Vooys. Jaargang 35
(2017)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |||||||||||
In de kast
| |||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||
aan het einde van de eeuw in de Leidse vergaderzaal was het kabinet een toegankelijk monument voor de Nederlandse dichtkunst. Illustratie: Vince Trommel
Digitale reconstructie van het Panpoëticon Batavûm door Lieke van Deinsen en Timothy De Paepe (2016).
Geïnspireerd door advertenties of aangemoedigd door tijdgenoten brachten honderden bezoekers uit zowel binnen- als buitenland een bezoek aan het Panpoëticon. In talloze lofdichten beschreven zij hun, veelal emotionele, interactie met het literaire verleden dat in het Panpoëticon was | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
samengebracht. De geschiedenis van de unieke verzameling portretten eindigde met een klap. In 1807 raakte het kabinet zwaar beschadigd tijdens de Leidse buskruitramp. In de nasleep van de ramp verdween het houten kabinet spoorloos en raakten de portretjes verspreid over heel Europa. Ongeveer een kwart van de oorspronkelijke verzameling is tegenwoordig onderdeel van de collectie van het Rijksmuseum. Portret van Lambert Bidloo door Arnoud van Halen (circa 1720). Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1906-3332.
Dat we dit monument voor de Nederlandse literatuur tegenwoordig nog kennen is vooral te danken aan Lambert Bidloo (1638-1724). Misschien op verzoek van Van Halen, net als Bidloo lid van de doopsgezinde gemeente in Amsterdam, begon de bejaarde dichter kort na de voltooiing van het houten kabinet met het bezingen van de verzameling Nederlandse dichtersportretten. Een prominente schrijver zoals zijn broer Govert (1649-1713) is de lofdichter van het Panpoëticon nooit geweest. (Van Strien 2014: 239-240) Hij was apotheker en had wel (onder meer) een bundel Latijnse gedichten gepubliceerd, maar naast zijn beroep had vooral de ‘aloudheidkunde’ zijn belangstelling. Hij zou zijn literaire loopbaan besluiten met een breed opgezet epos (vier delen van elk negentien à twintig ‘boeken’) over de geschiedenis van het Joodse volk. Het werk werd in 1725 door zijn dochters postuum uitgegeven, maar als laatste eerbetoon aan de pennenvruchten van hun overleden vader deed het amper dienst. De beperkte, en zeker niet alom lovende, aandacht die Bidloo in de literatuurgeschiedenissen kreeg, was toch vooral te danken aan het lofdicht dat hij componeerde op Van Halens portrettenverzameling. | |||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||
Met zijn kabinetslofdicht Panpoëticon Batavûm (1720) verankerde Bidloo definitief de naam van de verzameling, zoals werd vastgelegd in het portret dat Van Halen van de dichter maakte. Van Halen portretteerde de hoogbejaarde dichter terwijl hij juist de laatste hand legde aan de titelpagina van zijn lofdicht. In zijn linkerhand toont hij de ontwerpschets van het kabinet. De serieuze blik die hij de toeschouwer toewerpt, verraadt de ernst waarmee de schrijver zijn taak benaderde. Voor dat project las hij, naar eigen zeggen, meer Nederlandse poëzie dan hij in zijn hele leven tevoren gedaan had, en het werk groeide, tegelijk met de verzameling, steeds verder uit. Het zou een lijvig lofdicht worden dat uiteindelijk een kleine driehonderd pagina's besloeg, verdeeld over achttien ‘boeken’, zeer los gecomponeerd. Bidloo zelf vergeleek zijn boek met een Amsterdams woonhuis, waar in de loop der tijd steeds nieuwe kamers en vertrekken zijn in-, aan- en uitgebouwd. Bij elk nieuw bezoek aan Van Halens Panpoëticon werd de dichter geconfronteerd met nieuwe dichters en dichteressen die hij in zijn lofdicht moest huisvesten. Een voor een haalde hij de portretjes uit het kabinet en liet hij zijn gedachten de vrije loop. Hij gaf zelfs eerlijk toe dat hij veel van de koppen niet eens (her)kende. Vooral de portretten van vrouwelijke dichters stelden hem voor een raadsel: ‘Jonkvrouwen, 't lukt my niet, door 't aangezigt, te weten / Wie, of gy zyt, of waart’. (Bidloo 1720: 269) Het weerhield hem er niet van om een hoofdstuk aan hen te wijden. Hij vulde Van Halens overzicht van ‘bekende’ vrouwelijke schrijfsters (onder wie de gezusters Anna (1583-1651) en Maria Tesselschade (1594-1649), Katharina Lescailje (1649-1711) en Anna Maria van Schurman (1607-1678)) zelfs aan met een opsomming dichteressen die ook tegenwoordig nog nagenoeg allemaal wachten op bestudering. Wie heeft er bijvoorbeeld ooit gehoord van Maria Margaretha van Akerlacken (1605-ca. 1670), Elisabeth Hard-Loop (1655-1685) of Katharina Johanna de With (1691-1728)? Voor zoveel toewijding heeft Bidloo zowel in zijn tijd als daarna weinig teruggekregen. Afgezien van de eer om, met maar liefst twee portretjes, te worden geplaatst in het Panpoëticon en het (plichtmatige) versje dat de dichter van Van Halen ontving als dank voor zijn lofdicht, bleef het opvallend stil. In de massa's lofdichten die in de loop van de eeuw op het Panpoëticon verschenen, wordt Bidloos gedicht niet of hooguit in het voorbijgaan genoemd. Enkele maanden na de publicatie van Bidloos Panpoëticon refereerde Pieter Langendijk bijvoorbeeld aan het lofdicht in zijn nieuwjaarsrede voor de Haarlemse rederijkerskamer Trou moet Blijcken, maar de komedieschrijver beperkte zich tot de terloopse opmerking dat Van Halens ‘schilderkunst’ nu ook gepaard ging ‘met Bidloos pen’. (Langendijk 1751: 7) Zelfs in de herdenkingsbundel die verscheen naar aanleiding van Bidloos dood bracht slechts één dichter, Gijsbert Tijssens (1693-1732), de herinnering aan diens Panpoëticon Batavûm (‘dat eeuwig digtwerk’) boven. (Lyk-dichten 1724: a4v) Van een uitgebreide bespreking was al helemaal geen sprake. Ook in het lijvige herdenkingsboek dat het Leidse kunstgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen in 1773 aan de verzameling wijdde, wordt Bidloo maar even genoemd en wel als iemand die de collectie ‘naar eisch’ bezongen had. Het is, gezien de hoge formele eisen die in genootschapskringen aan poëzie werden gesteld, nog de | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
vraag of deze toch al wat zuinig klinkende lof ook gemeend was. Als Bidloos Panpoëticon al werd vermeld dan was de boodschap steevast: ga toch vooral het echte kabinet eens bekijken. Een invloedrijk werk is het dan ook bepaald niet geworden: niemand heeft ooit (denken wij) het werk van Elias Herckmans (1596-1644) ter hand genomen omdat Bidloo zei dat deze een portret in het Panpoëticon ‘tiendubbel waardig’ was geweest omdat hij gedichten schreef ‘in Styl, en Maat zoo grootsch, in Vindingen zoo aardig’. (Bidloo 1720: 135) Zelfs Van Halen vond het niet de moeite om Herckmans' portret te schilderen. En andersom lezen wij hopelijk allemaal Focquenbroch (1640-1670) ondanks dat Bidloo nauwelijks een woord aan hem besteedt. Ook latere literatuurhistorici waren niet overtuigd van Bidloos project. In zijn overzicht van geschiedschrijvers van de Nederlandse letterkunde, bestempelde Gerard Brom Bidloo tot een ‘onbegaafd dichterling’. (Brom 1944: 9-10) Volgens Brom zou Bidloo vooral zijn geslaagd in het delven van een ‘familiegraf van een doodvervelende rijmelarij’. We kunnen Brom niet geheel ongelijk gegeven. Door het streven om telkens de nieuwe auteurs die aan de verzameling werden toegevoegd ook in het lofdicht onder te brengen, werd het Panpoëticon Batavûm een doolhofachtig relaas waarin de schrijver voortdurend heen en weer springt tussen het heden en het verleden. Het geheel werd bovendien voorzien van een lijvig notenapparaat waarin de dichter zijn soms oeverloze uitweidingen onderbracht. Revisie achteraf zat er niet meer in. De ongecorrigeerde spelling en grammatica maken het geheel nagenoeg onleesbaar. Al met al herinneren Bidloos verzen toch vooral, zoals Riet Schenkeveld-van der Dussen het treffend verwoordde, aan ‘het ongeremde gebabbel van een oude heer’. (Schenkeveldvan der Dussen 1990: 15) Het verbaast dan ook niet dat tot voor kort niemand zich heeft gewaagd aan een integrale lezing en analyse van Bidloos Panpoëticon Batavûm. (Van Strien 2014)Ga naar voetnoot1 Dat stelde ons voor een uitdaging. Maar met al zijn gebreken is, zo menen wij althans, Bidloos Panpoëticon Batavûm toch nog altijd het werk van een bevlogen liefhebber en lezer. Bidloo beschrijft hoe hij dankzij Van Halens kabinet kennismaakte met de werken van de vroegste rederijkers uit de vijftiende eeuw tot de jongste dichters van zijn eigen tijd, Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733) en de veel te jong gestorven Lukas Schermer (1688-1711) voorop. Tijdens zijn ontdekkingstocht las Bidloo talloze inspirerende verzen en ontdekte hij een rijkdom aan de op klassieke leest geschoeide ‘vindingen’, die voor hem de ziel van de poëzie uitmaakten. Het kabinet van Van Halen was voor hem een ‘Schatkist’, vol inspirerende voorbeelden voor Nederlandse dichters van zijn eigen en latere tijd. Bidloo meldde niet alleen dát en wat hij las, maar ook hoe, en wat die boeken in hem losmaakten. Zo riep hij bijvoorbeeld zijn eerste leeservaringen (‘'t Heugd my, van dat ik pas bescheydlyk lezen kon’) in herinnering. (Bidloo 1720: 221) Hij beschreef levendig hoe hij als jonge lezer Jan Vos' gruweldrama Aran en Titus (1641) had verslonden. (Van | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
Strien 2014: 243) In amper drie dagen kende hij de tekst van buiten en hoorde men hem de hele dag in ‘'t Huys, aan Tafel, en te Bedt’ de verzen ‘brommen’ (uitgalmen), inclusief de bijpassende wrede gebaren. Dat Bidloo op latere leeftijd zijn mening over Vos' toneelwerk, zoals overigens veel van zijn tijdgenoten, radicaal zou herzien, doet weinig afbreuk aan het beeld dat hij van zichzelf schetste als een jonge lezer die werd gegrepen door de literatuur. Na Vos ontdekte hij Joost van den Vondel (1587-1679), P.C. Hooft (1581-1647) en, vooral, Constantijn Huygens (1596-1687). Met name Huygens' Oogentroost (1647) raakte de jonge Bidloo zeer. De versregels griften zich direct in zowel zijn geheugen als zijn ziel en het leek de dichter haast ondenkbaar dat hij ooit nog iets zou lezen dat deze indruk kon uitwissen. Portret van de vergeten dichter Cornelis van der Pot door Dionys van Nijmegen (ca. 1732). Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4622.
Zo bieden Bidloos verzen, ondanks hun soms ondoorgrondelijke karakter, een unieke doorkijk in de vroegmoderne leescultuur. Niet alleen deelde Bidloo zijn leeservaringen, ook bood zijn Panpoëticon Batavum inzicht in de leespraktijk. Poëzie moest voor Bidloo bijvoorbeeld vooral klinken. Toen hij zijn gedicht op het Panpoëticon schreef was hij stokoud en doof. Met weemoed dacht de oude lezer terug aan de tijd dat hij de gedichten van zijn goede vriend Daniël Willink (1676-1722) nog kon horen. Nog maar kortgeleden, zo beschreef hij, bezorgde het lezen van een Duits gedicht hem zere kaken. Kennelijk was lezen ook toen nog voor hem helemaal niet automatisch stillezen. Op deze manier blijven de noties van zo'n enthousiaste lezer van de Nederlandse literatuur anno 1720 nog altijd de moeite waard. Voor Bidloo was het Panpoëticon aanleiding voor een verkenningstocht van zowel het Nederlands literaire verleden als van zijn persoonlijke leesvoorkeuren en literaire smaak. Na Bidloo zouden nog tientallen achttiende-eeuwse lezers het Panpoëticon aanwenden voor lofzangen op de Nederlandse literatuur, maar nooit waren zij zo openhartig als de bejaarde dichter. Bidloos - soms geheel ondoorgrondelijke - ontdekkingstocht door de collectie van toch vaak onbekende literaire koppen inspireerde ons tot de oprichting van de website | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
Schrijverskabinet.nl. Naast een geschiedenis van de collectie presenteert de site een overzicht van de dichters en dichteressen van wie een portret in de verzameling was opgenomen en een (hypothetische) digitale reconstructie van het houten kabinet. In de sectie ‘Uit de kast’ introduceren diverse specialisten een deel van de geportretteerde auteurs. Net als bij de bejaarde dichter gaat er ook voor de huidige lezer van vroegmoderne teksten geen belletje meer rinkelen bij veel van de namen die in het Panpoëticon verzameld waren. Maar onze vroegmoderne literatuurgeschiedenis is er niet louter een van het canonieke trio Hooft, Huygens en Vondel. De figuren in de marge blijken vaak minstens zo interessant. Wat te denken van de verguisde papierhandelaar Ysbrand Vincent (1641-1718), die veelvertaler Frans Ryk (van wie we niet eens de geboorte- en sterfjaren weten) of de schrijvende broertjes Cornelis (1707-1729) en Willem van der Pot (1704-1783)? Achter veel van de portretten in het ‘Pan’ gaan vergeten geschiedenissen en onbekende literaire werken schuil. We willen de eenentwintigste-eeuwse literatuurliefhebber uitnodigen om in de (soms wat warrige) geest van Bidloo vergeten vroegmoderne schrijvers uit de (digitale) kast te halen. | |||||||||||
Literatuur
|
|