Vooys. Jaargang 35
(2017)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Interview
| |
[pagina 61]
| |
Hoe ben je na aankomst in Nederland vertaler geworden?In mijn eerste periode in Nederland had ik geen werk, dus in de tijd dat ik niks te doen had, ben ik Nederlands gaan lezen om de taal te leren. Ik begon met kinderboeken, die ik mijn vriendin voorlas zodat ze mijn uitspraak kon corrigeren, maar vooral ook zodat ze de culturele verwijzingen kon uitleggen. Daarnaast maakte ik een praatje met de marktlui wanneer ik boodschappen deed op de markt. Zo leerde ik de taal steeds beter te begrijpen. Op het moment dat ik echt het gevoel had dat ik Nederlands wel kon lezen en de taal voldoende beheerste, ben ik boeken zoals Turks fruit (1969) en De avonden (1947) gaan lezen. Boeken waarvan mensen zeiden: die moet je echt lezen als introductie tot de Nederlandse literatuur. Na een jaar kreeg ik een baan bij het Algemeen Nederlands Persbureau in Den Haag. Ik werkte daar op de Engelstalige afdeling als journalist-vertaler. In de loop der jaren ben ik steeds verder ingeburgerd in Nederland. Ook dankzij de komst van mijn kinderen leerde ik de cultuur steeds meer van binnenuit kennen. Ik werkte na mijn baan als journalist-vertaler nog als commercieel vertaler en reclameschrijver, maar wat ik echt interessant vond was literair vertalen. In de jaren negentig ben ik daar een beetje ingerold, min of meer per ongeluk, terwijl ik helemaal geen vertaal- of talenstudie gedaan heb. Dus hoe ik vertaler ben geworden...? (lachend) Het leven heeft mij vertaler gemaakt! | |
Hoe ziet een doorsnee werkdag eruit sinds je vertaler bent?Meestal ga ik 's ochtends weg van huis rond kwart over negen. Ik fiets naar de Centrale Openbare Bibliotheek in Amsterdam, waar ik een favoriet plekje heb. Als ik er om tien uur ben, kan ik dat plekje meestal wel bemachtigen. Soms lees ik eerst de krant, soms schrijf ik eerst in mijn dagboek. Vervolgens werk ik dan tot een uur of vier 's middags. Ik heb niet zo'n lange aandachtsspanne. Ik kan drie kwartier vrij geconcentreerd werken, maar daarna is het afgelopen, dan moet ik even iets anders gaan doen. Het voordeel van in de bibliotheek werken, is dat ik gewoon naar de tijdschriftenafdeling kan lopen en bijvoorbeeld even The New Yorker kan lezen. Zoiets doe ik dan een kwartier lang en daarna ga ik weer aan het werk. Zo gaat het eigenlijk de hele dag. Vroeger werkte ik soms ook 's avonds, maar dat doe ik nauwelijks meer. Je leert met de jaren beter plannen. Stel, ik heb een deadline op 30 juni en het is nu januari, dan gaat er zonder dat ik er erg in heb een soort mentale klok op de achtergrond tikken waardoor ik weet wat ik per dag moet doen. Ik hoef het niet meer voor mezelf uit te rekenen. Ik ben eigenlijk heel goed met deadlines, het is me nog nooit overkomen dat ik een deadline niet haalde. | |
Zou je zeggen dat je een snelle vertaler bent?Het gekke is, ik lees eigenlijk echt heel langzaam. Als ik een boek lees voor mijn plezier, doe ik er erg lang over. Maar als ik aan het vertalen ben, gaat het vrij rap. In het begin was ik waarschijnlijk onzekerder. Hoewel het vertalen zelf nu sneller gaat, duurt het redactionele werk wel wat langer, omdat ik minder tevreden ben met mijn first | |
[pagina 62]
| |
draft. Daar bouw ik dan ook meer tijd voor in: ik ben kritischer geworden op mijn eigen werk. Het is bij mij ook zo met vertalen dat ik vaak een soort aanloop moet nemen. Bij de eerste 25 bladzijden weet ik nog niet echt wat ik aan het doen ben, ik heb geen strategie voor mezelf uitgestippeld. Als ik het punt bereikt heb waarop ik denk: ‘ik weet hoe het hoort te klinken’, dan kan ik echt aan het werk. Dan ga ik later terug naar die eerste bladzijden om te zorgen dat die ook kloppen. Ik wil altijd een bepaalde stem kunnen horen, de stem van de auteur of verteller, en die kunnen reproduceren. Dat lukt niet bij elk boek in één keer. | |
Heb je ooit een boek vertaald zonder het eerst helemaal gelezen te hebben?Meestal lees ik het van tevoren wel helemaal, maar bij hele dikke non-fictieboeken is dat niet altijd gelukt. Ik heb bijvoorbeeld In Europa (2004) van Geert Mak vertaald. Daar had ik al wel in gelezen - genoeg om te weten dat ik het leuk vond om te vertalen - en ik kende Maks stijl al voor ik eraan begon, maar ik heb het niet van a tot z gelezen, puur omdat het zo'n dikke pil was. Er zijn vertalers die nooit een boek lezen voordat ze gaan vertalen vanuit het idee dat ze bij de vertaling dezelfde ervaring willen hebben als de lezer. Zij willen verrast worden door wat er in het verhaal gebeurt, zodat die verrassing ook tot uiting komt in hun vertaling. Ik denk dat dat een prima strategie is, ik ken immers ook schrijvers die zeggen dat ze aan een boek beginnen zonder te weten waar ze naartoe gaan, dus waarom zou een vertaler dat niet kunnen doen? Maar het is niet mijn manier van werken. | |
In de vertalingendatabase van het Nederlands Letterenfonds vonden we een lange lijst vertalingen onder jouw naam, maar liefst 85. Hoe bouw je zo'n oeuvre op? Heb je jezelf bepaalde doelen gesteld voor wat je wilde vertalen?Ja, het is een behoorlijke lijst, niet allemaal boeken, natuurlijk, maar ook verhalen voor bloemlezingen. Ik ben op een gegeven moment opgehouden met tellen. Maar jullie geven me too much credit als jullie denken dat ik vooraf nagedacht heb over welke schrijvers mijn doel waren. In het begin heb ik wel voor mezelf een richting gekozen, omdat ik in die tijd waarin ik net in Nederland was het werk van Maarten Biesheuvel ben tegengekomen. Ik vond zijn werk prachtig. Op een gegeven moment dacht ik bij mezelf dat het leuk zou zijn als mijn vrienden in Amerika het ook zouden kunnen lezen, want ik wist dat zij zijn werk ook mooi zouden vinden. Dus toen ben ik op eigen houtje een paar verhalen van Biesheuvel gaan vertalen. Die heb ik naar het Nederlands Letterenfonds gestuurd, het Letterenfonds in de oertijd, heel anders dan hoe het nu is. Ik denk dat als het heel belabberd was geweest, ze hadden gezegd: ‘Meneer, u kunt beter iets anders gaan doen.’ Maar dat hebben ze niet gezegd! Ik kreeg het verhaal terug, met commentaar. En ik was zo jong en zo onbehouwen, dat ik zoiets had van: hoe hebben ze het gore lef om kritiek op mijn vertaling te geven... Ik heb hier zo hard aan gewerkt! Go figure. Maar toch dacht ik nog steeds: ‘ik vind vertalen zó leuk, ik wil hiermee doorgaan.’ | |
[pagina 63]
| |
Ik ben toen gaan rondvragen wie de uitgever was van Maarten Biesheuvel, want ik dacht dat ik misschien met hém moest gaan praten. Ik had nog nooit een uitgever ontmoet, ik wist niet wat voor iemand dat zou zijn, hoe een uitgever eruit zag, enzovoorts... Toen ben ik koffie gaan drinken met Biesheuvels uitgever bij Meulenhoff, Maarten Asscher, en hij was nog jonger dan ik! Ik dacht: ‘een uitgever heeft toch grijs haar?’ Daar was niets van waar. Hij heeft mijn vertalingen in ontvangst genomen en een paar maanden later kreeg ik een telefoontje dat Translation Magazine van Columbia University geïnteresseerd was in een van die verhalen. Dat was mijn eerste literaire vertaling die gepubliceerd werd. | |
En hoe ging het toen verder?Toen dacht ik: ‘zie je wel, ik kan het toch wel!’ En in de loop der tijd werd ik voor allerlei dingen gevraagd, maar er zat niet echt één lijn in. Een uitzondering is De avonden. Vanaf het moment dat ik dat voor het eerst las, wist ik dat ik het ooit wilde vertalen. Eerst zou het door een ander vertaald worden, maar dat viel destijds in het water. Ik denk dat ze de rechten van Gerard Reve niet hadden kunnen krijgen. Hij was ook nog in leven toen en behoorlijk kritisch. Misschien is het in mijn voordeel geweest dat ik het postuum heb kunnen vertalen... Voor de rest was het eigenlijk gewoon wat opkwam. Het eerste echte boek dat ik vertaalde was De poorten van Damascus (1993) van Lieve Joris, dat ik kreeg omdat een collega-vertaler van me iets anders wilde doen en het aan mij doorgaf. Vanaf dat moment ging het rollen. Ik begon erin te komen, had mijn voet tussen de deur. Op een gegeven moment kwam Blauwe Maandagen (1994) van Arnon Grunberg uit, ik kan me dat nog heel goed herinneren. Ik heb dat gelezen en dacht: ‘wauw, ik wil dat vertalen.’ Maar ik zat toen nog niet hoog genoeg in de pecking order, dus iemand anders vertaalde het. Vanaf de tweede roman van Grunberg, toen ik meer op mijn naam had staan als vertaler, heb ik bijna alles van hem mogen vertalen. Je krijgt een soort relatie met een auteur, wat ik daarna ook had met Tommy Wieringa en nu met Herman Koch. De enige lijn die in mijn vertaaloeuvre zit, is dan ook dat ik opdrachten heb aangenomen omdat ik affiniteit voelde met de schrijvers. Ik ben altijd op zoek gegaan naar wat ik leuk vond om te vertalen. Ik ben niet op zoek naar iets hoogdravends of belangrijks. | |
Hierbij aanhakend: we lazen in een interview met jou, door collega-vertaler Michele Hutchison, dat je het idee had dat er in Nederland in de literaire kritiek erg veel onderscheid gemaakt wordt tussen hoge en lage cultuur. Is dat anders in de Verenigde Staten?O, ja, waar moet ik beginnen... In Nederland wordt er heel gauw een onderscheid gemaakt tussen literatuur en bellettrie of vermaak. Ik hoor behoorlijk vaak dat iemand zegt: ‘ja, het is wel erg leuk, ik heb ervan genoten, erom gelachen, maar echt literatuur is het niet.’ Maar dat het geen literatuur is, wat bedoelen ze daar eigenlijk mee? Dat ze vinden dat het iets is wat je niet echt bij zal blijven, iets wat je over vijf jaar wel weer | |
[pagina 64]
| |
vergeten bent? Of dat het niets toevoegt aan de ‘canon van de Nederlandse literatuur’, tussen dikgedrukte aanhalingstekens? Ik ben opgegroeid in een Amerikaanse traditie en in de boekenwereld in Amerika verschijnt ook heel veel prut. Maar ik heb niet geleerd dat prut een categorie is. Prut is een waardeoordeel en kan heel terecht zijn, en het kan soms ook wel min of meer objectief waarneembaar zijn. Maar ik denk dat in de Amerikaanse literaire wereld het verschil in waardering tussen een Jonathan Franzen en een Dashiell Hammett heel klein is. Ik denk dat Dashiell Hammett, die vooroorlogse klassieke roman noir detective-verhalen schreef, in Amerika net zo zeer meetelt als Franzen. Terwijl in Nederland iemand van het kaliber Hammett, hoe goed hij ook schrijft, altijd tot de bellettrie gerekend zou worden. Ik denk niet dat dat vruchtbaar is. Ik denk dat je jezelf moet afvragen: wat heb ik aan dit boek? Doet het iets met me? Zal ik er over twintig jaar nog wel eens aan terugdenken? ‘Ik ben altijd op zoek gegaan naar wat ik leuk vond om te vertalen. Ik ben niet op zoek naar iets hoogdravends of belangrijks.’ Iets wel of niet literatuur noemen is een kunstmatig onderscheid en ik weet niet waar het vandaan komt of wie er belang bij heeft om het in stand te houden. Ik denk wel dat het kritisch vermogen om een boek te beoordelen en uit te leggen waarom je iets wel of niet goed vindt heel waardevol is. Maar omdat iets grappig is of spannend, dat is voor mij nou niet meteen een reden om te zeggen: ‘oké, het is wel leuk maar het is niet “de Olympische Spelen”.’ Ik heb ook niet het gevoel dat literatuur zo werkt. Voor mij als lezer in ieder geval niet. | |
Kun je daar een voorbeeld van geven?Ik heb vrij veel van Tim Krabbé vertaald, zoals Het gouden ei (1984) en De renner (1987). De renner was in Engeland en Amerika een grote hit. In dat boek zit enorm veel diepgang, maar omdat het spannend is, of omdat het over wielrennen gaat of wat dan ook, wordt het toch gezien als tweederangs. Het zou niet zo gauw in aanmerking komen voor een Constantijn Huygensprijs of iets dergelijks. Ik denk dat daar zeker een soort snobisme zit. Wel is het zo dat hier voor een klein land als Nederland ontzettend veel boeken verschijnen. Misschien is dat wel de reden waarom men probeert het kaf van het koren te scheiden. Toch vind ik het onbegrijpelijk dat, wanneer ik kijk naar sommige prijswinnende auteurs, iemand als Tim Krabbé voor Het gouden ei of De renner nooit een literaire prijs gewonnen heeft. | |
Denk je dat het anders is om vertaler in de Verenigde Staten te zijn dan in Nederland, bijvoorbeeld wat betreft je positie?Het is zo dat vertalers vrij kwetsbaar zijn in financiële zin en in verhouding tot onze | |
[pagina 65]
| |
opdrachtgevers. Dat is iets wat ik me misschien niet realiseerde toen ik met dit vak begon. Als je aan iets werkt, en je werkt hard en lang, dan moet je proberen te vermijden om achteraf te gaan zitten uitrekenen wat je nu eigenlijk per uur verdiend hebt. Voordat ik als vertaler aan een boek begin, moet ik onderhandelingen doen. Daarbij moet je rekening houden met het feit dat als jij het niet doet er waarschijnlijk zes mensen in de rij staan die het wél willen doen en ook nog eens voor minder geld. Tegelijkertijd moet je ook je eigen principes naleven. Vertalers zijn in Amerika echt de klassieke zzp'ers van de literatuurwereld, denk ik. Wat dat betreft is het geen makkelijke positie. In Nederland is dat minder het geval. Voor zover ik van collega's die uit een vreemde taal in het Nederlands vertalen heb begrepen, zijn sommige zaken voor vertalers hier veel beter geregeld, zoals je ook zou verwachten. Er zijn afspraken over basistarieven voor de vertaler en vertalingen worden jaarlijks beoordeeld om vast te stellen of ze in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Dat is heel goed. Je hoeft dan niet te onderhandelen, maar kunt gewoon aan het werk. Een groot nadeel van vertaler zijn naar het Nederlands, is dat je concurreert met Engelstalige boeken. Wanneer er een boek uitkomt in het Engels, dan weet je dat het heel snel ook in boekhandels in Nederland ligt. Dus als je niet met een vertaling komt voor die tijd, dan zie je de verkoop inzakken. Zo wordt er veel meer tijdsdruk uitgeoefend op vertalers uit het Engels in het Nederlands. | |
Het is bekend dat in Engeland vertaalde literatuur een heel klein aandeel van de totale boekproductie vormt. Dit lijkt de sociologische wet te ondersteunen dat er in een taal verhoudingsgewijs minder vertalingen verschijnen wanneer die taal een sterkere machtspositie in het wereldtalenstelsel heeft.Ga naar voetnoot1 Hoe beïnvloedt die machtspositie van het Engels jou als vertaler van een kleine taal naar het Engels?Die sociologische zwaartekracht wordt deels opgeheven door het actieve promotiebeleid in Nederland. Omdat het Nederlands Letterenfonds niet alleen als subsidiegever actief is, maar ook de rol van onbezoldigd agent vervult, komen relatief veel Nederlandse werken, nieuw en oud, onder de aandacht van buitenlandse uitgevers. De buit die verdeeld moet worden is dan misschien betrekkelijk klein in vergelijking met brontalen als het Frans, Spaans of Duits, maar toch nog altijd groot in verhouding tot het aantal sprekers, schrijvers en publicaties in Nederland en Vlaanderen. Tegelijkertijd groeit het aantal literaire vertalers Nederlands-Engels, maar het blijft relatief gezien toch een klein groepje. Beide factoren resulteren in een duidelijk voordeel voor getalenteerde vertalers. | |
[pagina 66]
| |
Op de Angelsaksische boekenmarkt moeten die vertaalde werken gaan concurreren met de veel grotere aanwas van Engelstalige literatuur, dat is waar. Je ziet dat goed terug in de frequentie en de lengte van de recensies, in de verkoopcijfers en in de literaire prijzen die in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten uitgedeeld worden - hoewel het aandeel van prijswinnende, vertaalde Nederlandse literatuur daarin ook buitenproportioneel groot is. Hoe populair The Evenings (2016) of The Dinner (2012) echter ook zullen zijn, de verkoopcijfers ervan vallen in het niet vergeleken bij Paul Beatty's The Sellout (2015). Dat is een kwestie van cultuur, maar het is ook een businessmodel. Er zijn moedige uitgeverijen in Engeland en de Verenigde Staten die zich gespecialiseerd hebben in vertaalde literatuur, maar de grote jongens met clout - vooral op het gebied van budget, promotie en distributie - zullen eerder voor gemakkelijkere handel gaan. Vertaalde literatuur wordt weliswaar steeds populairder, maar de industriële uitgevers zien het nog altijd als messy. Royalties voor een vertáler? Kom op, zeg! Toch is er een behoorlijk groot verschil tussen mijn eerste jaren als literair vertaler en de situatie nu. Nederlandse auteurs worden nu soms ook in The Guardian en The New York Times gerecenseerd, vertalers zijn zich bewuster geworden van hoe ze met uitgevers om moeten gaan en uitgevers hier zijn ook actiever in het promoten van hun auteurs in het buitenland. Dat betekent meer werk voor mij en mijn collega's. Het feit dat je vertaling een veel grotere kans heeft om door een aanzienlijk publiek gelezen te worden, betekent tegelijkertijd wel dat de lat hoger ligt. Gelukkig maar, zou ik zeggen. | |
Krijgen vertalers genoeg erkenning voor hun werk volgens jou?Wat dat betreft mag ik zelf inmiddels niet klagen, zeker niet na de Engelse uitgave van De avonden, maar ik denk dat vertalers over het algemeen niet genoeg aandacht krijgen. Wat leuk is om te zien, is dat mensen op Facebook actief bezig zijn het aan te kaarten wanneer een vertaler niet genoemd wordt bij bijvoorbeeld een meme met een quote. Dan reageren ze met: ‘Je bent de vertaler vergeten te noemen!’ Dat juich ik wel toe. Ik denk dat alle vertalers het fijn vinden als hun naam in ieder geval vermeld wordt. Of je naam ook op het omslag van een boek moet komen, daar verschillen de meningen over. Ik vind het een grijs gebied. Ik vind namelijk dat het wel iets bijzonders moet zijn, iets wat je moet verdienen. Maar hoe beoordelen mensen buiten jouw taalgebied of jij iets goed vertaald hebt? Het liefst zou je willen dat uitgevers allemaal het origineel zouden kunnen lezen, zodat ze konden beoordelen wat goed is en wat niet en of het doel bereikt is. In de praktijk wordt de naam van een vertaler denk ik alleen vermeld als het een bekende naam is. Ik heb dus geen principieel bezwaar tegen het vermelden van de vertaler op de kaft, maar ik vind ook niet dat het altijd moet gebeuren. Het gaat namelijk in eerste instantie om het verháál en of het verhaal goed is. Daarna komt de auteur, die alle lof verdient. Dan pas komt de vertaler. Dat is hiërarchisch gewoon hoe het werkt. | |
[pagina 67]
| |
Is er sinds de Engelstalige uitgave van De avonden veel voor jou veranderd?De hoeveelheid aandacht die ik heb gekregen, is wel vreemd voor een vertaler. Ik ben veel gebeld, gevraagd om op te treden, iets te zeggen... Ineens heb je iets te zeggen! Dat vind ik heel prettig en voor je ego is het natuurlijk gewoon geweldig. Ik was overigens absoluut verbaasd dat The Evenings het zo goed is gaan doen in Engeland. Voordat het verscheen werd ik door onder meer Trouw en de Volkskrant gevraagd wat ik dacht dat er zou gebeuren met het boek. Alsof ik dat wist! Maar ik zei altijd dat ik verwachtte dat bijvoorbeeld docenten Nederlands het zouden gaan lezen, hooguit een paar mensen, een paar Nederlandse expats in Engeland... En dat leek me ook prima, als mensen maar zouden weten dat het er was. Vrij snel bleek echter dat het veel breder gedragen werd dan dat. Er zijn nu rond de 15.000 exemplaren verkochtGa naar voetnoot2 en dat is voor een vertaling - en al helemaal omdat het een boek van zeventig jaar geleden betreft - heel bijzonder. Volgende week komt het uit in Amerika en The New York Times heeft er ook al over geschreven. Ook The Atlantic, een groot literair tijdschrift in Amerika, gaat er artikelen over publiceren. Ik ben gewoon stomverbaasd. Het vertalen van De avonden was echt een project waar ik heel lang over heb gedroomd. Ik herinner me, toen ik eenmaal ging zitten om te beginnen, dat ik dacht: ‘O jee, daar gaan we... Nu moet je het doen.’ Ik vond dat even imponerend. Het boek is iconisch, het wordt gezien als een keerpunt in de Nederlandse literatuur. En ik dacht: ‘Verdomme, iedereen kijkt over mijn schouder mee.’ Toch denk ik niet dat er nu gigantisch veel verandert aan mijn werk en mijn leven als vertaler, behalve dat het waarschijnlijk veel gemakkelijker zal worden om opdrachten te krijgen. Ik denk wel dat het voor de Nederlandse literatuur een grote boost is. Het is een feit dat er in de Engelse en Amerikaanse media steeds meer over wordt gesproken. Ik denk dat Engelsen en Amerikanen zich daardoor gaan afvragen: ‘Wat gebeurt daar, wat doen die Nederlanders, wat is dat? We moeten er meer van weten!’ Ik hoop dat The Evenings in elk geval dát effect zal hebben. |
|