Kleine Tribune
Rondom het betalen van een cotisatie
De ‘Vereeniging van Vlaamsche letterkundigen’ verzoekt weer beleefd om haar bijdrage. Ik vraag mij af waartoe de som van 35 fr., die betrekkelijk hoog is, gezien er in het rondschrift moet aan herinnerd worden dat ze in 1914 reeds 20 fr. bedroeg, ik zeg dus waartoe deze som - de prijs van een deugdelijke studie, van een dito roman, van een abonnement op een tijdschrift - eigenlijk dient. Waar er van Steunfonds gesproken wordt, heb ik op de algemeene vergadering van 1935 niet gehoord dat er niet zooveel hulpbehoevende auteurs waren (?), dat de kas er danig goed voor stond? Wellicht zijn de onkosten te zwaar? Tijdens de twee jaren dat steller dezes van de vereeniging deel uitmaakt, heeft hij slechts een drie- of viertal mededeelingen ontvangen, (waarvan drie om zijn lidmaatschap te betalen.) Het is toch niet, meen ik, om onzen naam in het jaarboek gedrukt te krijgen, (dat door de reklamen vrijwel bekostigd wordt), om op een meer dan onvruchtbare en toevallige enquête te antwoorden dat wij een bijdrage betalen? En meteen lid zijn. Langs de cotisatie om kom ik tot het ontstellende feit dat er van de vereeniging eigenlijk niets uitgaat. Nog niet eens een mededeeling in den loop van het jaar, die gewaagt van wat op een zeer onvoltallige algemeene vergadering wordt gepland. Geen initiatieven, geen naar buiten uitstralend werk dat van het nut van de vereeniging getuigt. Wat is t.a. de algemeene vergadering? De Heeren letterkundigen komen daar om elkaar van dichtbij te leeren kennen (wat in feite op het middagmaal gebeurt, nog niet eens aangeboden!) De jongeren gaan er rond op hun hondenreuk en de ouderen bekijken hen als den hond in het kegelspel, m.a.w. van voorstelling geen kwestie; alles is zaak van kaste. Wat er besproken wordt heeft geenerlei verband en wat er interessant voorgesteld of gezegd wordt, wordt achteraf in 'n vermakelijke anecdote publiek gemaakt: (zoo verging het Marnix Gijsen op de laatste alg. verg.; slaat u ‘Volk’ bv. eens na!) Zoolang het den Heeren letterkundigen geen ernst wordt dat zij op hun bijeenkomsten en met hun vereeniging een der leidende rollen op het gees-