| |
| |
| |
Appingedam.
Appingedam.
a. Een alhier opgegraven antiek kopje en wierdevoorwerpen bevinden zich in het Museum van Oudheden te Groningen.
d. Dam. Het loodrecht op de kerk gerichte raadhuis, in 1630 gesticht als een klein rechthoekig gebouw van een tot waag dienende benedenverdieping met hal aan de voor(noord)zijde en een bovenverdieping onder een hoog afgewolfd dak met daarvoor een hals, is later tot de kerk doorgetrokken (XVIII B-XIXa), vervolgens uitgebreid met een modern gedeelte tusschen den ten W. belendenden toren en de kerk, en in 1911 gerestaureerd en inwendig verbouwd. Bij het oude gedeelte heeft de hal aan de drie vrijliggende zijden een poortopening met blokken en maskersluitsteen. De rijkbehandelde gevel wordt verlevendigd door zandsteenen banden, lijsten, geblokte ontlastingsbogen met schelpen in de trommels, door bollen geflankeerde voluutvleugelstukken en een doorbroken, met een obelisk bekroond, fronton bij den top; boven de middenpoort het stadswapen en: anno 1630, op de plaats van het middenste verdiepingvenster een Justitiabeeld in zandsteenen nis.
Inwendig een ‘in stijl’ gerestaureerde raadzaal, waarin een gezicht op de stad (1665, paneel, door Claes Hendericx) en een plattegrond (1833, door den onderwijzer H.P. Steenhuis) met veronderstelden toestand van 1400. In de secretarie een houten schoorsteen (XVIIId). In de gang een steen (1554) met het stadswapen, afkomstig van den vroegenen toren, en een teekening (door den Waterstaatsopzichter J.H. van Calker) van dit in 1834 afgebroken bouwwerk.
e 1. De ned. herv. kerk (aanvankelijk O.L. Vrouw, daarna H. Nicolaas) was oorspronkelijk een kruiskerk
| |
| |
(XIIIc), bestaande uit een schip van twee vierkante traveeën, een rechthoekige kruising, vierkante dwarsarmen koortraveeën, en wellicht een westtoren - blijkens moeten aan de westzijde van het schip en indertijd gevonden grondslagen -, waaraan wat later een door zeven zijden van een onregelmatigen veelhoek gevormde sluiting (XIVa) werd toegevoegd. Door volbouwen van de hoeken tusschen schip, dwarspand en koor is deze kruiskerk tot een drieschepige hallenkerk geworden (de vier traveeën ten W. van het dwarspand vermoedelijk XV B; van de beide traveeën ten O. daarvan de slechts wat fijner gevoegde zuidelijke niet veel later, de noordelijke in kleinere steen gemetselde travee midden-XVI of kort daarna), waarbij de dwarspandgevels in overeenstemming met de nieuwe aanbouwen zijn gemoderniseerd (in den zuidergevel een gedenksteen van 1561). Ten O. van die noordoostelijke kapel, gemetseld van even lange, doch iets dikkere steen, een sacristie met verdieping (± 1500), blijkbaar loodrecht op de kerk gericht wegens den voorgenomen bouw dier kapel, welke nà de totstandkoming der sacristie c.a. moet hebben plaats gevonden, blijkens de boven de gewelven zichtbare aansluiting en de gedichte westelijke vensters in de schatof gerfkamer. Naar die kamer leidt een traptoren in het koor, welke door het gewelf daarvan is gevoerd, ten einde tevens op de kerkgewelven te kunnen komen; de doorgang van de sacristie naar den traptoren en het koor is thans gedicht. Ten N. van het schip een toren (1834, ter vervanging van een ouderen uit 1554; zie ook onder d).
De onder de omgaande gootlijst, waaronder een oorspronkelijke zaagtand, gebrachte dwarspandgevels tonnen van de oorspronkelijke behandeling ten deele nog de dubbele hoeklisenen, te weerszijden beneden het groote ingebroken spitsboogvenster spitsbogige nissen (die in
| |
| |
den zuidgevel dichtgemetseld; in den noordgevel de oostelijke met moet van een verdwenen ingang, de westelijke met visch-graatvlechtingen in het boogveld en tusschen beide onder het venster de moet van een rondbogigen dieper gelegen ingang), waarboven reeksen (stukken van een fries?) van rondboognisjes, en vervolgens boven het groote venster sporen van twee kleine gedichte spitsbogige vensters, geflankeerd door gelijke nissen met rechthoekige vlechtingen. De overige muren der oorspronkelijke kerk behielden het omgaande spitsboogfries, zooals boven de gewelven te zien is. De koorsluiting heeft zonder onderbreking opgaande beeren en hooge geprofileerde spitsboogvensters met rondstaaf, waarboven een fries van elkander kruisende rondbogen. De latere traveeën, hier en daar met, meest moderne, verzwaringen, hebben groote spitsboogvensters met schuinen dagkant, waaronder een omgaande holle (grootendeels) baksteenen waterlijst, rechthoekig gebroken boven de korfbogige geprofileerde ingangen in de westelijke zijschiptraveeën. De sacristie bezit eenvoudige spitsboogvensters, de gerfkamer had aan oost- en westzijde twee kruisvensters, waarvan alleen de boogjes en zijstijlen over zijn. De zeer eenvoudige toren bestaat uit een gemetselden vlakopgaanden benedenbouw en een, achter een balustrade oprijzende open achtkante houten spits voor het (moderne) klokkenspel.
Inwendig over het oorspronkelijke gedeelte vrijwel concentrisch-gemetselde koepelachtige gewelven in liggend (boven de kruising in staand) keperverband, met acht ribben, samenkomende in sluitringen of rozetten en bij de schipgewelven (vooral het westelijke) door andere ringen onderbroken; de gewelfvakken gescheiden door geprofileerde flauw-spitsbogige gordelbogen op driekwartzuilen met natuursteenen kapiteeltjes, geschoord door inwendig gemetselde beeren. Over de sluiting een
| |
| |
gothisch straalgewelf, waarvan de ribben neerkomen op schalken met tufsteenen ringkapiteelen. De latere traveeën, evenals de sacristie en gerfkamer, worden overdekt door kruisribgewelven, doch de noordoostelijke kapel door een stergewelf; de kapiteeltjes en kraagsteenen zijn van baksteen, behalve bij de kruising en de noord- en zuidoostelijke kapellen. De kerk bezit:
Een laat-gothische bekroning van een sacramentshuisje onder den noordelijken gordelboog van het koor.
Lage zandsteenen, met laat-gothisch maaswerk versierde afsluitingen met midden-doorgang tusschen de noordoostelijke kapel en het koor en den noorderdwarsarm, de laatste, oorspronkelijk wellicht afscheiding tusschen koor en zuidoostelijke kapel, nog met een geprofileerde zandsteenen deurnis, gevat in schotwerk.
Rijkgesneden preekstoel (1665), de kuip met kussenpaneelen tusschen zuiltjes, en trap; onder den voet een losstaand, ten deele vernieuwd, pelikaansnest.
Eenvoudig doophek (fragmenten XVII B, overigens ± 1800).
Koperen lezenaar (XVIIIc) en doopbekkenhouder (A B. o. K. 1792).
Orgel (1744, blijkens opschrift met namen van burgemeesteren, secretaris, kerkvoogden en den bouwmeester Jans Dumringh) met rugpositief en tribune.
Eiken heerenbanken: twee hooggestoelten, één met barokke paneelen, deur en trap (± 1640) en één eenvoudig met versierde deuren (XVII A); dubbele bank (XVII B), met friezen, waarin het wapen-Polman en -Beninga (?), en versierde paneelen op het achterschot aan den binnen- en den buitenkant; twee dubbele banken met overhuiving, één met het wapen van Groningen (XVII B, opzetstuk XVIII A) en één met opengewerkte zijstukken (XVIII B?); gestoelte (± 1800) vóór het koor met overhuiving op gecanneleerde zuilen, geschilderd
| |
| |
stadswapen en, op het achterschot, het gesneden wapen (± 1750) Ebels-Stenhuis.
Gebeeldhouwd gepolychromeerd wapenmedaillon (1515) voor Gerdt tho Dornum un Withmonde; groote zerk met midden- en hoekwapens voor pastoor Johannes Winschoten († 1548), een eenvoudige voor den pastoor J. Schuttorpius († 1569), een voor Snelger Houwerda († 15..) met de ridderfiguur voluit en een eenvoudige zerk met wapen voor den op jeugdigen leeftijd gestorven Snelligerus ab Houwerda († 1579), fraaie zerken voor ‘pastor’ Laur. Pimperlinck († 1660), borgemeester Henric van Steenhuysen († 1695) en zijn vrouw Anna van Walta († 1723), voor burgemeester Enno Ebels († 1746) en zijn vrouw Cornelia Steenhuis († 1747), Rudolph Pabus Cleveringa en zijn vrouw Cornelia Ebels († 1828).
Vier zilveren Avondmaalsbekers (XIX A) met oudere deksels (± 1650?).
Tinwerk: kan (1808, merken; engeltje, I.H.R.), een groot bord en vier kleine met zeshoekigen rand (1837, engeltje, Z).
In den toren een klok, in 1763 door J. Borchardt gegoten.
Houten kist met beslag (vermoedelijk XVII).
Eenig gebrandschilderd glas, uit de kerk afkomstig, bevindt zich thans in het Museum van Oudheden te Groningen.
Beschilderingen op de gewelven (met uitzondering van de noordoostelijke kapel) en met name op dat der westelijke schiptravee (binnen de rondstaafringen?), in 1899 blootgekomen, zijn weer overgewit.
2. De r.k. kerk (H. Nicolaas) bezit een (nieuw-) vergulden Miskelk (1691), waarschijnlijk afkomstig van het klooster Varlar in Westfalen en een (± 1800).
g 1. Dijkstraat 24. In den achtergevel met twee
| |
| |
boogjes gedekte nissen met vlechtingen (± 1500). Inwendig: deur en bedstedebetimmering (XVIII).
2. Solwerderstraat 47. r.k. pastorie. Eenvoudig enkel heerenhuis met consoles-Lodewijk XVI.
3-5. Details. Dam: in de school bij de kerk een steen (1749) met het stadswapen, van een afgebroken huis afkomstig; Molenhorn 1: consoles-Lodewijk XVI, bovenlicht; Solwerderstraat 25: bovenlicht-Lodewijk XVI.
6-8. Achtkante watermolens in den Leeghwaterpolder: geasfalteerd hout op steenen onderstuk, in den Zuider-Olingerpolder (opgericht 1818 of 1820), en den Noorder-Olingerpolder (1868, herbouwd na brand ± 1900), beide van riet op veldmuren.
h. Aan het schilderachtig midden door de stad kronkelende Damsterdiep enkele huizen met over het water uitgekraagde oude houten achter-uitbouwen.
| |
Garreweer.
g. Appelborg. De ingangsomlijsting en het vroeger daarboven geplaatste wapen gekwartileerd in 1 en 4 Polman, 2 en 3 onderverdeeld: 1 en 4 Beninga 2 en 3 Houwerda met hartschild-Oldersum (Jr. Ulrich Willem Polman van Snelgersma en Hieronyma Adelgunda Catherina Beninga), waaronder twee leege schilden, van de in 1932 afgebroken boerderij ‘Appelborg’ (1727) zijn overgebracht naar het Museum van Oudheden te Groningen.
| |
Jukwerd.
e. In de ned. herv. kerk (1866):
Teekeningen van de voormalige kerk, een zaalgebouwtje uit 1536, en van de in 1905 afgebroken pastorie (1664).
| |
| |
Gebeeldhouwde zerk voor Johanna Christina, vrouw van ds. J.C. Appelius († 1741) en zerk met wapen voor ds. Nieuwoldt († 1744).
Avondmaalsbeker (1692; merken: Groningen 1672, H S) met de twee kwartieren van G.H. Ripperda.
| |
Marsum.
a. Een bronzen gordelslotplaat en fibula (La Tèneperiode), een Frankisch kralen halssnoer en kraal, gouden munten van Lodewijk den Vrome, een speld van twee Merovingsche of Karolingsche munten bevinden zich in het Museum van Oudheden te Groningen; vier sierplaten, een zilveren mantelspeld en (Friesche) gouden en zilveren munten uit den tijd van Lodewijk den Vrome in het Friesch Museum te Leeuwarden.
e. De op een overblijfsel van een wierde gelegen, thans ned. herv. kerk is een door het inbreken van groote vensters geschonden en ook overigens niet ongewijzigd baksteenen gebouw (vermoedelijk XII B), bestaande uit een schip met een ietwat inspringende en hoogere halfronde sluiting en een zadeldak-toren van drie geledingen met lichte verspringing. Het schip heeft over de bovenhelft der zijmuren doorloopende, door een uitgekraagden muizenstand met daarboven een zaagtand gedekte spaarvelden; twee gedichte rondbogige ingangen, in den noordmuur Oz. is in 1932 een klein rondbogig venstertje: hagioscoop blootgelegd. Het koor is nog grootendeels gedekt met holle en bolle pannen. De, slechts uit de kerk toegankelijke, vlak opgaande toren heeft aan noord- en zuidzijde gekoppelde, in een rondboognis gevatte, galmgaten, aan oost- en westzijde een enkelvoudig galmgat, waarboven een omgaande muizentand. Inwendig een balkzoldering; er bestaan geen aanwijzingen voor een vroeger koepelgewelf in het koor. In den oostelijken
| |
| |
torenmuur op de verdieping oorspronkelijk een rondbogige opening naar de kerk, welke met twee muren, waartusschen eenige ruimte, is dichtgemetseld. De kerk bezit:
Uiterst eenvoudigen eiken preekstoel, afscheidingen en banken (XVII-XVIII).
Zerk voor Bernhardus Andreae Ollershemius (geb. 1653 in Solwerd).
Klok, in 1620 gegoten.
Voor het Avondmaalsvaatwerk zie onder Solwerd.
| |
Opwierde.
e. De thans ned. herv. kerk is een rechtgesloten gebouw (waarschijnlijk XIIIc) van twee traveeën en een derde westelijke, voor de helft ingekorte travee, gewijzigd voorts door verlaging der muren; aan de westzijde is van afgekomen oude steen een nieuwe sluitmuur aangebracht, boven achter den oostgevel met vernieuwden top een dakruiter ter vervanging van den in 1888 gesloopten open houten klokkestoel. De zuid- en noordgevel toonen in hoofdzaak nog de oorspronkelijke behandeling: in elk der door lisenen gescheiden traveeën boven twee groote gekoppelde rondboogvelden twee spitsbogige vensters met kraalprofiel, geflankeerd door rondbogige nissen met vlechtwerk. In de halve travee aan de noordzijde een gedichte met een driepasvorm gesloten ingang, aan de zuidzijde een gehavende ingang met rondstaaf in het halfronde boogveld en in de tweede travee een lagere gedichte rondbogige ingang met rondstaaf. Evenzoo heeft de rechte sluitwand boven vier gekoppelde spitsbogige spaarvelden een groep van drie vensters met kraalprofiel, geflankeerd door rondbogige nissen, o.s. met keper- en met rechthoekige vlechtingen.
Het thans door een balkenzoldering gedekte inwendige
| |
| |
vertoont inkassingen voor gewelven; het oostelijk gedeelte, waarin een consistoriekamer is getimmerd, heeft in den zuidwand een uitmetseling voor het hostiekastje en in den sluitwand een nis (piscina?). De kerk bezit:
Geprofileerd natuursteenen hostiekastje (XIV of XV) in rondstaaf-omlijsting, overgaande in een spitsboognis met beeldconsoles; onder het kastje een rechthoekig spaarveld met driepas.
Preekstoel (1828) en doophek uit denzelfden tijd.
Koperen lezenaar (± 1800).
Eiken deur (± 1800), waarnaast zijschotten (XVIII) en eenvoudige banken, alles afkomstig uit de vroegere kerk van Farmsum.
Gedreven en gegraveerden zilveren (diaconie) beker (1733).
g. Polder de Nijverheid. Achtkante watermolen: riet op steenen onderstuk, rieten kap (1868?).
| |
Solwerd.
a. Drie gebakken netverzwaringen, een beenen naald en potje (terpentijd) uit de wierde bevinden zich in het Museum van Oudheden te Groningen.
e. De ned. herv. kerk is een rechthoekig zaalgebouw (1783, blijkens bij herstellingen op verschillende plaatsen gevonden jaartal) met uitgezwenkte hoekbeeren en met rondboogvensters. Ingangspartij in den langen zuidwand, met dubbele Ionische pilasters te weerszijden van den rondbogigen ingang, afgesloten door een fronton boven het hoofdgestel. Inwendig een houten Ionische pilaster-ordonnantie, waarop een balkenzoldering. De kerk bezit een meubilair uit den tijd van den bouw (preekstoel, hekposten, enz.). Verder:
Eenvoudigen gedreven en gegraveerden beker (tweemaal gemerkt: C.H. of G.H., blijkens opschrift in 1763
| |
| |
door de diakonen van Solwert en Marsum gekocht) en een tinnen bord (J.V.F.R., Hervormde diaconie van Marsum).
Bij de kerk een open houten klokkestoel met klok, in 1815 door M. Fremy en A. van Bergen gegoten.
g. In de schilderachtig gelegen pastorie uitwendig een stichtingssteen (1554), inwendig een eenvoudige houten schoorsteen (XVIII), een geschilderde bedstede-betimmering en een balkenzoldering met gesneden sleutelstukken.
| |
Tjamsweer.
a. Een rood steenen pot (namiddeleeuwsch) en spinschijfje uit de wierde van Dijkhuizen zijn in bruikleen in het Museum van Oudheden te Groningen.
e. De thans ned. herv. kerk, volgens een onjuist of onjuist gelezen opschrift in 11 (5?) 38 gesticht door Unico Ripperda, reeds vermeld in 1208, blijkens steenen in 1598 op last van Balthazar Ripperda en in 1631 van Carol Victor Ripperda hersteld, is een gecement 3/6-gesloten gebouw met een toren, blijkens een Lodewijk XVI-steen na instorting in 1748 en 1776 op last van Margarita Bouwina Rengers-Tjarda van Starkenborgh in zijn tegenwoordigen vorm gebracht. De kerk heeft groote spitsboogvensters, in een waarvan aan de noordzijde nog sporen van gothische traceeringen; in den zuidmuur onder de rechthoekig omgevoerde waterlijst een latei (± 1500) met het genoemde opschrift en o.m. de wapens-Ripperda en -Ukena. Tegen de sluiting tweemaal versneden beeren.
De toren, in het oostelijk en zuidoostelijk gedeelte van zijn onderbouw zwaar opgemetseld van groote moppen, bestaat uit een door een hoofdgestel afgedekten steenen romp van drie, door natuursteenen waterlijsten
| |
| |
gescheiden, geledingen en een houten bovenbouw van twee achtkante geledingen; rondbogige ingang met blokken en rondboognissen met rondbogige galmgaten. Hij opent zich naar den kerkzolder met een rondboog, te weerszijden waarboven hoekuitkragingen.
Inwendig een houten plafond; in het schip onder de vensters vier nissen met twee korfbogen op kraagsteen gesloten, in de sluiting nissen met een enkelen korfboog. De kerk bezit:
Geverfde bank met opzetstuk (± 1700) met het wapen-Ripperda en een met het wapen-Alberda.
Fraai gebeeldhouwde zandsteenen zerk voor Johan Valck Ripperda († 1646) met het wapen-Ripperda en -Schade en in de hoeken de wapens-Valcke, -Budde, -Twickelo, -Stael; een met wapen voor ds. Joannes Sissingh († 1778); de zerk voor den eersten predikant Th. Klinkhamer († 1629) is thans tegen den toren geplaatst.
Klok, in 1678 gegoten door P. Hemony op last van Onno Tamminga, oorspronkelijk afkomstig van Bellingeweer; een der vroegere klokken zou zich thans in Wirdum bevinden.
g. Het huis ekenstein, in 1648 verbouwd door den Groningschen burgemeester Johan Eeck - in 1823 zou bij de slooping van een schuurgedeelte een balk met: 1513 gevonden zijn - in 1754 aangekocht door Onno Joost Alberda van Nijenstein (verder van Ekenstein), daarna in 1772 door leden van dit geslacht vergroot en in 1827 geheel vernieuwd, dankt zijn tegenwoordig aanzien uiten inwendig in hoofdzaak aan de verbouwing in neogothischen trant in 1870 door Willem Carel Anton Alberda. In den achtergevel van het gebouw zijn de volgende wapens gemetseld: -Lewe, -Coenders, -Alberda, een gekwartileerd in 1 en 4 Clant, in 2 en 3 Nittersum
| |
| |
met hartschild-Stedum, in cartouches (± 1650), afkomstig uit den in 1863 gesloopten borg Ewsum te Middelstum; een groot gekwartileerd-Alberda-Clant-Tamminga-Lewe in cartouche (Onno Tamminga van Alberda en Josina P. Clant, uit Rensuma); in het koetshuis: -Alberda en -Hora Siccama, waaronder 1754 (uit de pastorie te Meedhuizen? ± 1890 aangebracht en toen er tusschen een cement-wapentje geplaatst); in het schathuis: -Alberda onder kroon, gehouden door twee leeuwen (XVIII B) uit den in 1903 gesloopten borg Dijksterhuis.
Inwendig een grillige schoorsteenboezem met consoles voor porselein Lodewijk XV en een spiegel Lodewijk XVI, een wandbuffet (XVIII), een aantal familieportretten (XVII-XVIII), meest in de neo-gothische zaal; een stuk gobelin (XVII, Vlaamsch) in de bibliotheek; geschilderd behang (XVIII B); fragmenten van gebrandschilderd glas met wapens, vermoedelijk uit kerken in de omgeving (Zeerijp, Uskwerd, Wirdum, Tjamsweer?), o.a. -Alberda, waaronder vrouw Catharina Alberda zijn huisvrouw anno 1647, -Rengers, waaronder Vrou Elisabeth Tamminga geb. Rengers erfdochter op Liudema sijn huisvrouw anno 1666, -Ripperda, -De Drews in het bibliotheekraam, volledig wapen-Tamminga (XVII), enz.; in het trapportaal een ruitje met het wapen der stad Groningen (XVII), een rouwbord voor Cecilia Tamminga (± 1690), afkomstig uit de kerk te Lellens, een sierkanonnetje (1641). In het park bevinden zich verschillende van elders afkomstige bouwfragmenten, waaronder vijf steenen, onderdeelen van een boog, met: ‘Joan Lewe en Geertruida Alberda, heer en vrou van Middelstum, out 26 en 20 jaren, getrouwt 1648, hebben Ewssum laten repareren 1649’; kapiteelen uit Ewsum, siertrossen, aanzetkrullen (XVII en XVIIII), zandsteenen trapleuning, twee gebeeldhouwde tuinvazen (XVIII), twee zandsteenen beelden (XVIII B of XIX A): Adam en Eva, uit Solwerd afkomstig.
|
|