In de Nederlandse titel, De goede lezer, resoneert een nog veel karakteristieker aspect van Youngs betoog. Hij beargumenteert wat lezers tot ‘goede lezers’ maakt, waarbij met ‘goed’ in Aristotelische zin ‘deugdzaam’ bedoeld wordt. Deugden zijn volgens Aristoteles zoiets als neigingen of houdingen die in aanleg aanwezig zijn, maar die door regelmatige arbeid ontwikkeld en onderhouden moeten worden en die het juiste midden bepalen tussen een tekort en een teveel. ‘Vaardig lezen’, zo redeneert Young daarop verder, ‘vraagt om een subtiel evenwicht tussen verschillende gedragspatronen: denken en voelen, spontaan handelen en gewoonten, eerbied en een kritische houding, haast en traagheid, moed en omzichtigheid, betrokkenheid en afstandelijkheid.’ (Young 2016: 23)
In elk hoofdstuk van De goede lezer stelt Young aan de hand van enkele literaire teksten een deugd centraal. Achtereenvolgens zijn dat: nieuwsgierigheid, geduld, moed, trots, matigheid en rechtvaardigheid. Young beschrijft het filosofische denken over de desbetreffende deugd en reflecteert op de manier waarop juist déze literaire teksten ons in staat stellen deze deugd te trainen: een saaie of stilistisch juist zeer fijngevoelige tekst test ons geduld, maar is dat soms meer dan waard. Een verhaal dat aan het einde van een boek niet ‘rond’ is, is misschien frustrerend, maar leert ons meer over het lef waarmee we de werkelijkheid tegemoet moeten treden dan een gemakkelijk heldenverhaal waarin de lefgozer wint.
Hoewel Young vanuit dit uitgangspunt zeer uitgesproken is over zijn voorkeur voor pittige kost boven ontspanningslectuur, presenteert hij zichzelf als culturele omnivoor die evenveel genoegen vindt in stripverhalen als in het werk van Henry James of Jorge Luis Borges. Door de bevlogenheid en belezenheid waarmee hij zijn liefde voor de eigenaardigheden van teksten toont, wordt Youngs doel om de lezer tot ongeremd, gretig lezen aan te zetten, wat mij betreft zeker bereikt. Wie zich daar eveneens toe aangespoord voelt, kan terecht in het laatste hoofdstuk, getiteld ‘De rommelkamer’, naar ‘The Lumber Room’ van Saki (ook wel bekend als H.H. Munro), waarin verhalenderwijs de bibliografie van de eerdere hoofdstukken wordt gegeven; een beschrijvend overzicht van alle literaire en filosofische teksten die de ‘goede lezer Young’ hebben gevormd vanaf zijn kindertijd, de ‘dingen die vindingrijk maken (...) de fantasieën die blijven malen terwijl het eten wordt verorberd’. (167)
Young bekritiseert zijn eigen vroegere leeshouding zeer nadrukkelijk. Over het feit dat hij als misantropische tiener de strips van Batman stuk las, schrijft hij: ‘Als kind werd ik door Batman gegrepen om zijn woeste rechtsgevoel en zijn drang om te overwinnen: een gevalletje ouderwets kleingeestig wensdenken.’ (57) Batman bleef, omdat de tekst Young bleef uitdagen en hij zich bijvoorbeeld vragen ging stellen over rechtvaardigheid en libertarisme. Over die latere leeservaring schrijft hij echter:
Ik mag het Frank Miller niet aanrekenen dat ik in The Dark Knight Returns af en toe een ethische of politieke nuance mis omdat ik moe of zenuwachtig ben. Ik moet zelf de verantwoordelijkheid nemen voor mijn wisselvalligheid, zonder toe te geven aan de gevolgen ervan. (23)