| |
| |
| |
Interview
Maartje Amelink & Laurie Hasselt
Een nieuwe beweeglijkheid
Interview met Maud Vanhauwaert
De Vlaamse Maud Vanhauwaert is moeilijk te vatten in één term: ze publiceerde twee dichtbundels en performt regelmatig op allerhande podia haar gedichten, maar is evenmin vies van poëtische experimenten op straat, televisieprogramma's, columns, cabaret en goocheltrucs. Net zo moeilijk als ze te omschrijven is, bleek het om een afspraak met haar te maken, ondanks haar enthousiaste toezegging op ons interviewverzoek. De meest uiteenlopende locaties passeerden de revue: wordt het Antwerpen, Utrecht of misschien zelfs een treincoupé in de intercity van Rotterdam naar Nijmegen? Uiteindelijk spraken we elkaar in De Doelen, Rotterdam, alwaar zich langzamerhand een gesprek ontspon over de zorgzame functie van dichters, haar fascinatie voor het doorbreken van grenzen en de onmogelijkheid elkaar te bereiken via taal. Na een mooi gesprek verlieten wij eenzaam maar getroost Rotterdam per intercity.
| |
| |
| |
Je hebt Germaanse Taal- en Letterkunde gestudeerd aan de KU Leuven, daarna ben je overgestapt naar de opleiding Woordkunst aan het Conservatorium in Antwerpen. Hoe ben je bij Woordkunst terechtgekomen?
Binnen de opleiding Germaanse Taal- en letterkunde heb ik twee jaar Nederlands-Engels gestudeerd. Na die twee jaar ben ik op zoek gegaan naar een creatievere aanpak. Ik had het gevoel dat we zoveel informatie moesten opnemen en dat ik te weinig een uitlaatklep had. Bij verschillende theaterscholen ben ik toen op auditie geweest, maar ik kon nergens beginnen. Vaak bereikte ik wel de tweede ronde, maar steeds als het beslissende moment kwam, kreeg ik de deur in mijn gezicht. Ik herinner mij dat ik na een van die audities terug kwam op mijn studentenkamer en met mijn hoofd hard tegen de muur bonkte. Ik vond het zo'n ellendig gevoel: te voelen dat je iets te geven hebt, en niemand die het wil hebben. Uiteindelijk heb ik auditie gedaan bij de opleiding Woordkunst en werd ik aangenomen. Mijn universitaire opleiding heb ik ook voortgezet, want het was niet zo dat ik die de rug wilde toekeren. Het is gelukt, op een vrij chaotische manier weliswaar, om beide opleidingen tot een goed einde te brengen. Woordkunst is voor mij essentieel geweest, ik geef daar nu zelf nog les. Ik ben daar eigenlijk blijven hangen.
| |
Waar denk je dat de behoefte om je creatief te uiten vandaan kwam?
Mijn fascinatie voor poëzie en theater was al vroeg aanwezig. Als kind maakte ik deel uit van heel wat amateurtheatergezelschappen, zat ik in een academie en schreef ik poëzie. Tegelijkertijd was de stap om vanuit West-Vlaanderen op mezelf te gaan wonen in Leuven van invloed, denk ik; al die prikkels van een nieuwe stad wilde ik verwerken. Maar het is moeilijk om me precies te herinneren vanuit welke emotie ik die stap naar het creatieve heb gezet. Ik denk dat het toen heel logisch aanvoelde. Het leek me interessant om eerst iets theoretisch te gaan studeren, maar ik denk toch altijd al met het verlangen om daar vervolgens iets creatiefs mee te gaan doen. Voor mijzelf ging het altijd al die kant op, vandaar dat mijn frustratie zo groot was toen niemand anders dat in eerste instantie herkende. Dat zie ik nu nog, omdat ik zelf lesgeef en veel met jonge mensen in contact kom: zij hebben soms een vergelijkbare frustratie.
| |
Maak je gebruik van de theoretische, wetenschappelijke kennis die je hebt in het maken van poëzie en theater?
Ja heel veel, denk ik. Eigenlijk, hoe meer ik erover nadenk, hoe meer die dingen voor mij op hetzelfde neerkomen. Als ik bijvoorbeeld lesgeef of als ik optreed is die energie vergelijkbaar, je probeert iets over te brengen aan een groep. Men noemt het ene artistiek en het andere didactisch, maar ik ben er steeds meer van overtuigd dat er heel veel gelijkenissen zijn. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen lezen, bijvoorbeeld als academicus, en tussen het creëren en het schrijven; ik zie daar heel veel verbanden tussen. Ik ben geen neurowetenschapper, maar ik kan me voorstellen dat dezelfde hersendelen oplichten op het moment dat je leest en het moment dat je schrijft, of in elk geval
| |
| |
dat die twee processen heel dicht bij elkaar aansluiten. Ik stel mij dan een soort hersencelletjes voor die geïmplodeerd zijn, die zo slapjes aan elkaar geplakt zitten, en die dan openklappen als je een goed boek leest. Datzelfde gevoel heb ik als ik iets aan het schrijven ben. Hoewel ik vroeger misschien meer die opdeling maakte, van het theoretische en het creatieve, heb ik nu steeds meer het gevoel van, nee, het is eigenlijk één.
| |
Zorgt die overeenkomst in de lees- en schrijfervaring, zoals je het zojuist hebt beschreven, ervoor dat je je verplaatst in de lezer tijdens het maken van poëzie?
Enerzijds wel. Terwijl je schrijft, ontvang je ook, in ieder geval ben je op zoek naar een modus of een staat van zijn waarin je je ontvankelijk opstelt, waardoor er van alles kan gebeuren op het blad papier. Daar ben je dan zelf ook de eerste lezer van. Veel schrijvers hebben de uitspraak gedaan dat de inspiratie je toekomt, dat je meer ontvangt dan dat je geeft. Deels is dat misschien onzinnig want het komt natuurlijk uit je eigen hoofd dus creëer je het wel zelf, maar tegelijkertijd zit dat gevoel van ontvangen er ook in - het moment waarop je er zelf net geen controle meer over hebt en toeschouwer - of lezer - mag zijn van wat er gebeurt.
Anderzijds probeer ik zo min mogelijk met de lezer rekening te houden. Omdat ik heel veel optreed, ben ik geneigd om dat toch te doen, maar ik zie dat vooral als een valkuil. Ik denk dat het de kwaliteit van de poëzie vaak naar beneden haalt als ik teveel ga nadenken of de lezers het goed zullen vinden, ook omdat je dat niet kunt weten. Ik kan onmogelijk rekening houden met ‘de lezers’: wie zijn de lezers? Je kent de lezers niet, het is sowieso een groep, al is het een hele kleine. Elk individu is daarin anders, dus het is ook een soort onderschatting van de lezer, denk ik, als je zelf invult wat hij mooi vindt. ‘Ik denk dat jij, lezertje, dit wel mooi vindt, of dat dit je wel zal raken’, daar onderschat je de lezer. Ik doe het automatisch wel natuurlijk, net omdat ik zoveel met performance bezig ben, maar ik voel dat dat mijn valkuil is.
| |
Je hebt ook regelmatig columns geschreven voor de Vlaamse krant De Morgen; werkt die ontvankelijke status als schrijver ook in dit tekstgenre?
Wanneer ik met heel strakke deadlines te maken heb, zoals het geval is bij het schrijven voor de krant, dan word ik daar heel makkelijk onrustig van. Vorig jaar heb ik vijftien columns geschreven, maar dat heb ik toen zelf tijdelijk stopgezet omdat ik de wekelijkse deadline te heftig vond. Ik voelde vanaf de twaalfde, dertiende column dat ik in een soort routine viel die mijn creativiteit in de weg stond. Dat werkte voor mij niet. Het kan wel voor een kortere periode, dan zie ik het als een project, van ‘oké, ik ga dus vijftien columns schrijven’. Maar ik zou het niet aankunnen om daar structureel in te slagen, omdat je echt naar die deadline moet toewerken, waardoor er te weinig ruimte is voor het toeval en de verrassing.
| |
| |
| |
In een van je columns, getiteld ‘De Derde Wereldoorlog’, reflecteer je op je schrijverspositie in (potentiële) tijden van oorlog. Je lijkt daar te suggereren dat je ‘maar wat woorden op papier schrijft’ terwijl de wereld in brand staat. Hoe denk je daar nu over?
Ja, dat raakt wel een gevoelig punt. Ik heb vaak het idee dat ik eigenlijk niks te zeggen heb, dat ik een heel gemiddeld Vlaams meisje ben dat een gezonde veilige jeugd heeft gekend, veel kansen heeft gekregen en nu kan doen wat ze graag doet. En ik zie zoveel mensen om me heen wiens stem echt gehoord moet worden, mensen met een belangrijk verhaal dat verteld moet worden aan de wereld. Neem nu de vluchtelingen, al die individuen die een land moeten verlaten en alleen nog maar hun verhaal hebben. Dan stel ik mij de vraag of het wel gerechtvaardigd is dat ik iets schrijf: moet ik al mijn woorden niet overlaten aan mensen die de woorden nu nodig hebben? Moet ik niet meer geëngageerd zijn, meegaan in betogingen, me uitdrukkelijk sociaal inzetten, vrijwilligerswerk gaan doen? Maar als ik heel eerlijk ben, voel ik ook dat dat soort engagement niet echt in mij zit, ik kan me daar wel toe forceren, maar ik ben geen barricadespringer. Ik ben vooral iemand die toekijkt, observeert. Mijn poëzie is vaak ontstaan vanuit observaties; ik die vanuit de marge toekijk en beschrijf. De laatste twee jaar stel ik mij daar soms wel vragen over, zo van: ga je nu echt je hele leven een beetje vanuit de zijlijn, vanuit de makkelijke luxueuze positie die je hebt, wat zitten toekijken, is dat niet arrogant, is dat wel gerechtvaardigd?
‘Ik zie dichters als een soort ambassadeurs van de zorgzaamheid als het gaat om het dagelijkse taalgebruik.’
Gister was ik bijvoorbeeld geboekt om een uur lang poëzie te brengen op het stationsplein van Rotterdam. Ik mocht het vrij invullen, dus ik had een Perzisch tapijtje neergelegd en ze hadden speakers voor mij neergezet en ik heb eerst wat gedichten gewoon statisch gebreacht. Daarna ben ik gaan rondlopen en heb ik een uur lang een beetje onnozel gedaan eigenlijk, en daar word ik dan echt goed voor betaald. Tien meter verderop stond er een man de daklozenkrant te verkopen. Die doet dus eigenlijk ook gewoon een uur lang iets, hij probeert mensen tot iets te bewegen, wat ik uiteindelijk ook doe. En dat contrast vind ik zo heftig, ik sta daar wat te wapperen met mijn gedichtjes en hij met zijn daklozenkrant en ik word daar goed voor betaald en hij scharrelt dan misschien een paar euro bij elkaar.
| |
Denk je dat engagement mogelijk is via poëzie?
Misschien wel, hoewel voor mij poëzie ook altijd een enorme vrijplaats is geweest, een grote speelruimte, iets wat ik lostrek van elke mening. Tegelijkertijd is poëzie ook een wereld van mogelijkheden en in die zin kan het misschien wel aansluiten bij een vorm van engagement, maar wat voor vorm van engagement is dat dan precies? We leven in een wereld met bepaalde verbindingen, of bepaalde logische structuren, en poëzie is wel net een ruimte waarin aangetoond wordt hoe er andere verbindingen
| |
| |
en mogelijkheden kunnen zijn. Het lezen en het schrijven van poëzie helpt mij om niet vast te roesten in principes, maar elke keer nieuwe verbindingen aan te gaan. Ik las ooit een artikel van de Nederlandse literatuurwetenschapper Arie Altena die schreef dat er ook daadwerkelijk nieuwe bruggetjes tussen hersencellen gecreëerd worden als je poëzie leest. Ja, daar geloof ik wel in. Poëzie als een soort training van het brein.
Ik had toevallig vanmorgen een gesprek met een dichter uit Roemenië en ik vroeg aan hem welke status poëzie nu in Roemenië heeft. Hij zei dat daar een kentering in lijkt te komen, dat poëzie zich eigenlijk heel lang in de marge voltrok, maar dat steeds meer dichters hun stem laten klinken en concreet durven te reageren op wat er gebeurt in de maatschappij. Ik hou zelf van de gedachte dat kunst sowieso politiek is. Ik begrijp wel dat sommige kunstenaars zeggen ‘wij doen het concreter, we gaan niet in onze metaforen blijven hangen maar reageren rechtstreekser.’ Ik weet zelf niet goed of ik daarin kan meegaan of niet.
| |
Je hebt veel filmpjes gemaakt waarin je op straat mensen aanspreekt in poëtische taal - zoals de situatie die je zojuist schetste op het stationsplein in Rotterdam. Op die manier lijk je ‘de vrije speelruimte’ van kunst in contact te brengen met de concrete werkelijkheid. Hoe ben je op dit idee gekomen?
Voor een groot gedeelte is het het spel dat mij daarin aantrekt, ook een beetje het rebelse. Normaal krijgt poëzie een duidelijk theatraal kader. Je komt binnen in een ruimte, er is iemand die de avond inleidt, mensen luisteren aandachtig. Ik vind het heel fascinerend om te zien wat er gebeurt als je poëzie uit zo'n kader trekt. Waar ligt de grens tussen poëzie en dagelijkse communicatie? Als ik iemand aanspreek op straat met een gedicht, dan is die grens niet meer duidelijk. Je ziet ze denken: stelt die vrouw nu een vraag, is het een gedicht, kunnen we het poëzie noemen, of is ze gewoon gek? Dat grensgebied vind ik heel interessant, ook omdat ik denk dat het onderscheid tussen poëtische en dagelijkse taal te groot is gemaakt.
| |
In welke zin vind je dat dat onderscheid te sterk is - zit dat hem vooral in het talige aspect?
Ik zie heel veel mensen met een aantal vooroordelen over poëzie, bijvoorbeeld dat ze het niet begrijpen of dat het iets totaal ontoegankelijks is. Terwijl poëzie ook gewoon om taal gaat en we voortdurend aan het communiceren zijn met taal. Poëzie is voor mij ook echt een manier om te communiceren. Als ik een gedicht schrijf of voorlees is dat ook een uitnodiging om in ontmoeting te treden. Ik wil niet ergens op een wolk gaan spelen; elk gedicht is een open vraag naar de lezer toe en niet iets dat afgesloten is.
Ik ben echt gefascineerd door die grensgebieden, tussen poëzie en dagelijkse communicatie, maar ook tussen poëzie en proza. Mijn tweede bundel, Wij zijn evenwijdig, zit al op die grens en in mijn volgende boek wil ik die grenzen nog verder ontdekken. Ik vind dat alles heel erg gecategoriseerd is in de literatuurwereld vandaag: als je naar een boekenwinkel gaat, vind je bij de fictie de romans - die er trouwens vandaag de dag ook vormelijk heel gelijkaardig uitzien: ongeveer 350 pagina's lang, meestal een
| |
| |
duidelijke verhaal- en karakterontwikkeling. Dan heb je nog een beduimeld plankje met wat experimenten en dat noemen ze dan poëzie, maar al die tussenvormen zijn eigenlijk een beetje verdwenen. Tijdens het modernisme had je veel meer tussenvormen die ik vandaag de dag een beetje mis. Dat is misschien ook omdat we in een klimaat leven waarin we willen weten wat we kopen, het is moeilijk om geconfronteerd te worden met iets waarvan je niet goed weet wat het is.
Dat probeer ik bijvoorbeeld ook in die filmpjes te doorbreken. Ik hou van die ongemakkelijkheid, die prikkende ogen van mensen die zich afvragen hoe ze dit nu moeten plaatsen, dan gebeurt er iets in een hoofd. Daar gaat kunst voor mij over, over het gevoel te wankelen, los te komen van je vaste ideeën en principes, een nieuwe beweeglijkheid.
| |
Toch is het soms best moeilijk om jezelf zo aan het wankelen te zetten als je in je eentje op je kamer een bundel leest. Het kan lastig zijn jezelf uit een passieve leeshouding te trekken en de poëzie echt tot leven te wekken.
Ja, dat heb ik zelf ook wel eens hoor. Ik was op het avondprogramma van Poetry International aan het luisteren naar een Duitse dichteres, en ik snapte er echt niks van. Zij las voor in het Duits en we kregen vertalingen en werkelijk, ik begreep niets van die poëzie. Maar toch genoot ik daarvan, van gewoon in een zaal zitten en een combinatie krijgen van woorden die ik nooit aan elkaar zou linken en waarvan ik ook niet weet wat voor betekenis die samen zouden moeten oproepen. Ik vind het mooi om te merken hoe mijn eigen grammatica in een kwartier uit elkaar wordt getrokken en ik gewoon vrijelijk beelden kan laten komen en gaan. Er zijn nu zoveel mensen die bezig zijn met mindfulness, yoga of boeddhisme, mensen zoeken zoveel vormen op om tot een soort mentale rust te komen of om los te laten, en daarin een soort ontspanning te vinden. Voor mij heeft poëzie ook zo'n soort functie.
| |
Zowel in het lezen als het schrijven ervan?
Misschien dan toch vooral in het lezen. Ik heb daarnet schrijven en lezen gelijk aan elkaar voorgesteld en ik heb ook wel het gevoel dat die activiteiten hetzelfde hersendeel aanspreken, maar schrijven is ook gewoon hard werken natuurlijk. Je hebt toch een verantwoordelijkheid als schrijver. Ik vind het juist zo prettig om even niet verantwoordelijk te hoeven zijn als ik lees. Ik kan me gewoon openstellen en het komt en gaat; je bent toeschouwer. Maar als schrijver moet je zorg dragen voor je beelden en zorgen dat ze op de meest krachtige manier bij elkaar staan, je moet ze ook omhelzen. Of eigenlijk moet het gedicht de beelden omhelzen en jij moet zorgen voor die omarming. Het is een soort moederlijke functie die je dan hebt.
| |
Je wil je publiek dus laten wankelen; is de manier waarop je dat in je performances op straat doet vertaalbaar naar papier?
Het gaat mij bij die straatperformances niet alleen om het ‘raar’ willen zijn of het creëren van ongemakkelijkheid. Het is een manier om ontvankelijkheid te zoeken, om iets
| |
| |
open te gooien. Op papier probeer ik dat te doen door bijvoorbeeld te spelen met de grens tussen proza en poëzie. Proza en poëzie vragen een andere manier van lezen, dat fascineert mij heel erg. Als ik je een roman geef en een dichtbundel, dan denk ik dat je die op een andere manier openslaat. Ik denk dat de meeste mensen geneigd zijn om een roman van de eerste letter netjes tot de laatste letter te lezen. Een bundel ben je toch eerder geneigd om eens open te slaan, te onderzoeken. Dat verschil in leeshouding, daar wil ik graag mee spelen. Stel nu dat je echt een roman schrijft en in plaats daarvan zet je op de cover ‘poëzie’ of ‘gedichten’, dan gebeurt er denk ik wel iets in het hoofd van de lezer, je gaat op een andere manier lezen. Dat vind ik heel interessant.
| |
Je spreekt vaak over het doorbreken van grenzen. Waar komt die fascinatie vandaan om grenzen te willen doorbreken?
Daar ligt voor mij de essentie van kunst - tegen het voorspelbare ingaan, tegen de stroom in, op zoek naar een bron. Poëzie is het huwelijk tussen vorm en inhoud, het is een voortdurende zoektocht naar hoe je die twee laat samengaan. Je probeert de taal te jennen, uit te dagen, om te keren, uit te kleden. Maar daaronder schuilt wel een verlangen om haar tegen misbruiken te beschermen. Ik zie dichters hierin ook als een soort ambassadeurs van de zorgzaamheid als het gaat om het dagelijkse taalgebruik.
| |
Kun je dat laatste toelichten?
We leven in een maatschappij die vaak de communicatiemaatschappij wordt genoemd. Ik denk dat er inderdaad nooit een periode is geweest waarin mensen zoveel communiceerden en ook schriftelijk communiceerden. Soms hoor je dat ‘de jongeren niet meer schrijven’, maar ze dóen niets anders dan schrijven: alleen nog maar chatten, sms'en, twitteren, facebooken... Ik denk dat er nooit een tijd geweest is waar het geschreven woord zo alomtegenwoordig was als nu. Maar vaak wordt er op zo'n slordige manier gecommuniceerd dat er op zoveel niveaus misverstanden ontstaan. Ik denk dat er heel veel afstand gecreëerd wordt tussen mensen, zowel tussen vrienden en geliefden als bijvoorbeeld tussen politici, door het feit dat er net niet precies genoeg gecommuniceerd wordt. Ik denk dat poëzie daar wel een rol in kan spelen, in het aandacht hebben voor de rust en de zoektocht naar precisie.
Ik geloof echt dat heel veel wereldproblemen opgelost zouden kunnen worden als mensen meer tijd zouden nemen om naar elkaar te luisteren. We moeten beter leren lezen, elkaar beter leren lezen. In die zin is poëzie ook een soort training. Ik ben daarin misschien wel wat naïef idealistisch hoor, maar ik geloof echt dat we alleen maar tot de conclusie kunnen komen dat we eigenlijk hetzelfde bedoelen als we maar lang genoeg met z'n allen aan tafel zouden blijven zitten en lang genoeg met elkaar zouden praten. Als belangrijke presidenten rustig aan tafel zouden zitten en zo lang met elkaar zouden praten dat ze ook elkaars taal begrijpen - want nu wordt er alleen maar geluisterd naar wát zegt iemand, maar je moet zo lang met iemand aan tafel durven zitten dat je niet alleen de inhoud begrijpt maar ook de taal die iemand gebruikt, de grammatica, de
| |
| |
vorm - dan denk ik dat ze heel vaak bij het gevoel uitkomen dat ze eigenlijk hetzelfde zeggen.
| |
Waarom denk je dat het zo vaak misgaat op dat punt?
Je hebt daarvoor natuurlijk wel een soort taalgevoeligheid nodig die je ook gedeeltelijk moet aanleren. Ik geloof echt dat er te weinig aandacht is voor taalontwikkeling en dat we taal te vaak als een gegevenheid zien: we spreken toch al Nederlands, dus waarom zou je dat nu nog eens gaan studeren? We verkeren misschien ook heel vaak in de illusie dat we elkaar begrijpen, alleen maar omdat we allemaal Nederlands spreken, maar dat is echt een misvatting op zoveel niveaus. Je moet elkaar eerst ten volle begrijpen om het al dan niet eens te kunnen zijn.
| |
Zou je in een wereld willen leven waarin iedereen elkaar volledig begrijpt?
Zeker niet, maar als het gaat over belangrijke keuzes die gemaakt moeten worden of als er in dialoog getreden moet worden dan is het wel heel belangrijk om geen conflict te creëren dat eigenlijk niet nodig is.
| |
Je zou ook kunnen stellen: communicatie is zo dicht mogelijk langs elkaar heen praten.
Alleen al zo'n besef is een enorme geruststelling toch? Soms zijn we ons daar te weinig van bewust, dat elke communicatie een poging is om elkaar te naderen, maar dat het nooit helemaal lukt. We kunnen nooit helemaal samenvallen; ik blijf uiteindelijk toch in mijn hoofd zitten en jullie in jullie hoofd. En jullie hebben een andere ervaring van dit gesprek. Dat is het meest tragische natuurlijk, dat je elkaar nooit volledig kunt bereiken, maar ik vind het ook heel troostrijk om daar bewust van te zijn, ook in een groep, en daarover te kunnen spreken. Ik haal er een grote troost uit, het moment dat je dat kunt benoemen.
Er is een uitspraak, van Rilke, dat we de hoeders van elkaars eenzaamheid zijn, dat vind ik zo mooi. Dat is het beste wat je kunt bereiken met iemand, als je de hoeders kunt zijn van elkaars eenzaamheid zonder dat je probeert die eenzaamheid op te lossen, want daar kun je toch niet onderuit. Soms voel je je daardoor juist het meest eenzaam in gezelschap, en niet als je alleen bent. Ik voel mij in elk geval zelden eenzaam als ik alleen ben, maar des te vaker als ik in een sociale context zit waarin ik mijn draai niet vind. Maar misschien ligt dat gewoon aan mijn introversie.
| |
Je typeert jezelf dan nu meer als introvert, ervaar je dat als een obstakel in je performance of in je optredens op een podium?
Ik heb altijd het gevoel dat ik mij tussen twee uitersten beweeg. Als ik schrijf is dat een heel solitaire bezigheid - ik verhoud me alleen tot dat blad papier, of tot die woorden, en zo weinig mogelijk tot de lezer. Terwijl dat bijna omgekeerd is als ik op een podium sta, want je hebt een enorme confrontatie met een publiek dat daar zit. Maar ik hou er eigenlijk wel van om tussen die twee polen heen en weer te dansen. Ik moet me er altijd
| |
| |
wel een beetje toe forceren om op een podium te gaan staan. Als ik mijn eigen aard zou volgen, dan bleef ik gewoon een hele dag op mijn kamer in een hoekje. Maar dat zou me heel erg verlammen, ik moet mezelf in beweging zetten en mijzelf daarin doen wankelen. Daarom zoek ik altijd contexten op die me ook een klein beetje angst inboezemen. Twee jaar geleden heb ik bijvoorbeeld meegedaan met het Leids Cabaret Festival. Een beetje gek misschien, want ik ben van nature niet zo'n moppentapper. In mijn voorstellingen probeer ik wel het speelse erin te betrekken, dus het is een context die wel aansluit bij wat ik doe, maar toch is het ook net een ver-van-mijn-bed-show - dat trekt mij dan aan. Ik vind het interessant om te zien wat dat met me doet. Ik zoek bewust non-comfortzones op. Sinds kort bijvoorbeeld begeef ik mij een beetje op het terrein van de magie. Ik heb altijd al een fascinatie gehad voor goochelkunsten. In mijn laatste theatervoorstelling combineer ik poëzie met goocheltrucs die ik heb geleerd van een goochelaar met wie ik bevriend ben geraakt. Ik vind het bijzonder spannend om die twee werelden dan weer te gaan verbinden.
| |
Dus eigenlijk kunnen we bij elk nieuw kunstproject altijd wel iets nieuws verwachten?
Ik hoop het, ja, ik wil eigenlijk alleen iets nieuws publiceren als ik daarbij vanuit een nieuwe vorm kan denken. Daarom duurt het ook lang voor ik met nieuwe projecten kom. Ik wil het stuur weer volledig om kunnen gooien. Zolang dat niet gebeurt, vind ik het oninteressant om nog eens hetzelfde te zeggen of te doen. Hoewel ik ook wel bewondering heb voor dichters die een heel duidelijke eigen stijl hebben en die tien bundels in dezelfde stijl blijven schrijven en daar consequent in doorgaan. Maar ik denk dat het voor mij interessanter is om in beweging te blijven. In die zin wil ik niet alleen de kaders van het publiek doorbreken, maar ook die van mezelf. Dat heb ik nodig om in beweging te blijven. Zo'n houding is voor mij bijna de definitie van creativiteit. Vaak wordt creativiteit gelimiteerd tot een product, maar creativiteit is een way of life, om het zo maar even cliché te noemen. Toevallig is het makkelijker om zo'n levenshouding aan te nemen als je bezig bent met kunsten, maar ik zie ook mensen die bijvoorbeeld voor een bank werken en ook creatief kunnen blijven. Als je dat kunt combineren, dat is fantastisch.
|
|