verbeelding, het bovennatuurlijke grenzeloos en oneindig is. Maar wij kunnen er niet aan weerstaan in deze personages iets conventioneels te zien. Het is voldoende eventjes te peilen naar de diepten van dat leven om bij voorbaat te raden wat in de ziel van die duistere engel schuilt. De te dikwerf herhaalde personages van Mauriac ontpoppen zich telkens, doorheen al de subtiliteiten en wisselvalligheden, als fijne, nauwkeurig in mekaar gestoken mekanieken.
François Mauriac heeft gewild dat de krachten der Voorzienigheid zouden wachten om zijn held te redden, tot op het uiterste moment dat deze zou neerploffen in de diepste afgrond van laagheid en verachting. Maar de auteur heeft eveneens begrepen hoe gewaagd het zou wezen dat besluit op te dringen alleen op grond van louter menschelijke begrippen, en toen heeft hij, voor de eerste maal in zijn romans een nieuw figuur, een priester, laten optreden. Een mensch, een aangezicht dat tusschen de versleten maskers op het voorplan komt staan met de teekenen van licht en eeuwige jeugd.
Zonder de groote waarde van dit nieuw personage zou ‘Les Anges Noirs’ geen andere beteekenis hebben dan deze van een gewoon politie-roman. Dit zou onvermijdelijk geweest zijn, al is de jonge priester dan ook wat fragmentarisch en onvolledig geteekend. Daarbij komt dat Mauriac, niet kunnende weerstaan aan zijn oude neiging, dit personage verpersoonlijkt in Alain, de jongeling uit zijn vroegere roman ‘Ce qui était perdu’. Het was onnoodig het verleden van deze mensch te kennen, zooals het trouwens onnoodig was hem de dubbele rol toe te kennen van leider en partij, (en werkelijk, in de roman wordt hij voorgesteld als de broeder van de minnares van een der voornaamste personages; door deze schuldige liefde te verbreken krijgt de priester, die eveneens broeder is, het uitzicht van een nutteloos burgerlijk zedeprediker.) Zijn bovennatuurlijke taak zou des te beter vervuld worden indien hij ontdaan was van elke aardsche band. En de deugd van het voorbeeld ware zooveel te krachtiger geweest!
Ieder ernstig lezer zal ongetwijfeld ontdekken dat de priester het centraal personage is van dit boek, deze wiens gebeden de kracht bezitten de menschelijke staat te veranderen, het kwaad om te scheppen in goed, en het goed te doen zegepralen over het kwaad. Wij kunnen het betreuren dat juist dit groot kenmerk met minder nadruk werd behandeld, terwijl het beter ware geweest indien andere details