| |
| |
| |
Moniek M. Kuijpers
Het lezende lichaam in de empirische literatuurwetenschap
In de empirische literatuurwetenschap staat de rol van de lezer gewoonlijk centraal. Dat deze lezer een lichaam heeft waarmee gelezen wordt, is echter een denkstap die zo vanzelfsprekend lijkt, dat hij vaak niet (bewust) gemaakt wordt. Moniek M. Kuijpers onderzoekt aan het Max Planck Institute for Empirical Aesthetics door middel van empirisch onderzoek absorberende leeservaringen, waarbij ze zich focust op het lezende lichaam. In dit artikel beschrijft ze de achtergrond van haar onderzoek, waarbij zowel het metaforische als het fysieke lichaam een zeer centrale plek innemen.
Bij het idee van ‘het lichaam in de literatuur’ denkt men vaak alleen aan het gebruik van lichamelijke metaforen in literaire teksten en misschien aan de lichamen van literaire personages. Maar de lezer heeft ook een lichaam, een lichaam waarmee gelezen wordt en dat reageert op dat wat gelezen wordt. Lezen bestaat niet in een soort mentaal vacuüm, al was het maar omdat het brein - waarin het gelezen verhaal zich afspeelt - deel van het lichaam is. In de empirische literatuurwetenschappen gebruiken we drie verschillende methoden om leeservaringen te duiden en te verkennen: a) kwalitatieve methoden zoals interviews, b) kwantitatieve self-reportmethoden zoals vragenlijsten, en c) kwantitatieve psychofysiologische methoden zoals hartslagmeters en eye-trackers. Deze laatste methoden worden gebruikt om vast te leggen hoe het lichaam tijdens het lezen reageert: harten gaan in zeer letterlijke zin sneller kloppen, handen kunnen gaan zweten, specifieke delen van het brein worden geactiveerd en ogen schieten heen en weer over de pagina.
Als empirisch literatuurwetenschapper ben ik voornamelijk geïnteresseerd in zogenoemde ‘absorberende leeservaringen’, waarbij een bijzondere verhouding tot stand komt tussen de tekst, de geest van de lezer, en het lichaam van de lezer. Het feit dat wij een lichaam hebben, een lichaam waarmee we de wereld om ons heen ervaren, stelt ons in staat ons mentaal én fysiek in te leven in fictieve personages. En deze inleving is precies wat tot een absorberende leeservaring kan leiden. Het is een complexe ervaring die we - zeer bondig - kunnen definiëren als een leeservaring waarbij we ons minder bewust zijn van ons eigen lichaam en denken en ons mentaal verplaatsen in de wereld van het verhaal. Bijna iedereen heeft weleens zo'n ervaring gehad: je kijkt op van je boek en buiten is het plotseling donker geworden; je bent zo gegrepen door de laatste alinea's van een hoofdstuk dat je ongemerkt je station bent gepasseerd; een scène is zo goed geschreven dat je ineens merkt dat je lichaam zachtjes meebeweegt
| |
| |
met de handelingen van de personages in de roman. In feite hebben we op zulke immersieve of transporterende momenten ons eigen lichaam even ingewisseld voor het lichaam van een literair personage of een toeschouwer binnen de verhaalwereld. Ook al laten recente empirische studies (Hauk & Pulvermuller 2004; Hsu, Conrad & Jacobs 2014; Kuijpers & Miall 2011) zien dat er eigenlijk veel gebeurt in ons lichaam tijdens het lezen, lichamelijkheid wordt in de context van het lezen nog steeds voornamelijk gezien als een passief concept. Dat komt zowel doordat het lichaam zich niet of nauwelijks beweegt als doordat - wanneer de lezer geabsorbeerd is in of door een tekst - hij zich niet of minder bewust is van zijn lichaam tijdens het lezen.
In mijn eigen onderzoek houd ik mij bezig met de vraag hoe we deze absorberende leeservaringen met empirische methoden kunnen waarnemen en beschrijven. Het is van belang om manieren te vinden waarmee we absorptie kunnen meten omdat absorberende leeservaringen een belangrijke rol zouden kunnen spelen in de bevordering van individueel en maatschappelijk welzijn. Recent onderzoek (Greenfield 2009; Kahneman 2011; Sherman, Michikyan & Greenfield 2013) heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat de alomtegenwoordigheid van nieuwe media, zoals het internet en social media, in ons dagelijks leven schadelijke effecten heeft op onze cognitieve vaardigheden en in het verlengde daarvan op ons welbevinden. Het absorberend lezen van literatuur zou hier een stevig tegengif voor kunnen bieden. Door de ononderbroken concentratie en open reflectie die kenmerkend zijn voor absorberend lezen, kunnen lezers hun mentale (en daarmee ook hun fysieke) welzijn vergroten. Absorptie in literatuur kan bijvoorbeeld leiden tot gevoelens van catharsis en tot het overdenken van de grotere vragen in het leven (Koopman 2013), en deze vormen van contemplatie kunnen positieve gevolgen hebben voor het psychologische welzijn. Absorptie-ervaringen kunnen daarnaast ook een intrinsieke waarde hebben doordat er een onderbreking van automatische gedachten en gewoonten plaatsvindt. Juist de ontkoppeling van de lezer en zijn meta-bewustzijn, die tijdens het absorberende lezen plaatsvindt, maakt ruimte voor andere, belangrijkere dingen:
When we become absorbed or transported into a narrative, when we become emotionally and imaginatively identified with a character or characters, we are momentarily relieved of the task of maintenance of our personal and social identity. We are no longer confined to the roles, unrealized potentials, or limitations of that identity. We have temporarily expanded the boundaries of the personal and social self. (Slater, Johnson, Cohen, Comello and Ewoldsen 2014: 444)
Absorptie lijkt in een complexe en veelzijdige relatie tot ons welzijn te staan, maar die relatie lijkt positief te zijn. Er zijn echter empirische onderzoeken nodig om dit preciezer vast te stellen en antwoorden te vinden op vragen als: Betekent meer absorptie automatisch dat we ons beter voelen? Maakt het uit waarin we geabsorbeerd zijn? Hoe krijgen we mensen geabsorbeerd in hetgeen ze lezen?
| |
| |
| |
Fenomenologie versus meetbaarheid
Voordat er echter praktische implicaties ontworpen kunnen worden, is er onderzoek nodig naar de aard van absorptie-ervaringen, hoe ze opgewekt kunnen worden en of sommige mensen er vatbaarder voor zijn dan anderen. Nu is er al een hoop empirisch onderzoek met als doel antwoorden op deze vragen te verkrijgen (Green, Brock & Kaufman 2004; Kuijpers 2014), maar de voortgang van het onderzoek blijft momenteel steken omdat we tot nu toe slechts subjectieve meetinstrumenten tot onze beschikking hebben gehad. Dergelijke meetinstrumenten betreffen veelal speciaal ontworpen vragenlijsten die door de deelnemers ingevuld worden. Over het algemeen is het gebruik van zulke self-reportvragenlijsten een legitieme methode om zeer subjectieve ervaringen zoals kunst- of literatuurbelevenissen te ontdekken. Er kleven echter twee grote nadelen aan. Ten eerste kan de vragenlijst pas ingevuld worden nadat de ervaring heeft plaatsgevonden. Hierdoor weten onderzoekers nooit honderd procent zeker of de antwoorden op de vragenlijst de ervaring in kwestie beschrijven of de herinnering aan die ervaring. Ten tweede is self-report per definitie subjectief, en hoe graag we onze deelnemers ook willen vertrouwen, er blijft altijd een risico dat ze niet helemaal eerlijk zijn in hun antwoorden. Zich sociaal wenselijk representeren of de wetenschapper willen helpen zijn redenen waarom veel deelnemers hun antwoorden op een vragenlijst bijstellen. In het geval van absorptie komt daar nog een extra nadeel bij, namelijk dat een van de kenmerken van een absorberende ervaring is dat een lezer zich op het moment zelf niet bewust is van het feit dat hij geabsorbeerd is. Hoe kunnen we onze deelnemers vertrouwen wanneer ze een vragenlijst invullen over wat er met hen gebeurde tijdens het lezen, terwijl ze, als ze echt geabsorbeerd waren, zelf nauwelijks toegang hadden tot hun eigen ervaring, laat staan dat ze toegang daartoe hebben op het moment dat de ervaring voorbij is? Het lezen onderbreken voor
invulling van een vragenlijst om zo dicht mogelijk bij de ervaring te geraken is ook geen optie, omdat je hiermee de precieze ervaring die je wilt meten juist verbreekt.
We hebben daarom objectieve meetinstrumenten nodig, zoals psychofysiologische instrumenten of zogenaamde ‘online’ instrumenten, zoals eye-tracking, hartslagmeters, huidgeleiding (waarmee zwetende handpalmen gemeten worden) en fMRI. De zoektocht naar objectieve meetinstrumenten ben ik in mijn onderzoek net begonnen, en die werd aanvankelijk bemoeilijkt door het feit dat de huidige definities van absorptie tijdens het lezen vrijwel uitsluitend metaforisch zijn. En als er iets is wat objectieve meetinstrumenten niet goed kunnen meten, zijn het wel metaforisch beschreven ervaringen.
| |
De metaforen van het lezende lichaam
Er zijn veel verschillende synoniemen voor absorptie in omloop, waaronder immersie, transportatie, inleving en identificatie. Al deze termen zijn metaforische beschrijvingen. In mijn eigen onderzoek heb ik voor de term ‘absorptie’ gekozen omdat deze term een hoedanigheid lijkt te kunnen vangen waar de andere termen niet bij kunnen: de term geeft een zekere macht aan het boek én de lezer. De lezer kan geabsorbeerd
| |
| |
worden door een boek (als het boek een echte page turner is kan het voor de lezer voelen alsof absorptie afgedwongen wordt) of de lezer kan geabsorbeerd zijn in een boek (waarbij de lezer actief kiest zich te verdiepen in een boek).
Normaal gesproken is ambiguïteit in de terminologie die we gebruiken om concepten te operationaliseren niet bepaald wenselijk. In het geval van absorptie valt er echter wat voor te zeggen omdat absorptie-ervaringen op sommige momenten vrij passief zijn, terwijl de lezer op andere momenten juist meer controle heeft over de tekst en de ervaring die deze tekst biedt. Met andere woorden: niet iedere absorptie-ervaring is hetzelfde, omdat er zoveel aspecten zijn - de lezer, de tekst, de omgeving - die een rol spelen in het tot stand brengen van een dergelijke ervaring. In mijn onderzoek beargumenteer ik dat het goed is om de veelzijdigheid van absorptie te benadrukken, deels om het stereotiepe negatieve beeld van dergelijke ervaringen te doorbreken. Lange tijd werden absorptie-ervaringen namelijk gezien als passieve, gedachteloze ervaringen. Zoals Bertold Brecht beargumenteerde in zijn A Short Organum of Theatre (1964): ‘people seem relieved of activity and like men to whom something is done which leads to feelings, insights and impulses of the main characters being forced on us, and we learn nothing more about society than that we can get from the setting.’ (Brecht: 7) Maar een definitie van absorptie waarbij de lezer controle uitoefent op de tekst en waarbij de uitdaging van het ontcijferen van die tekst hetgeen is dat als absorberend wordt gezien, kan de heersende opinie wellicht veranderen.
Een ander bijkomend voordeel van het benadrukken van de macht van het boek in absorberende leeservaringen is het onderscheid dat hierdoor gemaakt kan worden tussen absorptie-ervaringen en zogenaamde flow-ervaringen (Csikzentmihalyi 1988), activiteiten waarbij een staat van flow of trance wordt bereikt doordat uitdaging en competentie precies in balans zijn. Met andere woorden: flow wordt bereikt wanneer je genoeg vaardigheden hebt om de activiteit aan te kunnen en de activiteit uitdagend genoeg is om niet saai te worden. Absorptie en flowhebben zeker aspecten met elkaar gemeen. Flowtheorie reduceert het lezen echter tot een ervaring die op gelijke voet staat met activiteiten als vissen, koken of bergbeklimmen. Wanneer die precieze balans bereikt wordt, ervaart men een prettige flow die - net als absorptie-ervaringen - ervoor zorgt dat we de wereld om ons heen even vergeten, dat we ons niet bewust zijn van ons lichaam en dat de tijd ongemerkt verstrijkt. (Csikzentmihalyi 1988) Lezen kan zeker ook onder deze noemer geschaard worden, maar het lezen van een roman biedt ons meer dan dat, namelijk de mogelijkheid een alternatieve wereld te beleven.
Een veelgebruikte metafoor om absorberende leeservaringen mee te beschrijven is ‘transportatie’. Richard Gerrig heeft deze term oorspronkelijk geïntroduceerd in zijn boek Experiencing Narrative Worlds (1993), waarin hij de activiteit van het lezen beschrijft als het maken van een reis. In deze betekenis sluit de transportatiemetafoor perfect aan op de dubbele functie van absorptie tijdens het lezen: het is specifiek gerelateerd aan de alternatieve wereld van het verhaal waar de lezer - of reiziger - naartoe gaat. Deze metafoor is ons absoluut niet vreemd: verschillende grote schrijvers hebben ons in die reismetaforiek over hun absorberende of transporterende leeservarin- | |
| |
gen verteld. Marcel Proust bijvoorbeeld beschreef in zijn essay Over het lezen (Sur la lecture 1905) hoe zijn meest memorabele jeugdherinneringen zich zonder uitzondering niet in deze wereld afspelen, maar in de werelden van de boeken waarin hij zich verloor. Een ander voorbeeld is het gedicht ‘No Frigate like a Book’ van Emily Dickinson, waarin ze het gegeven van lezen als reizen eloquent uitdrukte:
Illustratie: Nastia Cistakova
There is no Frigate like a Book
Nor any Coursers like a Page
This Traverse may the poorest take
Without oppress of Toll -
How frugal is the Chariot
That bears the Human Soul -
| |
| |
Er zijn ook literaire personages die zich lieten verleiden door de transporterende krachten van romans, zoals de bekende voorbeelden van Miguel de Cervantes' Don Quichot (1605) en Gustave Flauberts Madame Bovary (1856). En dan zijn er nog de boeken waarin de metafoor van transportatie uitvergroot wordt en tot onderwerp van de roman gemaakt wordt. Michael Endes Die unendliche Geschichte (1979) neemt niet alleen ons als lezer mee, maar is ook een vehikel waarmee de hoofdpersoon Bastian door het lezen naar Fantasia meegevoerd wordt en letterlijk deel wordt van het verhaal dat hij leest.
Een recenter voorbeeld is Thursday Next, de heldin uit de gelijknamige romanserie van de Britse schrijver Jasper Fforde. Thursday is een literaire detective die zich bezighoudt met het oplossen van misdaden die in literaire klassiekers worden gepleegd. Zo wordt in Ffordes eerste roman The Eyre Affair (2001) Jane Eyre uit haar boek ontvoerd en moet Thursday haar terug zien te vinden in de pagina's van de wereldliteratuur. Fforde tilt de transportatiemetafoor naar een geheel nieuw niveau door zijn hoofdpersonage de kracht te geven zich daadwerkelijk een verhaalwereld binnen te lezen:
I lowered my head, emptied my mind as much as possible and read from the book. The words echoed about with a resonance that sounded like wind chimes and looked like a thousand glow-worms (...) and once more the room distorted around me like a barrel and then faded from view to be replaced by a kaleidoscope of images, sounds and emotions as I jumped through the boundary that separates the real from the written, the actual from the fable. (Fforde 2007: 36)
Al deze voorbeelden laten zien dat de metaforen van transportatie en absorptie in het lezen veelvuldig gebruikt worden en wijdverspreid zijn. In essentie blijven het echter altijd nog metaforen. Dat is natuurlijk ook de reden dat ze zo goed werken als literair mechanisme: in het talige kan deze metaforische ervaring letterlijk gemaakt worden. In de empirische wetenschap blijft de ervaring echter moeilijk te meten, omdat er achter de metafoor zelf geen duidelijke definitie schuilt van wat er daadwerkelijk plaatsvindt wanneer een lezer zich geabsorbeerd voelt.
Toch maken ook empirische wetenschappers nog steeds gebruik van deze metaforische terminologie. Een belangrijke reden daarvoor is dat de fenomenologische, subjectieve ervaring die eraan ten grondslag ligt moeilijk te beschrijven is zonder metaforisch taalgebruik in te zetten. In interviewstudies (Balint, Hakemulder, Kuijpers, Tan & Doicaru 2016), alsook op websites zoals Goodreads of BookLikes, blijkt telkens dat ook lezers vanzelf naar dergelijke metaforen grijpen om hun ingewikkelde ervaringen onder woorden te brengen. Daarnaast heeft recent onderzoek waarin self-reportmeetinstrumenten werden ontwikkeld uitgewezen dat de meeste deelnemers aan het onderzoek geen moeite hadden met de metaforische uitdrukkingen die in de vragenlijsten gebruikt worden. Sterker nog, bij het ontwikkelen van dergelijke instrumenten is het van groot belang dat er in de vragen gebruik wordt gemaakt van
| |
| |
beschrijvingen en uitdrukkingen waar de deelnemers zich aan kunnen relateren. Participanten delen een intuïtief begrip van zulke metaforische uitdrukkingen en de ervaringen waar ze naar verwijzen. Kortom, de metafoor van transportatie of absorptie in een boek is zo alomtegenwoordig dat ze standaard is geworden.
| |
Van metaforen naar data
Toch willen empirische literatuurwetenschappers voorbij deze subjectieve, metaforische beschrijvingen komen om de daadwerkelijke ervaring nauwkeuriger te kunnen beschrijven, bijvoorbeeld aan de hand van fysiologische reacties en kenmerken. Het is erg moeilijk om een ervaring te bestuderen die alleen in metaforisch taalgebruik lijkt te bestaan, ook al herkent iedereen die weleens een middag op de bank een boek heeft liggen lezen deze ervaring onmiddellijk. Om absorptie tijdens de leeservaring op een objectieve manier te kunnen meten hebben we psychofysiologische meetinstrumenten nodig én dus ook mogelijke fysiologische kenmerken van een absorberende ervaring. Maar wat is de essentie van een absorberende ervaring? Wat blijft er over wanneer we deze ervaring van metaforen ontdoen?
In mijn huidige onderzoeksproject beargumenteer ik dat de kern van een absorptie-ervaring bestaat uit gerichte en aanhoudende aandacht op één stimulus, waarbij andere stimuli buitengesloten worden. Een absorberende leeservaring, waarin de aandacht tenslotte op de verhaalwereld ligt, vereist doorgaans natuurlijk ook enige emotionele inleving van de lezer of een levendige voorstelling van de verhaalwereld zelf. Wanneer een lezer echter niet werkelijk op het lezen gefocust is, niet geheel opgaat in de activiteit zelf (zelfs al voelt hij medelijden met de hoofdpersoon of kan hij zich de omgeving in het boek heel goed voorstellen), is hij niet geabsorbeerd. Aandacht of concentratie is het belangrijkste aspect, nee, de kern van een absorptie-ervaring.
Ik wil dit argument nog een stapje verder doorvoeren en poneren dat absorptie een vorm van aandacht is. Ze kan van andere vormen van aandacht, zoals bijvoorbeeld mindfulness, onderscheiden worden omdat absorptie een smalle focus van de aandacht vraagt (dat wil zeggen het verhaal dat gelezen wordt), maar wel een verhoogde oriëntatie op het nu (dat wil zeggen door zorgen en andere afleidingen te vergeten). (Dane 2010) Het tegenovergestelde van absorptie is daarom mind wandering: het afdwalen van gedachten.
Er is veel onderzoek gedaan naar het fenomeen mind wandering, met name door onderzoekers die bestuderen hoe de ogen bewegen tijdens het lezen. Deze onderzoekers hebben oogbewegingen gevonden die verraden of iemands gedachten tijdens het lezen afdwalen. Oogbewegingen, zoals fixaties en regressies, maar ook pupilverwijding of oogknipperen, kunnen worden geregistreerd met behulp van een zogenaamde eye-tracker. Onderzoekers die gebruikmaken van eye-trackingtechnieken hebben ontdekt dat de oogbewegingen van ‘mindless’ of onoplettende lezers geleidelijk meer en meer ontkoppeld raken van de tekst die ze proberen te lezen. (Schad, Nuthmann & Engbert 2012) Dit is op te maken uit het feit dat ze gemakkelijk over fouten in een tekst heen lezen. Geabsorbeerde lezers raken daarentegen niet ontkoppeld van de tekst,
| |
| |
maar eerder van hun eigen metabewustzijn. Dit wil zeggen dat ze moeite hebben waar te nemen wat er om hen heen en in henzelf gebeurt en zich meer bewust zijn van wat er zich in de tekst afspeelt.
Wanneer we de aanname dat absorptie een vorm van aandacht is serieus nemen, kunnen we ideeën uit onderzoek naar mind wandering toepassen om absorberend lezen objectief te bestuderen. Het is immers goed mogelijk dat we in eye-tracking-experimenten oogbewegingen registreren die exact tegenovergesteld zijn aan die van een mind wanderer. Dit is precies wat we op dit moment aan het doen zijn in één van onze huidige experimenten aan het Max Planck Institute of Empirical Aesthetics: we gebruiken de eye-tracker om te onderzoeken of we absorberend lezen kunnen detecteren door de oogbewegingen van lezers te volgen. In ons huidige experiment nemen we aan dat geabsorbeerde lezers die van hun directe omgeving ontkoppeld raken, moeite zullen hebben snel op afleidende externe stimuli te reageren. Fouten in de tekst zouden lezers daarentegen juist uit een staat van absorptie moeten kunnen halen.
Deze aannames zijn consistent met empirisch onderzoek waarin is vastgesteld dat er zoiets bestaat als de karaktereigenschap absorptie: mensen kunnen in mindere of meerdere mate in staat zijn zich in iets te absorberen. En ook in deze wetenschappelijke literatuur wordt absorptie direct verbonden aan concentratievermogen. Roche en McConkey (1990) hebben bijvoorbeeld gevonden dat mensen met een laag absorptie-vermogen het moeilijk vinden om afleidingen te weerstaan, terwijl mensen met een hoog absorptievermogen een flexibelere aandachtsspanne hebben waardoor ze zich zonder veel moeite kunnen afsluiten voor afleidingen. In ons experiment laten we deelnemers teksten lezen en achteraf vragenlijsten invullen over hun leeservaring en of deze absorberend was of niet. Daarnaast leiden we ze af met een rode stip in het beeld en meten we de tijd die het deelnemers kost om te reageren op deze stip. We nemen aan dat geabsorbeerde lezers langer de tijd nodig hebben om te reageren op de afleiding, maar wel zullen struikelen over fouten in de tekst. Wanneer ze niet over die fouten struikelen, maar wel langer de tijd nodig hebben om te reageren op een afleiding, nemen we aan dat ze niet geabsorbeerd waren, maar gedachteloos aan het lezen waren. We vergelijken daarna de oogbewegingen van net voor en net na de afleiding met elkaar om te zien hoe lezen met aandacht en lezen zonder aandacht van elkaar verschillen. Ten slotte zullen we de oogbewegingen van net voor de onderbreking correleren met de scores op absorptie gemeten met behulp van de vragenlijst. Door fysiologische metingen te combineren met persoonlijke antwoorden proberen we erachter te komen of de resultaten van beide methoden overeenkomen. Als deze combinatie werkt, zouden we aan de hand van eye-tracking het fenomeen absorptie verder kunnen bestuderen, waardoor we steeds beter in staat zullen zijn om - onder andere - absorberende literatuur in te zetten voor het verbeteren van educatie en welzijn.
| |
Hoe nu verder?
Het lichaam speelt een cruciale rol in absorberend lezen. Ondanks dat een hele reeks aan schrijvers een intuïtief begrip van die rol heeft en we collectief een enorm reper- | |
| |
toire aan metaforen hebben opgebouwd om lezen met lichamelijke termen uit te drukken, zijn onderzoekers pas net begonnen die lichamelijkheid te meten en te begrijpen. Bestudering en beschrijving van zulke ervaringen op een objectieve manier zouden, zoals gezegd, een eerste stap kunnen vormen in een mogelijk zeer interessant traject. Daarin zouden de empirische resultaten implicaties kunnen hebben voor bijvoorbeeld het opzetten van een nieuwe vorm van literatuuronderwijs, die niet alleen gericht zou zijn op leesvaardigheid en het overdragen van cultuurgeschiedenis, maar ook op stimulering van pro-sociaal gedrag, empathie en algeheel welbevinden. De ontwikkeling en integratie van bibliotherapeutische methoden (Elderkin & Berthoud 2013) in traditionele individuele of collectieve psychotherapie zou, op de lange termijn, een ander positief gevolg van ons huidig onderzoek kunnen zijn.
Er zijn meer dan genoeg vragen over de specifieke rol van het lezende lichaam die nog onderzocht moeten worden voordat we dat traject in gang kunnen zetten. Neem bijvoorbeeld de momenten waarop een lezer kippenvel ervaart bij het lezen van een prachtige poëtische passage of een onverwachte metaforische vondst. Dat is een lichamelijke reactie van lezers die niet verbonden is aan reacties van de personages maar aan de vorm waarin het verhaal verteld wordt. Wat gebeurt er nou precies in een bepaalde formulering waardoor een lezer rillingen krijgt? Waarom pakt een tekst de ene lezer wel maar de andere niet?
Als literatuurliefhebber moet ik eerlijk zeggen dat ik blij ben dat er ook nog mysteries rondom het lezen en de literatuur bestaan. Uiteindelijk hoeft niet alles aan de werking van een tekst begrepen te worden, soms is het genoeg om te kunnen zeggen: ‘Successful art invites and sustains absorption in form and quality, a giving-in to their force.’ (Beardsley 1981: 72) Soms voelt het gewoon goed om je lichaam over te geven aan de absorberende krachten van een goed boek.
| |
Literatuur
Balint, K., Hakemulder, F., Kuijpers, M.M., Tan, E.S.H., & M.M. Doicaru, ‘Reconceptualizing foregrounding: Identifying response strategies to deviation in absorbing narratives’. In: Scientific Study of Literature, 6 (2016) 1: 176-207. |
Beardsley, M.C., Aesthetics. Problems in the Philosophy of Criticism, Indianapolis 1981. |
Brecht, B., ‘A Short Organum for the Theatre’. In: S. Giles, M. Silberman and T. Kuhn (eds.), Brecht on Theatre: The Development of an Aesthetic, New York 1964: 179-205. |
Csikszentmihalyi, M., ‘The Flow Experience and its Significance for Human Psychology’. In: M. Csikszentmihalyi & I.S. Csikszentmihalyi (eds.), Optimal Experience: Psychological Studies of Flow in Consciousness, Cambridge 1988: 15-35. |
Dane, E., ‘Paying Attention to Mindfulness and its Effects on Task Performance in the Workplace’. In: Journal of Management, 37 (2011), 4: 997-1018. |
Dickinson, E., Letters, Boston 1894. |
Elderkin, S. & E. Berthoud, The Novel Cure: An A-Z of Literary Remedies, Edinburgh 2013. |
Ende, M., Die unendliche Geschichte, Stuttgart 1979. |
Fforde, J., First Among Sequels, London 2007. |
Gerrig, R.J., Experiencing Narrative Worlds: On the Psychological Activities of Reading, New Haven 1993. |
| |
| |
Green, M.C., Brock, T.C., & G.F. Kaufman, ‘Understanding Media Enjoyment: The Role of Transportation Into Narrative Worlds’. In: Communication Theory, 14 (2004) 4: 311-327. |
Greenfield, P. M., ‘Technology and Informal Education: What Is Taught, What Is Learned’. In: Science, 323 (2009) 5910: 69-71. |
Hauk, O. & F. Pulvermuller, ‘Neurophysiological Distinction of Action Words in the Fronto-central Cortex’. In: Human Brain Mapping, 21 (2004): 191-201. |
Hsu, C., Conrad, M., & A.M. Jacobs, ‘Fiction Feelings in Harry Potter: Haemodynamic Response in the Mid-cingulate Cortex Correlates With Immersive Reading Experience’. In: Cognitive Neuroscience and Neuropsychology, 25 (2014) 17: 1356-1361. |
Kahneman, D., Thinking, Fast and Slow, New York 2011. |
Koopman, E.M., ‘The Attraction of Tragic Narrative: Catharsis and Other Motives’. In: Scientific Study of Literature, 3 (2013) 2: 178-208. |
Kuijpers, M.M., ‘Absorbing Stories: The Effects of Textual Devices on Absorption and Evaluative Responses’. Unpublished PhD Thesis, Utrecht University 2014. |
Kuijpers, M.M. & D.S. Miall, ‘Bodily Involvement in Literary Reading: An Experimental Study of Readers' Bodily Experiences During Reading’. In: F. Hakemulder (red.), De stralende lezer. Wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van het lezen, Delft 2004: 160-174. |
Proust, M., Sur la Lecture, Paris 1905. |
Roche, S.M. & K.M. McConkey, ‘Absorption: Nature, Assessment, and Correlates.’ In: Journal of Personality and Social Psychology, 59 (1990) 1: 91-101. |
Schadd, D.J., Nuthmann, A. & R. Engbert, ‘Your Mind Wanders Weakly, Your Mind Wanders Deeply: Objective Measures Reveal Mindless Reading at Different Levels’. In: Cognition, 125 (2012) 2: 179-194. |
Sherman, L.E., Michikyan, M. & P.M. Greenfield, ‘The Effects of Text, Audio, and In-Person Communication on Bonding Between Friends’. In: Cyberpsychology: Journal of Psychosocial Research on Cyberspace, 7 (2013) 2: article 1. |
Slater, M.D., Johnson, B.K., Cohen, J., Comello, M.L.G. & D.R. Ewoldsen, ‘Temporarily Expanding the Boundaries of the Self: Motivations for Entering the Story World and Implications for Narrative Effects’. In: Journal of Communication, 64 (2014) 3: 439-455. |
Wallentin, M., Nielsen, A.H., Vuust, P., Dohn, A., Roepstorff, A. & T.E. Lund, ‘Amygdala and Heart Rate Variability Responses from Listening to Emotionally Intense Parts of a Story’. In: NeuroImage, 58 (2011) 3: 963-973. |
|
|