ronde casementen; de rijkbehandelde top heeft door colonnetten gescheiden en met twee klimmende rondboogjes gesloten spaarvelden, waarbinnen vier spitsboognissen te weerszijden van drie klaverbladbogig gesloten nissen met vlechtingen, in de middelste waarvan een rond casement met vierpas. De westgevel, die in 1884 was gepleisterd en tevoren reeds was gewijzigd, is bij de restauratie nieuw beklampt; het poortje (1772, door den steenhouwer B. Coender) is toen binnen opgesteld als toegang tot den doorgang in de (voor kerkekamer en verwarming) afgeschoten helft der westelijke travee.
Inwendig waren grootendeels de van den grond opgaande, door colonnetten gescheiden en met twee spitsboogjes gesloten spaarvelden en de vensters - die bij de restauratie de oorspronkelijke afmetingen hebben herkregen - flankeerende nissen met vlechtwerk bewaard gebleven. Naar de aanwijzingen, die de spitsbogige muralen en de teruggevonden grondslagen der muurpijlers opleverden, zijn toenmaals nieuwe koepelachtige gewelven met acht in ringen en rozetten samenkomende, van den grond opgaande ribben geslagen, gescheiden door geprofileerde spitsbogige gordelbogen. In den westgevel zijn twee gemetselde trappen uitgespaard.
Het benedendeel van den toren heeft telkens twee spleetvormige rondbogige, in een rondboognis gevatte galmgaten; inwendig deuren met oude ijzeren sloten en traliewerk. De kerk bezit:
Verscheidene, thans tegen de koorwanden staande grafzerken, de oudste van 1614 (?).
Avondmaalszilver: twee bekers (1732, gemerkt A F), twee schotels (1804, doch merken: Groningen 1765, Harmannus Friese, A D S), een schotel en twee kannen (alle 1838); doopbekken (1838).
In den toren een groote klok, in 1773 door J. Borchardt gegoten en een kleine (XIX A).