vertalers is van de genoemde Dictionary of Untranslatables. Men heeft natuurlijk ook een begrip van vertaling nodig in de actuele debatten over meertaligheid, multiculturaliteit, migratie en postkolonialisme, eens te meer in landen en culturen waarin de maatschappelijke situatie hierom vraagt. Dat leidt tot extreme posities: soms tot het streven om nog meer talen te beheersen en uit te gaan van hun onvertaalbare eigenheden; soms tot een oproep om alles maar te gaan vertalen en te beschouwen als (inderdaad Engelstalige) world literature zoals Theo D'haen en David Damrosch die term gebruiken; soms leidt dat zelfs tot ‘een afkeer voor vertalingen an sich’ (volgens Arjwan al Fayle).
In haar studie geeft Doloughan blijk van een grote interesse in vertalen en vertaling, maar dat doet ze vooral door te kijken naar narratives of translation, dat wil zeggen: naar de manier waarop een aantal hedendaagse Engelstalige auteurs in zijn boeken omgaat met veranderende ideeën over twee- en meertaligheid. Zoals de oudoom bij Amos Oz probeert te reageren op, en in te grijpen in, de talige wereld die hem omgeeft, zo kijkt Doloughan naar de manier waarop in romans en memoirs vertaling een rol speelt in de ervaren en beschreven wereld. In die zin beschouwt ze meertaligheid en vertaling als een niet meer weg te denken realiteit in hedendaagse samenlevingen, zeker wat betreft de Britse situatie: de weg terug naar een samenleving met één taal en één cultuur is voorgoed gesloten. Ik citeer graag Arvi Sepp, die stelt dat vertaling ervoor zorgt ‘dat de principiële onmogelijkheid van een eenduidige verhouding tussen bron- en doelcultuur duidelijk wordt en zodoende ook de uniciteit en de vreemdheid van iedere taal op zich tot uitdrukking wordt gebracht. De meertalige literatuur en de literaire vertaling hebben tegen deze achtergrond gemeenschappelijk dat ze de spanning tussen culturele en linguïstische identiteit en niet-identiteit weergeven. De reflectie op deze spanning staat in het middelpunt van elke ethiek van de meertaligheid.’ (Sepp 2017: 53) Doloughan en Sepp zien het binnendringen van het vreemde, andere en het daarmee gepaard gaande gedachtegoed dus als winst. Dat houdt meteen een ethische stellingname in tegenover actuele issues als immigratie en de plaats van het Verenigd Koninkrijk tegenover de rest van de wereld, iets wat Doloughan allerminst verdoezelt.
Doloughans studie komt natuurlijk vooral voort uit het feit dat steeds meer Engelstalige literatuur geschreven wordt door twee- of zelfs meertalige schrijvers. Ik moest denken aan Jhumpa Lahiri, altijd al een schrijfster ‘zonder vaste taal’, geboren in Londen, een kind van ouders die Bengaals met haar spraken: haar nieuwste boek schreef zij, spectaculair genoeg, in het Italiaans. Doloughan bespreekt vier andere auteurs met boeken die passen bij haar onderwerp: Eva Hoffman en haar boek Lost in Translation (1989), Ariel Dorfman en diens Heading South, Looking North (1998), van James Kelman met name diens Translated Accounts. A Novel (2001) en A Concise Chinese-English Dictionary for Lovers van Xiaolu Guo (2007). De Pools-Amerikaanse migrante, de Argentijns-Chileens-Amerikaanse schrijver met Oekraïense wortels, de Schot die schreef in een mengeling van Schots en Engels en de Chinese migrante en filmmaakster schrijven allemaal over vervreemding, reizen, transnationale identiteit en vertalen.