najaarsvruchten’ heet - wil het meer en meer voorkomen dat zijn natuurlijke neiging tot het wijsgeerig denken Van Genderen Stort vroeger lokte, en hem langzamerhand heeft aangezogen, dat ze ham nu leidt en nog verder naar de ‘zwijgende vereering van het oneindige, van het onkenbare’ opvoert. Het is een - en een voor het oogenblik nog onbewuste - vreugde de bespiegelingen en beschouwingen in ‘Sprokkelingen’ na te bepeinzen, een geestelijke vreugde dezen gemeten en beschadigden, dezen vol liefde en nimmer aanmatigenden (zelfs waar hij hekelen zal), dezen door de ‘aandrift’ kunstenaar te blijven mensch geboeid te aanhooren, veelal te beamen en altijd in het meest verborgene van de ziel als een waarde te bergen. Want het verheugende in dit moedig gestreden leven is het besef van een schoone Eenheid door haar Drievuldigheid: schoon-, wijs-, godheid. In het licht van dit geestelijk | |
| |
gesternte hebben de ons voorgehouden sprokkelingen een zeer sterk verband met elkaar, want waar, onderbroken, over de identiteit van ideeënwereld met schoonheid, over de verschijningen liefde, libertijn en vrouw, over de vrouw, over de wastersche, christene en humanitaire levensordening wordt bezonnen, voelen wij die hermetische, hoogere Eenheid telkens aanwezig, als een warmtebron, als een kracht die het leven bevestigt.
Moet het gezegd dat de meeste dezer korte gedachten en marginalia in een proza zijn gesteld dat als proza alleen reeds onweerstreefbaar meeneemt?
P.D.V.
| |
W.L.M.E. Van Leeuwen: Drift en Bezinning. Beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederlandsche Letterkunde. Uitg. Wereldbibliotheek Amsterdam. 38 fr. 25 gebotden 51 fr.
Van Leeuwen is de auteur van een aantal voor de school bestemde boeken die doorgaans getuigen van een heldere en vernieuwde aandacht voor het literaire leven, ja, zelfs voor het hedendaagse literaire leven. In ‘Drift en Bezinning’ een boek dat niet uitsluitend voor de school bestemd is, heeft hij getracht ‘een beeld te geven van de schrijvers, die in Noord-Nederland sinds den oorlog zijn opgetreden, daarbij er voortdurend naar strevend, de mentaliteit der nieuwste litteratuur te zien als een deel van de totale geestelijk-stoffelijke constructie ven de wereld onzer dagen. Om aan dit beeld een achtergrond te geven, wordt in een inleidend hoofdstuk een globaal overzicht gegeven van de stromingen en strevingen in de jaren 1880-1914; zodoende wordt het mogelijk de jongere generatie eensdeels te zien als gegroeid uit wat vóór hen ontstond; anderzijds in conflict met de verlangens en overtuigingen hunner voorgangers.’ Van Leeuwen, die over een uitgehreide dokumentatie beschikt en deze dokumentatie handig uit te werken weet, gelukte, vooral in de Algemene inleiding, uitstekend in dit opzet. Waar hij echter de oorlogsgeneratie behandelt, blijkt hij wel overzichtelik juist te zijn, de karakteristieken der behandelde auteurs werden evenwel uit een al te persoonlik standpunt beschouwd, om objektief genoemd te kunnen worden. Onvolledig of van vooringenomenheid getuigend zijn zeker de karakteristieken over de jongere katholieken o.m. Van Duinkerken en Engelman.
Dit boek werd bedoeld als een geschiedenis van de Noord-Nedarlandsch litteratuur, zodat Vlaanderen ook hier weer netjes in een hoekje werd geduwd. Eveneens vond Van Leeuwen de mogelikheid om figuren als Marsman, Engelman, en al de jongere katholieken trouwens, te karakteriseren zonder te gewagen van de invloeden die van Moens en van Van Ostayen zijn uitgegaan.
Deze enkele tekortkomingen die waarschijnlik aan ontwetendheid of aan een al te vlugge haast te wijten zijn, nemen echter niet weg dat wij dit met liefde geschreven en met talrijke gedichten geillusteerde boek, van harte aanbelen.
P.B.
| |
| |
| |
Hendrik Prijs: Eenzamen, een bundel novellen. Uitgave De Geneffe St. Truiden.
De novellen, waarnee de jonge Limburger Hendrik Prijs, eie reeds een paar knappe toneelwerken op zijn aktief heeft, tans als prozaschrijver debuteert, hebben ons vooral geboeid door de buitengewone verteltrant waarover deze auteur beschikt: een mengeling van beschaafde en dialektiese taalelementen, waardoor een ‘stijl’ ontstond wie wij in de Vlaamse literatuur maar al te zelden aantreffen: sappig en kleurrijk en tegelijk beeldend. Niet-Limburgers zullen er hem wellicht op wijzen dat hij Nederlands hoeft te leeren alvorens aan het schrijven te gaan; Limburgers daarentegen zullen aan deze nouvellen een buitengewoon genoegen beleven en Hendrik Prijs prijzen als een auteur met uitzonderlik talent. Hendrik Prijs kan vertellen. Hij vertelt zelfs zo knap dat men hem, en terecht, gemis aan psykologiese uitdieping zal verwijten. Hij schrijft nog niet ‘van binnen uit’ Daarom boeit zijn verteltrant meer dan het verhaal zelf, want hij bekommert zich minder om de situatie dan wel om het type. Dit wordt echter rijkelik vergoed door de kleurrijke, sappige, volkse stijl, die Hendrik Prijs, wanneer hij dee stijl volkomen beheerscht, in staat zullen stellen een onzer knapste prozaïsten te worden.
P.B.
| |
Frans Van Oldenburg Ermke: Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerke en Kuyle. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch 1935. Genaaid fl. 2.90, gebonden fl. 3,90.
Na Pater dr. H. van Lieshout (‘Onze onevenwichtige Jongeren’) en Anton van Duinkerken (‘De Beweging der Jongeren’) heeft F.V.O.E. een boek gewijd aan de ontwikkeling der Jonge Katholieke letterkunde in Nederland. Deze bekeerling schreef over de Jongeren met een begrijpenden geest en op den toon van het beheerscht enthousiasme. Met de woordvoerders der Holl. jongeren, ik denk hier aan Van Duinkerken, Verhoeven, Knuvelder, heeft hij in groote mate de opvallende paedagogische karaktertrek gemeen, den drang tot mededeelen, verklaren. De van nature chaotische stof van een beweging die al de gebieden van de geestelijke bedrijvigheid bestreek, heeft V.O.E. vastgelegd in een klaar en flink ineengestoken handboek, dat frisch en prettig leesbaar bleef. Het is als het ware concentrisch opgevat: na het vertrekpunt der beweging bij Thijm te hebben vastgelegd, schetst schrijver in groote trekken het karakter der beweging, de invloeden, de leidende elementen, de verhouding tot beeldende kunst, architectuur en techniek. Na deze doorsnede, dit statisch beeld, komt de beweging als film: het leven der tijdschriften, het critisch krakeel, de debatten, om ten derden de persoonlijkheden, de ‘hoofdrollen’ te belichten in rake karakteriseeringen. - Al vindt de lezer in den tekst de voornaamste werken dzer auteurs hier en daar opgege- | |
| |
ven, toch had een bibliografische lijst (zooals b.v.b. Dr. R. Roemans die bezorgde voor Paul Kenis's Overzicht der Vl. Lett, na Van Nu en Straks) de bruikbaarheid van dit boek verhoogd, dat tenslotte toch wel bedoeld is als een inleiding tot de lectuur van het werk der jongeren.
R.V.
| |
H. Elen, Prof. Dr. Fr. Stan Leurs, E. De Ridder, Dr. R. Van Roosbroeck, G. Schmook, L.M. Thiery: Gids voor België.
Deze gids is wel de beste die we kennen; onmisbaar voor wie aan ‘bewust’ toerisme wil doen, voor wie ook in zijn belangstelling den aard en den bouw van bodem en landschap wil betrekken. L.M. Thiery bezorgde een hoofdstuk over de geologie, Dr. R. Van Roosbroek over de geschiedenis van België. Prof. dr. Fr. Stan Leurs behandelt de bijzonderste kenmerken van de verschillende bouwstijlen welke in onze nationale architectuur voorkomen en beschrijft dan de architectuur der Vl. provinciën. G. Schmook die der Waalsche prov. Een pluimpje voor E. Elen die zeer nuttige gegevens voor een reeks eendaagsche, week-end en langere kanotochten bijeenbracht. Wie weet hoe weinig inlichtend materiaal er in ons land op het gebied van deze jonge sport bestaat, zal deze bijdrage van den heer Elen als een werkelijke innovatie weten te waardeeren. Even nuttige inlichtingen voor de wandeltoeristen gaf E. De Ridder in zijn beschrijvingen van talrijke wandelingen, die uitmunten door hun nauwkeurigheid, verscheidene ervan heb ik kunnen toetsen aan mijn persoonlijke ervaringen op dit gebied
R.V.
| |
Mélot du By: Lucile Poème. - Les cahiers du Journal des Poêtes. Arteveldestraat, 65, Brussel.
De dichter geeft zijn eigen maat in het vers Richesses: Qu' emporterai-je, au temps de la grande Naissance, | du fantôme léger qu'en ce monde je fus?| Le désir d'une erreur, le goût d'une présence, | Et le souvenir d'un refus, Binnen deze grenzen is er plaats voor het spel van een fijne intelligentie met de waarden van geest en hart. Het lijden is gauw vergeten, het kwaad weegt niet erg zwaar, liefde is onstandvastig en ‘la vie est une histoire qui finit bien’. Een dartel talent, vrij van gezochtheid en verwrongenheid, ekwilibreerend op het randje der gebaseerdheid. Soms klinkt een diepere, tragischere toon door, zooals b.v.b. in het gedicht Séjour, dat ik hier gaarne had aangehaald.
R.V.
|
|