Vooys. Jaargang 35
(2017)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| ||||||||||||
Arne Vanraes
| ||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||
bemiddelen. Door het doorleefde lichaam als een relationele assemblage te impliceren, wordt deze bemiddeling van affect voorgesteld als een proces dat door schrijvers bewogen wordt en hen zelf telkens roert. Het creatieve continuüm van lichaam-wereldschrijfsel wordt verder geanalyseerd in de context van het notitieboek - een wat miskend voorwerpje binnen de literatuurstudie. In het notitieboek kan men de vroege generatieve dynamiek en de materiële dimensies van het schrijven als handeling observeren. Het nodigt een schrijven uit, zo wordt beargumenteerd, dat heel dicht tegen het lijf en het zintuigelijke detail staat. Bovendien benadrukt het notitieboek de proceskant van het geschreven document met de vluchtigheid en onvolkomenheid van zijn inscripties en zijn immense potentieel voor verdere transformatie. | ||||||||||||
Het affectbegripIn de vroege jaren negentig kwam het affectbegrip centraal te staan in een academisch moment binnen de humane, sociale en cognitieve wetenschappen dat de ‘affectieve wending’ wordt genoemd. Kortweg gesteld kan deze ontwikkeling gezien worden als ‘(...) a turn away from interpretation based on language, discourse, ideology, and representation, and toward description of the body's powers to affect and be affected and the borderless relation of body to environment.’ (Diamond 2013: 260) Eerst kan affect dan ironisch gekenschetst worden binnen een beweging weg van of aanvullend op een aantal principes die kristalliseerden in een groot deel van de twintigste eeuw. Toonaangevend was daar een logocentrisch kennisapparaat dat stelde dat we onszelf en onze omgeving rationeel betekenis kunnen geven omdat ons begrip ervan zich altijd al op talige wijze laat ordenen. Het vormgeven aan ervaringen en ideeën wordt dan gecodeerd als een talig opnieuw aanwezig stellen (‘representeren’) langs een symbooldenken gesublimeerd in binaire structuren: betekenaar/betekende, vorm/inhoud, binnen/buiten, zelf/ander, subject/object, lichaam/geest, voelen/denken, proces/product, materieel/immaterieel, etc. De affectieve wending die ‘affect’ in het hart plaatste van haar visie op ontologie (zijnswijze, subjectiviteit), epistemologie (kennisvergaring, betekenisgeving) en esthetica (zintuiglijke ervaring, gewaarwording) liet die principes van structuur en stabiliteit met een aantal complementen dialogeren: het lichamelijke en zintuiglijke, beweging en wording, differentie en multipliciteit, het speculatieve en het potentiële. Ik sta even stil bij het grondbegrip. Baruch Spinoza plantte met zijn Ethica (1678) een zaadje voor het moderne affectbegrip. Hij verstond affect als de intensiteit van een ontmoeting. ‘Geaffecteerd worden’ betekent immers letterlijk door iets bewogen worden, een impact ondergaan van wat buiten je homogene zelf ligt, de introductie van een discontinuïteit in de identiteit. Als kenbaar element neemt het de gedaante aan van een energetische roering op psychocorporeel niveau - een soort buikgevoel dat vaag aanwezig is in de periferie van de perceptie. Spinoza zag het als een verschuiving in de capaciteit van het lijf om te handelen en te bewegen - de besluipende gewaarwording dat iets is gebeurd, iets anders is geworden dat men zich moeilijk eigen kan maken. | ||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||
Een reeks denkers na Spinoza vatten het affect eveneens op als een inwerking op het lijf die basaler en beweeglijker is dan een emotie, idee of andere conceptuele waarneming. Zo stelden onder meer Henri Bergson, Gilles Deleuze, Félix Guattari en Brian Massumi dat affect als ‘het nog-niet’ of ‘het niet-langer’ bestaat van wat men kan benoemen of inpassen in een taxonomie (bijvoorbeeld in emotionele categorieën als boosheid, droefenis en blijdschap). Affect verhoudt zich eerder tot een dergelijke specificiteit als dynamische voorbode, energetische onderstroom, een nazinderen, of soms als vluchtige schim die voor eeuwig ontsnapt aan concretisering. Belangrijk is dat de affecttheorie het vlezige gewicht van het lichaam als pure materie en motorische huls opheft uit de Cartesiaanse lichaam/geest-splitsing en het daarentegen aanvoert als een doorleefd, denkend en voelend iets dat beweegt en bewogen wordt in een vergankelijke relatie tot zijn omgeving. Aangezien affect tussen lichamen vloeit als een sensibele inwerking is het nooit het eigendom van of de een of de ander, maar het omvormend effect van hun ontregelende ontmoeting. Daarom wordt het soms als een ‘voorpersoonlijk’ of ‘transpersoonlijk’ spoor van andersheid bestempeld, in de zin dat het radicaal relationeel en transformerend is. Het geaffecteerde subject staat niet aan de oorsprong van de ervaring, maar wordt zelf met elke sensatie telkens opnieuw gecomponeerd. Gedefinieerde lichamen en werelden verschijnen en verdwijnen als tijdelijke producten van hun gezamenlijke opkomen in de ontmoeting en kennen elkaars gedaante langs die dynamiek. Elizabeth Grosz verklaart: ‘Sensation is neither in the world nor in the subject but is the relation of unfolding of the one for the other through a body created at their interface’ (Grosz geciteerd in Reynolds 2012: 129) en Dee Reynolds stelt in navolging: ‘Affect escapes confinement in particular bodies, operating rather at the interface of body and world (...).’ (Reynolds 2012: 131-132) Bijgevolg impliceert affect een zijnswijze in termen van de omvormende wording, de veelheid en het ‘verschil’ (niet als het falen van identiteit - het Zelfde versus het Andere - maar als radicale beweeglijkheid). De subjectiviteit is dan niet simpelweg gestructureerd zoals een taal, als een scherp afgelijnd subject versus object, ik versus de Ander, zoals voorgesteld door Jacques Lacan die het affectbegrip verafschuwde. Affect werkt over de grenzen van subjectiviteiten als monolithische structuren heen en inspireert hun verwevenheid tot nieuwe dynamieken van lichaam-lichaam en lichaam-omgeving. Het is de vluchtige passage tussen momenten van stabiele eigenheid die het potentieel draagt tot creatieve assemblages. Van identiteit naar intensiteit (en weer terug). Een verdere implicatie van die vluchtigheid is dat affect al snel in iets anders ontaardt wanneer men het wil vangen in een vaste vorm of het symbolisch wil reproduceren. Voornoemde denkers en hun navolgers zien het affect an sich als pre-conceptueel en sub-symbolisch of pre-linguïstisch. Omdat affect zo'n basale energetische oplading is, is men nog niet in staat het als affect te benoemen en discursief weer te geven. Dit ‘buikgevoel’ als een soort intensieve gradatie is nog te chaotisch om tot kenbare essentie te verstillen, zoals een emotie of idee die men vanwege concrete cognitie echter | ||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||
wel talige vormen kan geven. ‘To emotionalize one's feelings (...) is to give a “reading” to somatic and affective experience.’ (Shweder 1994: 39) Affect moet niet eerst langs symbolen navigeren om begrepen te worden. We kunnen de affectieve ondertoon van onze gevoelens niet als buitenstaander beschouwen - ofwel voelen we de oplading direct, of gewoon niet. (naar Claparède; zie Bennett 2005: 22) In theorie informeert affect an sich ons dus op onmiddellijke wijze als een energetische oplading, een besmetting tussen lijven. In een Deleuziaanse benadering wordt de zingeving daarom omgebogen van wat iets symboliseert naar hoe we er direct door worden bewogen. Van betekenis naar beweging, van representatie naar presentie.Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||
Affect en de literatuurWanneer men deze principes binnenloodst in een literatuuranalyse kan affect aanvankelijk antithetisch aandoen ten opzichte van de bezigheid van schrijvers die de autoriteit of het ‘auteurschap’ op zich nemen om waarnemingen en ervaringen in de taal te leggen. Het lijkt zich eerder te lenen voor een doorlichting van een abstract visueel werk, een muziek zonder lyriek, het post-dramatisch theater en andere kunstvormen die geen tekstueel, logisch of ander symboliserend element in hun kern dragen. Affect is evenwel allesbehalve vijandig aan de literatuur - sterker nog: het is er wezenlijk aan. Het is onterecht de binaire wetten op de verhouding tussen het affectieve en het conceptuele te projecteren. Juister is het om te zeggen dat tussen hen een feedback heerst; een dialogerend relais tussen symbool en sensibiliteit, een ebben en vloeden tussen het semiotische en de psycho-corporele intensiteit. Affect voegt in de literaire taal een intensief, parallel register toe aan de symbolische orde dat de literatuur doet verschillen van de standaardtaal, de letter van de wet, of het objectiverende discours van de geschiedenis (hoewel ook die discoursen door een affect gesignaleerd en herkend worden). Complexer dan de compositie van een taal die hoofdzakelijk beschrijft en representeert, vibreert de literatuur met een ‘stilistische’ component die doet voelen en bewegen - een component die roert. Claire Colebrook verklaart kernachtig: ‘We are not reading a work as artistic or literary if we read it for its representation of the world or its presentation of theories.’ (Colebrook 2002: 12) Affecten worden anders gecommuniceerd dan via de substituerende, mimetische functie van taal, maar laden die taal op met een sensibele directheid van de werelden en lichamen waartussen ze circuleren. Hoewel affect an sich zo buiten de representatie als verschijningsmodus valt, cultiveren woordkunstenaars de gevoeligheid voor de contexten en ontmoetingen die het affect produceren. De onmiddellijkheid kan dus paradoxaal gemedieerd worden in het kunstwerk. De vaardigheid van de schrijver behelst een intuïtie voor de invalshoek van waaruit het sensibele via het discursieve in feedback wordt opgeroepen en terugkeert. De literaire verbeelding is dan nooit puur imaginair of fantastisch, maar altijd al doorleefd. Het ene woord uit koppels binnen | ||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||
een semantisch veld beweegt ons zwakker of intenser dan het andere, ondanks dat die woorden dezelfde referent analoog symboliseren. Bovendien, stelt Alan Bourassa met Jacques Derrida: ‘It is only because signification is exceeded by affect that we can make the same words the basis for different speech acts.’ (Bourassa 2009: 24-25) Het stilistisch mediëren van de affectgeladen tonaliteit en ritmiek van onderscheiden lichaam-wereldnetwerken informeert op die manier naar specifieke taalregisters - een taal van de liefde, van de rouw, van de verveling, van de lust et cetera. Het gevoelige lijf van de schrijver of lezer kan tot een staat van verliefdheid geaffecteerd worden zonder een geliefd object, een paniek ervaren zonder het bevel daartoe uit een boodschap te moeten interpreteren. Een bepaalde literaire tonaliteit kan ook affecteren tot het benaderen van concrete historische periodes en trauma's, lokale culturen, habitus en identiteiten. Binnen de context van één werk is een ritmiek in staat ons instinctief te sturen richting een specifiek personage-assemblage. Daarbij weten, in het geval van werkelijk singuliere auteurs, slechts enkele regels tekst zonder referentie ons buikgevoel op te laden met een ‘Kafka-affect’, een ‘Artaud-affect’, ‘Plath-affect’, ‘Cixous-affect’, en zo meer. ‘Wie vastzit in een schrijversblok, hoeft zich maar te wenden tot zijn of haar notities en ontdooit heel waarschijnlijk vroegere staten van beroering die erin werden afgezet.’ Gezien het omvormende potentieel van een ‘onpersoonlijk’ of ‘transpersoonlijk’ affect, kan het lijken alsof de wending tot affect de notie van auteurschap in de literatuurstudie voor een zoveelste keer doet wankelen. De individuele autoriteit van de auteur als stabiel subject aan de oorsprong van ervaring en expressie wordt eerder altijd al geroerd door affecten die aan de zelfreferentiële identiteit van de auteur voorafgaan en haar overschrijden. Creatief werken is een bestoken van het statische zijn, een literaire tekst een verleiding tot opnieuw geboren worden. Simon O'Sullivan naar Gilles Deleuze: ‘(...) writing always involves becomings.’ (O'Sullivan 2006: 43) Het verhaal van de gedeelde oorsprong van en complex causaal verband tussen schrijver en schrijfsel is er dan een van de kip of het ei, waarbij schrijver en schrijfsel elkaar simultaan kwalificeren en de schrijver ‘zelf’ net zozeer geaffecteerd wordt tot nieuwe assemblages. Affect is een motor voor de vorming van nieuwe identiteiten en stuwt de drang tot spreken tot aan de drempel van de uitdrukking. Zo is het voorbeeld bekend van Marcel Prousts verteller (Op zoek naar de verloren tijd (1913)) die zijn kindertijd wil verhalen en pas getransporteerd wordt tot doorleefde lichaam-wereldweefsels uit zijn verleden na het eten van een madeleinegebakje, zoals hij dat vroeger deed als kind. De daarbij horende sensibele pulsies slaan een brug in de tijd en bewegen hem tot expressie. Affect als relationeel potentieel tussen dergelijke assemblages koppelt het auteurs-concept dan aan een theorie van de inspiratie of begeestering. Het artistieke maaksel kan beschouwd worden als een compositie met en van de geesten die eraan deelnemen - | ||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||
die schemerfiguren gespannen op het overgangspunt van verdwijnen en verschijnen. Zij vinden een dubbele en wederzijdse inscriptie, als ‘spoor’ afgezet op de pagina en als ‘spoor’ van het wegdeemsteren en opkomen van auteurssubjecten die bewogen worden tot en door schrijven (of ook in het Frans/Engels: ‘trace’). Virginia Woolf, bijvoorbeeld, was zich bewust van de infusie van het andere in het zelf en het verleden in het heden: ‘(...) Virginia Stephen was not born on the 25th January 1882, but was born many thousands of years ago; and had from the very beginning first to encounter instincts already acquired by thousands of ancestresses in the past.’ (Woolf 1976: 69) De affectieve inscripties van het andere in de ervaringslagen van het lijf en hun relationele absorptie binnen een continuüm van subject-wereld-schrijfsel is een werk van ‘(psycho-)co-poiesis’, om het met Bracha Lichtenberg Ettinger aan te duiden. Het ik komt tot componeren en wordt zelf opnieuw geconstrueerd door de inmenging van graantjes van het niet-ik. In het co-poietische creëren met het sensibele materiaal van affect is de auteur dus gelijktijdig productieve maker en receptieve ontvanger.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||
Het notitieboekOverlappend met het academisch modeverschijnsel dat affect heet, kwam er een aantal algemene publicatie- en onderzoekstendensen op die een interesse voor de processuele en materiële dimensies van de literaire productie markeren. Zo kan onder andere een groeiend onderzoek naar creatieve pedagogiek en literair advies vastgesteld worden, alsook recente publicaties rond schrijverskamers en kunstenaarsateliers en een ‘biografische wending’ tot de figuren waardoor ze bewoond worden, en een sterk toegenomen ontsluiting van notitieboeken en ander als ‘voorbereidend’ of ‘marginaal’ gedacht materiaal. Deze ontwikkelingen illustreren een belangstelling voor de creatieve praxis en de lichaam-wereldkoppelingen waarbinnen schrijvers tot maken geaffecteerd worden. In wat volgt, ga ik in op het notitieboek dat zich situeert in de stap naar het schrijven en daar de grenzen tussen maakproces en product doet vervagen en het materiële aspect van zogezegd immaterieel denken en voelen benadrukt. Het notitieboekje, een schijnbaar onbenullig prullending, is wellicht een van de meest universeel geproduceerde maaksels onder schrijvers. In zijn alledaagse eenvoud signaleert het de primitieve kernhandeling van de woordkunstenaar: schrijvers schrijven. Toch lijkt dat basale processuele aspect in het notitieboek nog maar weinig verkend en wordt het notitieboek nog erg vaak gewaardeerd als secundair artefact in de marges van de literatuur. Daar blijft het onverzoenbaar met de kwaliteiten van het literaire werk gedacht als primair, voltooid en eengemaakt object, gesloten en bestendigd en in zekere mate doeltreffend en gestandaardiseerd (bijvoorbeeld in genresystemen en mediale tradities). | ||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||
Zelfs wanneer het notitieboek uitdrukkelijk in dienst staat van het traditionele literaire kunstwerk dialogeert het met bovengenoemde parameters als een radicaal open en uitbreidbaar ding, onvoltooid en in sterke mate onbestendig. Zijn delen staan buiten een graad van volledigheid ten opzichte van een gedefinieerd geheel.Ga naar voetnoot3 Het notitieboek valt dan moeilijker als structurele eenheid en dus ook als cultureel/economisch goed te beschouwen omdat het zich voorlopig met geen standaard inpast in een genreclassificatie, geen regels voor reproductie of serialisering heeft en zich doorgaans ook simpelweg aan het publieke oog onttrekt. Binnen de creatieve pedagogiek, bijvoorbeeld, wordt het bijhouden van notities wel eens een vorm van ‘pre-writing’ of ‘voor-schrijven’ genoemd. Men kan interpreteren dat het prefix daarbij een archaïscher moment aanduidt dan het schrijven bestendigd door het literaire werk. Het procesdocument wordt niet noodzakelijk retroactief verstild door de vooropgestelde tekstualisering. Veel van het onderzoek binnen heuristische, filologische tradities heeft de creatieve potentialiteit van het notitieboek naar mijn mening dan ook miskend door het object voornamelijk als voorstudie in dienst van het uiteindelijke literaire product te analyseren. Nochtans benadrukt het notitieboek net zo goed een nog radicalere proceskant van de productie, de oersprong van lichaam naar taal, het schrijven als fysieke, mentale en psychische energie of gebaar. Het notitieboek betoont het evenement van het document.Ga naar voetnoot4 Die vroege creatieve handelingen en genetische energieën worden uitgenodigd door de positie van het notitieboek in het gedeelde en opkomende (cf. Ettinger: ‘coemerging’) weefsel van maker en leefwereld. Zij die gaan onder het teken van de Schrijver worden aangeroerd door de drang om verschuivingen in doorleefde lichaam-lichaam- en lichaam-omgevingkoppelingen met de pen te geleiden tot de formatie van het woord. Ze ondergaan een voorvoelen van de aankondiging van zulke recomposities en geven inscriptie op het blad aan hoe de koppelingen zich inschrijven in de grenszone van lichaam-geest. In een van haar notitieboeken wijst Bracha L. Ettinger op zo'n wederzijdse en generatieve inscriptie van de binnen-buitendialoog: ‘Sporen uit de binnenzijde en sporen komend vanuit de blik vermengen zich en vormen elkaar om.’ (Ettinger 1992: ii; mijn vertaling) Ervaringen die het eigen referentiekader doorbreken, het verwekende effect van de ontmoeting met de ander, verleden versies van het zelf binnengedrongen in het heden, de impressie van de buitenwereld op de zintuiglijke textuur, de kleverige afzetting van vluchtig droommateriaal op de ziel... Het zijn allen zaadjes van potentiële werelden die in het notitieboek gepreserveerd en geactualiseerd kunnen worden tot de mogelijke werelden van de literaire verbeelding. | ||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||
In het notitieboek overleeft die potentialiteit in de talige materie zelf, nog voordat een uiteindelijk kunstwerk zich al moest aankondigen. Het preserveren gebeurt evenwel niet met een taal die enkel constateert en beschrijft. Nog anders dan het dagboek waarmee het overlapt en/of vaak verward wordt, is het doel van het notitieboek geen ‘accurate factual record of what I have been doing or thinking.’ (Didion 1968: 132) De notities reiken buiten verlate representaties van gebeurtenissen van de orde van de dag. Ze zijn in hogere mate opgeladen met de ogenblikkelijke intensiteit en het zintuiglijke detail van lichaam-wereldontmoetingen. Wanneer de bliksem inslaat, wil de schrijver de inval snel kunnen afleiden in de inscriptie: ‘In the note's speed, we dream of immediacy, of a place where there is no longer a gap between our thoughts and the words on the page.’ (Piper 2012: 68) Een dergelijk epifanisch denken-voelen en het taal-worden zijn heel dicht verknoopt in het compulsieve fysiek-grafische gebaar dat nog niet betrokken is in discursieve of syntactische regels. Zo schrijft Michael Taussig in zijn indrukwekkende en uitzonderlijke studie van notitieboeken over ‘(...) that extension of the body and mind that is one's notebook’ - ‘It is all body (...) Go corporeal!’ (Taussig 2011: 109, 127) Vaak zijn de schrijfsels in het notitieboek dan ook erg chaotisch, diffuus, onvolledig, speculatief enzovoort, in de zin dat we de voorlopigheid of potentialiteit al willen beteugelen van pulsies van ideeën of emotionele toestanden die nog te wild zijn om te temmen. Anders gesteld kunnen we er duidelijk observeren hoe affect de schrijver tot aan de drempel van de articulatie voert en hoe de oversteek ervan niet altijd goed geslaagd is volgens de logocentrische wetten. De ordeloze bezetting van de bladspiegel, de rommel van gejaagd schrift, mislukte en onderbroken expressies, elliptische zinnen, bewuste of onbewuste neologismen, misplaatste herhalingen, asemische schrijfsels, onderlijning en tracering, symbooltjes, tekeningen, krabbels, lijntjes, druppels en vlekken tonen hoe dwingend en dringend de schrijfact is wanneer die de snelheid van affectgeladen processen wil bijbenen. In die zin beschrijft Susan Sellers hoe verschillende stijlen van handschrift, onafgewerkte letters en afgebroken lijnen in de notitieboeken van Hélène Cixous de energie overbrengen van de schrijfster aan het werk. (Sellers 2004a) Cixous zelf meent aan haar handschrift de verschillende ‘stemmen’ waarmee ze schreef te herkennen. (Sellers 2004b: 118) In de prachtige notitieboeken die Bracha L. Ettinger uitwerkt tot een quasi-genre van kunstwerken in hun eigen recht, duiken dialogische registers van ‘tekenen-schrijven’ op. (Pollock 2015: 264) Daar leunen merktekens, inktschetsen en chromatische waterdruppels met een andere symbolische orde aan tegen het talig materiaal. In de notitieboeken van beide kunstenaressen weerklinkt in de materiële ingrepen ook de zang van de taal. De homonymie waarmee verschillende woorden op het oor drukken en de grafemische analogie waarmee ze het oog inspireren, geven vorm aan een overdrachtelijk werk en bouwen metaforische schakels tussen semantische velden. Moeder en zee (mère-mer), droom en worm (rêve-ver) of vergeten en lezen (oublire: oublier-lire) sluipen op die manier via de zintuiglijkheid de ficties van Cixous binnen. De | ||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||
kennis van het samen geboren worden (co-naissance), het resonerend redeneren met de ander (re(a)sonance) of het zorgend communiceren (communicaring) bevolken de idiosyncratische woordenschat van Ettinger. In zijn onvolkomenheid beeft het taalmateriaal van het notitieboek, zelfs na zijn inscriptie dus, nog met het creatief potentieel om uit te groeien tot concrete ideeën en concepten. De taal wordt als het ware gevangen in het opkomen van haar mogelijke vormen en draagt de sporen van haar ‘pre-articulatie’, om het met een begrip van Erin Manning te verwoorden. (Zie onder andere Manning 2012) Dit suggereert allesbehalve dat de vulling van het notitiereservoir onzinnig is. Iedereen die een notitieboekje bijhoudt, kent het informerende en ‘inspirerende’ (cf. supra) vermogen van dergelijke processuele uitdrukkingen deinend tussen verschijning en verdwijning. Wie vastzit in een schrijversblok, hoeft zich maar te wenden tot zijn of haar notities en ontdooit heel waarschijnlijk vroegere staten van beroering die erin werden afgezet. In het notitieboek is het herlezen een creatieve handeling, zoals ik het eerder omschreef als de productieve receptiviteit van de auteur. Herlezen is opnieuw deelnemen aan het evenement van het document. Herlezen is herleven. De ingeschreven gelegenheid wordt niet enkel gesymboliseerd, maar vindt wedergeboorte langs en in de notities. Immers wordt de discursieve specificiteit van het notitieboek mee afgedwongen door de context van de ontmoetingen tussen lichaam-lichaam, lichaam-wereld. De inscriptie vibreert in de taal met gelijkaardige affecten van die oorspronkelijke instantie. Affect geeft presentie aan het verleden, maakt de gebeurtenis weer tot evenement, kleurt de herinnering. Zo is een te rigide primair/secundair-dichotomie van een literair kunstwerk en een notitieboek zelden terecht, aangezien de notities de tekstualisering kunnen doorsnijden en erin reïncarneren. Michael Taussig verklaart in zijn studie van het notitieboek, in een fase waar hij nog geen sterk terminologisch onderscheid maakt met het dagboek: ‘(...) on rereading by its author, the diary has the potential to bring forth a shadow text that can simulate the experience that gave birth to the diary entry (...).’ (Taussig 2011: 100) Zoals er zojuist sprake was van de begeestering, noemt Taussig die schaduwen overigens ‘fantomen’, naar Roland Barthes (wiens notities intussen ook befaamd zijn). De schemerfiguren uit het notitieboek zetten ons aan tot getuigenis. Zij het een getuigenis waarbij we nooit eenvoudig passieve buitenstaander zijn, maar niet anders kunnen dan deel te nemen aan de affectieve besmetting van lichaam-psyche - de reden waarom Bracha L. Ettinger getuigen als een ‘wit(h)nessing’ aanduidt in haar metaforiek. Hierin schuilt het hoopvolle inzicht dat het schrijven niet in noodzaak altijd ‘na de feiten’ komt als document, maar ook de potentialiteit van het evenement kan dragen. Lichaam en wereld kunnen zelf opnieuw co-poietisch gecomponeerd worden met de affectieve sporen in het woord. ‘The notebook is enchanted as well as enchanting,’ aldus Taussig. (2011: 109) | ||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||
ConclusieSpinoza's vraag wat lichamen kunnen doen en hoe ze elkanders capaciteit tot handelen kunnen affecteren is inherent aan de verplichting haar altijd opnieuw te moeten stellen. Elk lichaam zoekt immers inbedding in doorleefde en telkens variabele netwerken met andere lichamen en de omgeving. Naast en dialogerend met de grote historische evenementen die hele samenlevingen tot nieuwe structuren choqueren, wijst het affectbegrip ons op een zijnswijze en zingeving als een wording, voortgestuwd door de meest microscopische prikkels die hun oorsprong vinden in en zich weer definiëren als omvormende sporen in de grenszone van lichaam-geest. In de schrijfhandeling vinden de woordkunstenaars tractie op die sporen - zij geleiden hen tot inscriptie op het blad. Die ambiguïteit van het spoor waarbij de schrijver met de stap tot componeren ook zelf geaffecteerd wordt tot ongekende assemblages geeft zich te kennen in het notitieboek. Ondanks zijn onschuld en alledaagsheid, herbergt het notitieboekje het creatieve potentieel om grenzen te traverseren, tussen lichamen, tussen werelden en tussen de discoursen en vormen waarmee het hun presentie geeft. Verleden plooit zich erbovenop het heden met een nieuwe futuriteit - de ander en het ik verleiden er elkaar tot een onontdekte relatie in de beweging tot-door schrijven. Daarom noem ik het notitieboekje een knoopboek, nodebook, carnet de noeuds: altijd wevend tussen al te statische afperkingen van het (on)voltooide, het (in)stabiele, het (im)materiële, het (on)bewuste, binnen/buiten, actief/passief, ik/ander, productie/receptie, perceptie/creatie, product/proces, lichaam/woord, voelen/denken, verleden/toekomst, ontwerp/kans... | ||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||
|
|