Vooys. Jaargang 35
(2017)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |||||||||
Verstand van zaken
| |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
opgerichte Haagse Damesleesmuseum is het enige daarvan dat nog bestaat. (Duyvendak 2003: 14-15) Illustratie: Vince Trommel
Naar historische leesgezelschappen is veel onderzoek gedaan. Geïnspireerd door het receptieonderzoek van Hans-Robert Jauss en het boekhistorisch onderzoek van Robert Darnton zoeken wetenschappers naar sporen van ‘gewone lezers’. (Kloek 1993) Dagboeken, brieven, en de archieven van boekhandels en leesgezelschappen vormen de bronnen voor dit soort onderzoek.Ga naar voetnoot1 Het hoogtepunt van het historische leesonderzoek in Nederland van de laatste jaren is Boudien de Vries' studie over lezers van allerlei pluimage in de stad Haarlem. (De Vries 2011) Op basis van archiefonderzoek naar ledenlijsten en catalogi van commerciële winkelbibliotheken en leesbibliotheken uit alle zuilen schetst zij een beeld van de leescultuur in Haarlem in de periode 1850-1920. Dit soort onderzoek levert interessant materiaal op voor literatuurhistorici: wat werd er in een bepaalde periode nu daadwerkelijk gelezen of op zijn minst vaak aangeschaft? | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
Moderne leesclubsDe moderne variant van de leesclub ontstond in Nederland in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Vanwege de bij hun leden geconstateerde behoefte om meer te weten te komen over moderne literatuur, richtte de afdeling Drenthe van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen leesclubs op. Kleine groepjes vrouwen kwamen bij elkaar om ervaringen over gelezen boeken uit te wisselen. In navolging van de succesvolle Literatuurclubs in Drenthe werden vervolgens op diverse plaatsen in Nederland leesclubs opgezet met een emancipatoire en educatieve doelstelling: meer mensen, en met name vrouwen, in aanraking laten komen met literatuur. (Duyvendak 1994) De leescultuur en het leesgedrag in deze moderne leesclubs staan de laatste jaren op de wetenschappelijke agenda. We onderscheiden hierbij twee soorten leesclubs: georganiseerde en ‘wilde’ groepen. De georganiseerde groepen zijn aangesloten bij bibliotheken of bij grotere organisaties als Senia of de Stichting Literatuurclubs Drenthe. Een ‘wilde’ leesclub is een groep lezers, bijvoorbeeld vrienden of collega's, die niet is aangesloten bij een dergelijke organisatie, maar op eigen houtje regelmatig boekbesprekingen organiseert. Naar deze zogenaamde ‘fysieke’ leesclubs, groepen lezers die geregeld bij elkaar komen om te praten over een boek dat ze allen gelezen hebben, is inmiddels veel onderzoek gedaan, niet alleen voor het Nederlandse taalgebied, maar ook in bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.Ga naar voetnoot2 Dat onderzoek is meerledig: het richt zich op de omvang van het verschijnsel, op de kenmerken van de leden van een leesclub, op de motieven van mensen om lid te worden (en te blijven) en op de boeken die in de leesclubs worden gelezen en besproken. De meest recente Nederlandse studie op dit gebied is de dissertatie van Marjolein van Herten, die in 2015 aan de Open Universiteit promoveerde op een empirisch onderzoek naar lezen en leren in leesclubs. (Van Herten 2015a) Daarnaast publiceerde Sandra van Voorst van de Rijksuniversiteit Groningen een serie artikelen over ‘gedeelde literatuur’. In 2014 ging het project ‘Gedeelde literatuur’ van start als onderdeel van het Alfa Meerwaardeprogramma van NWO. Een belangrijk criterium bij de selectie van onderzoeksprojecten die hiervoor in aanmerking komen is de toepassing van wetenschappelijk onderzoek in de praktijk. Doel van dit project was het onderzoeken van cultuuroverdracht in leesgroepen. Een boek draagt opvattingen en waarden over op een lezer, en lezers dragen die in een leesclub op hun beurt over op elkaar. (Van Voorst 2016) Het beeld dat uit het onderzoek van Van Herten en Van Voorst ontstaat, is dat er anno 2015 in Nederland vele duizenden leesclubs zijn. Een gemiddeld lid van een | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
georganiseerde leesclub is een 65-jarige, hoogopgeleide (hbo- of wo-geschoolde) vrouw. Slechts ongeveer zes procent van de georganiseerde-leesclubleden is man. Dat is deels verklaarbaar uit het feit dat veel leesclubs van oudsher gelieerd zijn aan vrouwenverenigingen zoals de Vereniging voor Vrouwen met een Academische Opleiding, de Vereniging van Plattelandsvrouwen en het Katholiek Vrouwengilde. Maar ook in de leesclubs van de bibliotheken zien we maar weinig mannen. Leesclubleden geven aan lid te zijn omdat ze zich willen ontwikkelen; ze willen leren over de wereld, over zichzelf, over literatuur. Daarnaast speelt het sociale motief een belangrijke rol: de leesclub is ook gewoon gezellig. Dat is ook een reden dat sociologen onderzoek doen naar leesclubs als informele groepen, die een bron van sociale cohesie kunnen zijn.Ga naar voetnoot3 (Den Ridder 2011) ‘Door hun grote aantal zijn leesclubs een belangrijke en commercieel interessante speler in het literaire veld.’ Zowel uit het onderzoek van Van Herten als dat van Van Voorst blijkt dat hedendaagse leesclubs voornamelijk recent uitgegeven fictie lezen, zowel Nederlands als vertaald werk. De lijsten met titels van veelgelezen boeken die in dit soort onderzoek worden verzameld, vormen zeer interessant receptiemateriaal dat gebruikt kan worden bij het schrijven van literatuurgeschiedenissen. In het leesgedrag van de huidige leesclubs zien we bijvoorbeeld weerspiegeld dat de Nederlandse lezer steeds vaker kiest voor vertaalde literatuur. En zo constateerde ik aan de hand van de leeslijsten van de Drentse leesclubs, die verder vooral een afspiegeling bleken van de in 1970-2005 canonieke literatuur, de afwezigheid van postmoderne auteurs als Willem Brakman, Charlotte Mutsaers en Peter Verhelst.Ga naar voetnoot4 (Duyvendak 2007) Over de ‘wilde’ groepen is minder bekend dan over de georganiseerde clubs, omdat zij voor onderzoekers minder gemakkelijk te bereiken zijn. Uit het onderzoek van Van Herten en Van Voorst blijkt op welke punten de wilde groepen afwijken van de georganiseerde groepen. De gemiddelde leeftijd is lager (55 jaar), de groepen zijn kleiner (zeven versus elf leden), en er zijn weliswaar significant meer mannen lid, maar ook in de wilde leesclubs vormen mannen een grote minderheid (ca. tien procent versus drie procent). (Van Herten 2015b: 97-98) Naar verklaringen voor de geringere mannelijke belangstelling voor leesclubs wordt naarstig gezocht. Ook in de wilde groepen wordt vooral recent gepubliceerde Nederlandse en vertaalde literatuur gelezen. De wilde clubs komen meestal bij een van de leden thuis bij elkaar, de | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
bijeenkomsten verlopen losjes, er wordt over het algemeen geen gebruikgemaakt van ondersteunende leeswijzers of een professionele gespreksleider. Door hun grote aantal zijn leesclubs een belangrijke en commercieel interessante speler in het literaire veld. De organisaties van de georganiseerde groepen verrichten jaarlijks de boekselectie voor hun leden. Zij geven informatiepakketten aan hun lezers en maken ook discussievragen bij de geselecteerde boeken. Omdat het hier om grote groepen lezers gaat (Senia had in 2015 vijfduizend deelnemers) proberen uitgevers regelmatig invloed te verwerven op de boekenkeuzes van deze organisaties, tevergeefs, want de organisaties houden dit principieel af. Ook leesclubonderzoekers krijgen het verzoek van uitgevers om hun databases met hen te delen. Verschillende uitgevers (zoals Querido) hebben een tijdlang speciale ‘leesclubedities’ van hun romans uitgebracht met discussievragen, of ze plaatsten discussievragen op hun website. Steun bij het bediscussiëren van boeken wordt ook geboden via het tijdschrift voor leesclubs: Boek-delen. In het begin werd dit blad uitgegeven door het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (de vereniging van samenwerkende bibliotheken, NBLC), sinds 2016 staat het tijdschrift op zelfstandige, commerciële benen onder de titel de Boekensalon voor lezers en leesclubs.Ga naar voetnoot5 Ter ondersteuning van beginnende leesclubs gaf de NBLC in 1992 en 2006 een Handleiding voor leeskringen uit. In Vlaanderen werd dit initiatief in 1997 overgenomen. Dergelijke handleidingen vinden we ook in Engeland.Ga naar voetnoot6 Over de ervaringen van leesclubleden met al die discussie-ondersteunende middelen weten we maar weinig. Alleen in het project ‘Gedeelde literatuur’ is onderzoek gedaan naar de leeswijzers die door de deelnemers van de Senia-groepen worden gebruikt. Daaruit bleek dat deze vaak te academisch werden bevonden, en dat ze te weinig aansloten bij de meer ‘inlevende’ leesstijl van veel deelnemers. (Van Voorst 2015: 63-70) | |||||||||
Nieuwe varianten: online leesclubs en Das MagclubsNaast bovengenoemde leesclubs is er een groeiend aantal leesclubs op het web. Het verschil met de fysieke groepen is groot. Op een discussiewebsite kun je zowel synchroon als a-synchroon reageren, het ‘lidmaatschap’ is vrijblijvend en de gemeenschappen zijn groot: de leesgemeenschap Goodreads telt 30 miljoen leden, verdeeld over verschillende belangstellingsgebieden. De Nederlandse commerciële leesgemeenschap Hebban is minder vrijblijvend. Hier kunnen lezers zich inschrijven op een strak georganiseerde boekdiscussie, eindigend in een beoordeling met cijfer voor het besproken boek. Boekverslagen worden op de site gepubliceerd. (Van Voorst 2015: 40-41) Peter Boot, verbonden aan het Huygens Instituut, verzamelt in het kader van het project ‘Online repertoirevorming’ onder meer lezersoordelen van deze | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
leesgemeenschappen. Aan diverse online boekfora zijn uitgevers verbonden. Deze volgen de leesvoorkeur van de deelnemers en geven tips in de trant van: ‘andere lezers van dit boek lazen ook...’ Deze uitgevers maken voor hun adviezen gebruik van de (meta)data die een webleesgroep hen oplevert. Deze gegevens zouden ook voor leesclubonderzoekers zeer interessant kunnen zijn. De leesclub is ook ontdekt als didactische vorm in het middelbaar onderwijs, maar publicaties hierover verschenen nog niet. Mary Kooy, hoogleraar aan de University of Toronto, schreef over de leesclub als werkvorm bij de opleiding van docenten. Discussies over boeken worden daarbij steeds gerelateerd aan de lespraktijk van de deelnemers en aan ervaringen in de klas. (Kooy 2006) De jongste loot aan het leesclubfirmament is de leesclub zoals die wordt georganiseerd door uitgeverij Das Mag, Schwob, de Volkskrant en verschillende boekhandels. Het gaat hier om groepsboekdiscussies, waarbij het publiek een boek bespreekt onder leiding van de auteur van het boek en/of een forum bestaande uit critici en schrijvers. Met deze vorm (bij Das Mag met feest na) wordt vaak een ander, jonger leespubliek bereikt dan te vinden is in de ‘traditionele’ leesclubs. Verschil met de traditionele leesclubs zijn verder de omvang van de groepen (bij Das Mag bijvoorbeeld 25 personen die van tevoren moeten intekenen) en de per keer wisselende samenstelling. Door deze nieuwe ontwikkelingen kan het clichébeeld over de leden van een leesclub worden bijgesteld. Een leesclublid is niet meer alleen de ‘middelbare muts’ uit Renate Dorresteins De leesclub. (Dorrestein 2010: 11) Door de opkomst van de onlineleesclubs en leesclubs à la Das Mag groeit het aantal jongere en mannelijke lezers dat leeservaringen uitwisselt.Ga naar voetnoot7 Het is een spannende vraag of dit soort lezers hierdoor zó de smaak van het samen boeken bespreken te pakken krijgt, dat ze in de toekomst ook ‘wilde’ of georganiseerde leesclubs zullen vormen. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
|
|