Vormen. Jaargang 1(1936-1937)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] De jonge god Door Paul de Vree Een jonge God is uit mij ópgerezen, van alle zwakten vrij van vormen gaaf en slank, 't gezwiep der winden wekt in hem geen vreezen noch overstemt den lustgeworden klank die van zijn paarsen mond 't gekrijsch gelijkt der meeuwen wier blauwe vlucht omheen zijn stijgen scheert, tot waar het licht uiteenvalt in een schittrend sneeuwen en wat der Aarde is hem niet meer deert. Zijn voeten zet hij vast op 't witte veld der wolken hij skiet de dalen af, de heuvelen op, rijdt met zijn roode lenden om den rand der kolken en staat weer stralend op een blanken top, waar hij een oogenblik bezint over de diepten boven de diepten onder zijn opnieuw gespannen voet - o eenmaal in dit evenwicht verdooven der wilde krachten van het stroomend bloed. Zoo heeft nog nooit zijn jeugd den wederstand gebroken, nog nooit zijn hart de milde rust gevoeld als angst en vleesch van vlammen zijn doorstoken en heel zijn wezen uit de drift is losgewoeld. De lijn der hoogten lokt tot grootscher avonturen door het onzeglijk geluk der heemlen zonder grens, waar middenin hij vaart, in vlammen en in vuren, waar hij de volheid wordt van mijn ontvloden wensch. Vorige Volgende