Vooys. Jaargang 34
(2016)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||
Birgit Mara Kaiser
| ||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||
op een kleine selectie nationale literaturen. Deze analytische grondslagen zijn inmiddels omstreden omdat het niet langer aannemelijk is dat de nationale ruimtes waarbinnen literaire productie plaatsvindt een homogeen geheel vormen, alsof slechts één ‘nationale’ taal daarbinnen een rol speelt. Deze kwesties werden voor het eerst aangeroerd binnen ‘afzonderlijke’ deelgebieden van de Europese en Noord-Amerikaanse vergelijkende literatuurwetenschap zoals de postkoloniale of transnationale literatuurwetenschap, maar hebben zich inmiddels ontwikkeld tot methodologische vraagstukken die de hele vergelijkende literatuurwetenschap voor een probleem stellen. Dankzij de overvloed aan literaire werken in diverse talen, afkomstig uit zowel het zuidelijk als noordelijk halfrond, boeten de netjes afgebakende categorieën van nationale literaturen en de traditionele ‘inter-nationale’ vergelijkingsmodellen steeds meer aan waarde in. Met ons toenemende bewustzijn van de transnationale en intra-actieve aard van poëtica groeit ook de noodzaak om onze manier van kritisch lezen, vergelijken en vertalen op deze nieuwe inzichten af te stemmen. | ||||||||||||||||||||
Een transnationale poëticaIn debatten binnen de vergelijkende literatuurwetenschap komt steeds meer aandacht voor zulke noodzakelijke aanpassingen; deelgebieden zoals World Literature, vertaalwetenschappen, postkoloniale en transnationale literatuurwetenschappen reageren op hun eigen, soms tegenstrijdige manieren op de roep om verandering. Op vergelijkbare wijze doet dit probleem zich gelden binnen de ‘nationale’ literatuurwetenschappen (of literatuurwetenschappen die op één taal gericht zijn). Zo laat het debat rond ‘Francofonie’ (zie Bensmaïa 2003; Laroussi/Miller 2003; Apter 2005; Hargreaves/Forsdick/Murphy 2012; Mabanckou/Thomas 2012) bijvoorbeeld zien hoe de groeiende Franstalige literaturen buiten de Franse zeshoek de belichaming vormen van de beperkingen van ‘nationale’ literaturen of talen als analytisch kader; beperkingen die zich voor het eerst openbaarden in de werken van de Négritude-beweging in de jaren dertig van de twintigste eeuw en in de Franstalige Caribische en Afrikaanse literaturen sinds deze periode, maar die pas vandaag de dag volledig zichtbaar zijn. Emily Apter schrijft hierover het volgende: To theorize Francophonie is to work through a disciplinary negation that defines what the field is by virtue of what it is not: not the French canon; not the literature of the hexagon; not a discrete linguistic territory. In naming the problem of its own nomination, Francophonie points to what comes after the identity politics of language politics as the field [of French Studies] takes on a deconstructive epistemology; breaking the isomorphic fit between French as the name of a language, and French as the name of a people.Ga naar voetnoot1 (2005: 298) | ||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||
Een corresponderend inzicht zien we bij een aantal wetenschappers in het veld van de Duitstalige literatuur. Zo onderzochten Azade Seyhan en Yasemin Yildiz hoe zogenoemde postmonolingual writingsGa naar voetnoot2 (Yildiz 2012) en borderlands idiomsGa naar voetnoot3 (Seyhan 2001: 104) sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, zo niet vroeger, zijn opgebloeid binnen de Duitstalige literatuur. In haar boek Writing Outside the Nation (2001) verenigt Seyhan kritische interpretaties van de Duits-Turkse auteur Emine Sevgi Özdamar en de Mexicaans-Amerikaanse dichteres Gloria Anzaldùa om dit punt te benadrukken. Daarnaast stelt Yildiz in Beyond the Mother Tongue (2012) dat hoewel de negentiendeeeuwse natie uitging van grotendeels monolinguale sprekers (of probeerde deze te produceren) het huidige tijdperk in groeiende mate ‘postmonolinguaal’ is. Mensen maken simultaan gebruik van talen met een wereldwijde oorsprong, (meestal verschillende) genationaliseerde talen, persoonlijke idiomen en straattalen.Ga naar voetnoot4 Ook binnen andere ‘nationale’ literatuurwetenschappen of velden treft men voorbeelden aan van dergelijke ontwikkelingen. Het valt niet te ontkennen dat literatuur altijd al nationale en andere politieke grenzen heeft overstegen. Zo toont Jahan Ramazani bijvoorbeeld aan dat intensieve samenwerking en verwikkelingen over nationale grenzen heen een belangrijke rol speelden in het Engelse modernisme. Ramazani laat overtuigend zien hoe wat inmiddels in nationale termen is gecanoniseerd als het ‘Engelse’ modernisme in feite het product is van creatieve, transnationale contexten en kruisbestuivingen (zie Ramazani 2009, met name hoofdstuk 1, 2 en 4). Maar deze transnationale milieus en translation zones (Apter 2006) - hoewel ze er altijd al geweest zijn - komen vandaag de dag steeds meer in de schijnwerper te staan. We moeten beseffen dat de zogenaamde isomorphic fitGa naar voetnoot5 tussen taal en natie, net als de vanuit de disciplines aangemoedigde bevoorrechting van een beperkte selectie Europese talen, niet of niet langer voldoet. We moeten dit besef bovendien serieus nemen als de literatuurwetenschap niet wil bijdragen aan de instandhouding van dankzij het kolonialisme gevormde geopolitieke machtsstructuren en Eurocentrisme. Want ondanks het feit dat we ons ervan bewust zijn dat literaire werken in een planetaire context en in de kieren tussen het nationale in tot stand komen, stelt Ramazani terecht dat we onze literaire analyses nog altijd ‘nationaliseren’. Hoewel het poëtisch schrijven zelf, onafhankelijk van deze inkaderingen van de kritische analyse, gewoon doorgang vindt met al haar globe-traversing influencesGa naar voetnoot6 (Ramazani | ||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||
2009: 23) en cross-national reading practicesGa naar voetnoot7 (Ramazani 2009: 25), worden onze analytische registers nog steeds grotendeels overheerst door het nationale. In ‘Against Between’ (2001) verdedigt Leslie Adelson het standpunt dat zelfs het begrip hybridity en bepaalde interpretaties van ‘transnationale’ literatuur of ‘migrantenliteratuur’ nog steeds het nationale impliceren als onbetwist analytisch uitgangspunt, als een vooraf gegeven collectief waar (transnationale of migranten-)auteurs zich ‘tussenin’ bewegen. Dit houdt, zo stelt Adelson, hoe impliciet ook, ‘afzonderlijke werelden gescheiden hoeveel het ook pretendeert ze samen te brengen’. (2001: 246) Wanneer Meredith McGill bijna een decennium later nog steeds een ‘onuitgesproken of expliciet literair nationalisme’ (2008: 2) waarneemt in de grondslagen van onze kritische analyses en conceptuele kaders, blijkt hoe relevant de kritiek van Adelson ook nu nog is. De vergelijkende literatuurwetenschap moet, net als de ‘nationale’ literatuurwetenschappen (met andere woorden: de studie van literatu(u)r(en) in het Engels, Frans et cetera), nog steeds een methodologisch en conceptueel antwoord formuleren - in termen van epistemologische en kritische benaderingswijzen - op het gegeven van literaire productie op een planetaire schaal. In eerder genoemde deelgebieden als World Literature, vertaalwetenschappen en postkoloniale en transnationale literatuurwetenschappen zijn verschillende voorstellen ontwikkeld voor conceptuele en methodologische vernieuwing. De lengte van dit artikel staat helaas niet toe een volledig overzicht van deze voorstellen te geven of ze uitgebreid te introduceren.Ga naar voetnoot8 In wat volgt zal ik mij dan ook moeten beperken tot een nadere verkenning van twee punten die mij bijzonder relevant lijken in het kader van een antwoord op deze nieuwe uitdagingen en de recente wetenschappelijke trends. Ten eerste lijkt het mij in relatie tot wereldliteratuur van belang te onderzoeken wat we bedoelen met ‘wereld’ (niet alleen het gebruik van het woord binnen de academische discussie rond wereldliteratuur, maar ook in het bredere debat rond globalisatie); en ten tweede lijkt het mij cruciaal dat we onze aandacht vestigen op leeswijzen en geletterdheid in relatie tot planetaire literatuur (die voor het grootste deel alleen toegankelijk is via vertalingen). | ||||||||||||||||||||
De wereld in wereldliteratuurEen term die in het huidige debat rond de toekomst van de vergelijkende literatuurwetenschap opnieuw opleeft is world literature oftewel wereldliteratuur, een term die afstamt van Goethes begrip Weltliteratur. Het literatuurwetenschappelijke veld zou zich | ||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||
Illustratie: Bibi Kampstra
kunnen heroriënteren door het ‘vergelijkende’ te vervangen door ‘wereld-’, bijvoorbeeld door het verleggen van onze aandacht naar de manieren waarop teksten wereldwijd circuleren (Damrosch 2003), of door het verruilen van onze tekstanalyses voor distant reading om zo formele, generieke transformaties beter te leren begrijpen, zoals bijvoorbeeld de internationale ontwikkeling van de roman als genre. Deze morfogenese wordt dan vervolgens afgebeeld in (carto)grafische abstracties. (Moretti 1998, 2005) Moretti geeft de voorkeur aan een literair-historische benadering van de transformaties van genres ten koste, lijkt mij, van een intensief, door linguïstische en retorische principes geïnformeerd engagement met individuele teksten. Damrosch, hoewel hij aan de receptie van individuele teksten nog steeds een rol toekent, onderzoekt hoe teksten ‘een wijdere wereld intrekken die niet ophoudt bij [hun] talige en culturele oorsprong[en]’ (2003: 6), en hoe ze de wereld over reizen in receptiegolven die zich uitbreiden en worden teruggeslagen in andere culturen. Ondanks het feit dat deze benadering nog steeds gericht is op individuele teksten (anders dan bij Moretti), is dat alleen in relatie tot het beschrijven van hun grensoverschrijdende reispatronen en de resulterende ‘elliptische refractie van nationale literaturen’. (2003: 281: mijn cursivering) Het wetenschappelijke uitgangspunt - en een van de voorwaarden voor het ‘wereld’-zijn van literatuur - is de actieve aanwezigheid van een literaire tekst ‘binnen een literair systeem buiten dat van zijn cultuur van oorsprong’. (2003: 4) Esthetische en talige registers van teksten staan hierbij niet langer centraal. Eerder gaat het om het proces | ||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||
waarbij teksten worden ontvangen ‘binnen de ruimte van een vreemde cultuur, een ruimte die op allerlei manieren wordt gedefinieerd door de nationale traditie van de gastcultuur’, een proces dat des te intensiever is naarmate een werk verder ‘van huis vandaan reist’. (2003: 283) Deze verschuiving, merkt Damrosch op, is een antwoord op het feit dat vandaag de dag zelfs ‘binnen één regio de diversiteit aan verschillende literaturen te overweldigend lijkt om te weten waar men moet beginnen’. (2003: 285) Het is deze nu pas naar volle waarde geschatte rijkdom aan literaire teksten uit verschillende tradities en talen die Damrosch en Moretti ertoe aanzet hun receptieanalyses en cartografische benaderingen op metaniveau te ontwikkelen. Buiten het afstappen van de analyse van individuele teksten, hun compositie en talige innovatie en de esthetische of affectieve reacties die ze tijdens het lezen oproepen, zijn er nog twee aspecten van deze discussies die mij enigszins problematisch lijken. Ten eerste is het idee van de circulatie van teksten (of het reizen van genres) nog altijd gebaseerd op een nationaal uitgangspunt, en gegrond op opvattingen van ‘thuis’, ‘gast’ en ‘reiziger’, ‘vreemde’ en ‘nationale’ culturen die allemaal verbonden zijn aan een opvatting van de ‘wereld’ als geografisch aardoppervlak dat alle verschillende plaatsen (of ‘culturen’) omvat en a priori gegeven is, vooraf aan het reizen. De wereld is de ‘wereld buiten ons’. Sterker nog, deze opvatting van ‘wereld’ vormt de voorwaarde voor het reizen van een tekst vanuit of naar een andere nationale of culturele context en om eenmaal aangekomen via refractie in nieuwe richtingen te worden afgebogen. We zijn dus allerminst ontstegen aan het nationale kader dat de eigenlijke oorzaak vormt van de conceptuele en methodologische problematiek waarvoor de literatuurwetenschap zich in het licht van ‘wereld-wijde’ productie geplaatst ziet. Door het op deze manier vervangen van ‘vergelijkend’ door ‘wereld-’ wordt het probleem dus slechts uit de weg gegaan. Een tweede probleem van deze benaderingen, gerelateerd aan het eerste, dat volgens mij een werkelijke verschuiving in termen van registers in de weg staat is dat de wereldliteratuur van Damrosch, net als Moretti's grafische verkenning van literaire morfogenese, het begrip ‘wereld’ zelf (het cruciale begrip dat ‘vergelijkend’ zou moeten vervangen) niet aan nader onderzoek onderwerpt. Wereld staat voor het statische, geografische aardoppervlak, waardoor het begrip zelf (net als de eruit voortvloeiende opvattingen van cultureel contact, refractie en reizen) geen echte verandering ondergaat. Zowel de historisch-sociologische cartografie (Moretti) als de studie van circulatie als receptie of refractie (Damrosch) berusten op de aanname dat de wereld een ruimtelijk gegeven is, waarvan het volledige oppervlak tegelijkertijd zichtbaar wordt en uitgeput raakt door globalisatie. Omdat deze benaderingen uitgaan van afzonderlijke nationale, regionale, culturele tradities waar teksten respectievelijk vanuit of naartoe kunnen reizen, blijven de effecten van deze ‘wereld-weidsheid’ op culturen (of landen, of talen) buiten beschouwing. Waar het om de vraag gaat ‘hoe vergelijken we teksten uit uiteenlopende culturele en talige contexten?’ blijft het antwoord onbevredigend, omdat het vanuit methodologisch oogpunt cruciale vraagstuk van leeswijzen (‘Hoe moeten we deze teksten, die putten uit een verscheidenheid aan registers, lezen, | ||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||
interpreteren, analyseren?’) wordt omzeild of verdrongen. Uit angst voor gebrek aan ‘diepe kennis van meer dan een heel klein aantal culturen’ (Damrosch 2003: 285) (een vrees waar men vanzelfsprekend meevoelend tegenover staat), lopen we het risico het kind met het badwater weg te gooien: we raken verder verwijderd van methodologische oplossingen voor het kritisch lezen van individuele ‘vreemde’ teksten en missen onze kans om ons begrip van ‘vergelijking’ opnieuw af te stemmen op de huidige, toenemende verstrengelingen op een planetair niveau. En dat terwijl - als we aannemen dat ‘wereld-weidsheid’ het intensiveren van intra-actionGa naar voetnoot9 impliceert - een cruciale methodologische dimensie die onderzocht dient te worden juist is wat lezen onder deze omstandigheden betekent. Niet alleen omdat lezen een van de belangrijkste benaderingen is waar het aankomt op literatuur, maar ook omdat teksten afhankelijk zijn van de ‘intra-actie’ met lezers om te kunnen ‘zijn’.Ga naar voetnoot10 Door het intra-actieve leesproces verkrijgen teksten niet alleen hun waarde, ook de ‘wereld’ verkrijgt erdoor zijn betekenis. In een eerdere tekst heb ik mij al eens beroepen op het werk van Karen Barad om dit probleem verder uit te diepen. Het begrijpen van ‘wereld’ als een temporale-ruimtelijke-semiotische ontplooiing - een constant differentiërende ‘wereld’ die altijd in de maak is - waaraan elk afzonderlijk lezen deelheeft, impliceert, tot op zekere hoogte, het verruilen van een cartografische benadering (het in beeld brengen, door middel van grafieken, bomen, of kaarten, van dingen die gebeuren in de wereld) voor een materialistisch lezen dat participeert in het maken van ‘(de) wereld(en)’. Voor een volledige bespreking verwijs ik geïnteresseerde lezers graag naar de uitgebreide versie van deze discussie. (Kaiser 2014B) Hier is alleen ruimte voor de volgende korte toelichting: Barad, een kwantumfysicus, demonstreert aan de hand van de kwantumtheorie van Niels Bohr dat materie ‘dynamisch’ is en verstrengeld met betekenis. Het diffractie-experiment van Bohr toonde aan dat licht zich zowel als golf en als deeltje gedraagt.Ga naar voetnoot11 Afhankelijk van de meting ‘verandert de aard van het fenomeen onder observatie mee met corresponderende veranderingen in de meetapparatuur’. (Barad 2007: 106) Dit betekent dat materie en betekenis verstrengeld zijn (het feit dat ‘dingen’ in hun zijn | ||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||
verstrengeld zijn met de metingen waarin ze participeren) zodat de wereld geen plaats is ‘buiten ons’ die door een onafhankelijk subject begrepen kan worden, maar eerder moet worden gezien als een zich ontwikkelend proces, waarbinnen meting en ‘meetapparatuur’, fenomeen en waarnemer met elkaar verweven zijn. ‘Wij’ (dat wil zeggen de subjecten) staan niet buiten of zelfs in de wereld, maar de ‘wereld’ (en dus ook ‘wij’) is de stolling van een continue spacetimemattering.Ga naar voetnoot12 Barad legt uit hoe dit neologisme (spacetimemattering) intiem verbonden is met ons begrip van de wereld zelf: The world is a dynamic process of intra-activity in the ongoing reconfiguring of locally determinate causal structures with determinate boundaries, properties, meanings, and patterns of marks on bodies. This ongoing flow of agency through which ‘part’ of the world makes itself differentially intelligible to another ‘part’ of the world and through which local causal structures, boundaries, and properties are stabilized and destabilized does not take place in space and time but in the making of spacetime itself. The world is an ongoing open process of mattering through which ‘mattering’ itself acquires meaning and form in the realization of different agential possibilities.Ga naar voetnoot13 (Barad 2003: 817) De ‘wereld’ in deze zin begrijpen houdt in dat lichamen (teksten, culturen, naties) geen vooraf gegeven (onafhankelijke, statische) entiteiten zijn, maar juist bestaan en ontstaan door en in ‘hun differentiële wording, [als] afzonderlijke materiële (her-)configuraties van de wereld met veranderende grenzen en eigenschappen die stabiliseren en destabiliseren’. (Barad 2003: 818) Door onze aandacht te verleggen naar de differentiële vorming van entiteiten door middel van intra-action worden onze ingesleten gedachtenpatronen, waarin lichamen en ‘dingen’ meestal gelden als afzonderlijke, individuele (atomistische) entiteiten in de wereld, ondermijnd. Ons oude denken wordt ondermijnd omdat een wereld die gedefinieerd wordt als ‘intra-activiteit in zijn differentiële mattering’ (Barad 2003: 817) niet wordt overgereisd door onafhankelijke lichamen. Juist de wereld zelf is, vanuit dit perspectief, constant in de maak (door middel | ||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||
van diffractie, het stollen tot een vaste vorm, en intra-actie) in de ‘continu plaatshebbende differentiërende patronen van wereld-worden’ (Barad 2010: 265) samen met (en in de vorm van) deze lichamen en ‘dingen’. Elk moment van intra-action (zoals bijvoorbeeld ook elk lezen van een tekst) draagt bij aan dit proces. Als we dit idee vertalen naar de problemen die van belang zijn voor de vergelijkende literatuurwetenschap op dit moment, moeten we erkennen dat onze leeswijzen ook participeren in de doorlopende vorming van patronen. Ons lezen is geen ‘distant reading’ in de zin van een afstandelijke, objectieve observatie van patronen, maar maakt juist onherroepelijk deel uit van het ontstaan van patronen. De erkenning hiervan stelt ons ertoe in staat - als we volharden in een intensief engagement met de esthetiek en het idioom van een tekst - ons niet langer blind te staren op het herkennen van oorspronkelijke culturele contexten en refracties of transformaties hiervan in andere contexten, maar een nieuw analytisch kader te vinden dat een bevestiging vormt van het lezen als proces waardoor teksten (onafhankelijk van vooraf gegeven taxonomieën van verwantschap en tradities) bijdragen aan het wereld-maken (oftewel, de continue productie van betekenis). Juist lezers vormen de spil van dit ‘doorlopende open proces van mattering’ (2010: 265), zoals Barad het noemt, en het lezen van teksten uit verschillende delen van de wereld kan enkel als onderdeel van deze mattering begrepen worden. Op die manier verruilen we afstandelijke observatie (resulterend in de abstracte weergave van circulatie in grafieken, kaarten en patronen) voor het materiële en gesitueerde engagement met de teksten waarmee we (al dan niet opzettelijk) geconfronteerd worden en die ons om de een of andere reden interpelleren. We zijn dan niet langer objectieve waarnemers van het reizen van teksten die opereren in onveranderlijke nationale geografische verdelingen, maar in plaats daarvan erkennen we ons onvermijdelijke engagement met de tekst als onderdeel van elk proces van wereld-maken (de productie van betekenis). Dit engagement zou onze (door geopolitiek geïnformeerde) talige en culturele (on-)geletterdheden ongetwijfeld op de proef stellen. Maar hierdoor realiseren we ons dat ons lezen betekenis toevoegt aan onze eigen ervaringen en contexten, en vorm geeft aan de ‘wereld’ die we telkens wanneer we lezen (en hierover als professionele wetenschappers of als niet-professionele lezers discuteren) scheppen. | ||||||||||||||||||||
Planet-thoughtGa naar voetnoot14Een vergelijkbare wending in de richting van de concrete, materiële strata van de historische ervaring zien we bij Gayatri Chakravorty Spivak, die in haar recente werk de overstap maakt naar the planetaryGa naar voetnoot15 (Spivak 2003: 71-102), een begrip waarin aan de ene kant de noodzaak tot uitdrukking komt om ‘nationale’ kaders in onze huidige literaire analyses te ontstijgen, en aan de andere kant de verwerping van het ‘wereldwijde’ in de zin van het globalisme en alles wat dit met zich meebrengt. Het ‘wereldwijde’ in | ||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||
globalistische zin, zo waarschuwt zij, impliceert ‘het overal opleggen van hetzelfde uitwisselingssysteem’. (Spivak 2003: 72) Het nationale impliceert een kunstmatige inkadering van de receptie van literaire productie - een productie die altijd verstrengeld is over en om nationale grenzen heen. Aan de andere kant impliceren de termen ‘wereldwijd’ en ‘wereldliteratuur’ juist het miskennen van ongelijke machtsverhoudingen, van historische configuraties en met name van de irreducibility of idiomGa naar voetnoot16 (Spivak 2012: 472; zie ook Apter 2013), een feit dat voor Spivak juist de sleutel vormt tot literair schrijven en literaire kritiek. In tegenstelling tot ‘wereldwijd’ en ‘wereldliteratuur’ houdt het planetaire voor Spivak de belofte in van een denken dat geen abstractie vereist van het afzonderlijke, van het plaatselijke en van historische machtsstructuren, maar waarbinnen plaats is voor de talloze talen van het zuidelijk en noordelijk halfrond, niet alleen voor een kleine selectie van ‘een paar hegemone Europese talen’ (Spivak 2003: 10). ‘Planet-thought,’ zo schrijft Spivak, ‘stelt zich open voor een onuitputtelijke taxonomie’ waarin ‘de ander geen afgeleide is van onszelf, niet onze dialectische ontkenning inhoudt’. (Spivak 2012: 339) Dit perspectief houdt in de eerste plaats in dat literatuurwetenschappers niet abstraheren van afzonderlijke leeservaringen, maar juist volharden in de ‘onherleidbaarheid van idioom’ (Spivak 2012: 472) - ondanks de eindeloze pluraliteit van idiomen. Het vereist dat we blijven werken aan de verbetering van onze transnational literacyGa naar voetnoot17 (Spivak 2003: 81); of beter gezegd biedt het de mogelijkheid te volharden in de individualiteit van verschillende idiomen zonder aan de een of de ander daarvan leesbaarheid - of vertaalbaarheid, wat Spivak de ‘meest intieme vorm van lezen’ (2012: 472) noemt - of onvertaalbaarheid (zie ook Apter 2013) te ontzeggen. Deze benadering is belangwekkend vanwege de radicale gelijkwaardigheid die wordt toegekend aan alle verschillende idiomen en culturen op de planeet én een nauwlettend engagement dat recht wil doen aan de materiële, semiotische en esthetische eigenschappen van de teksten die we bestuderen en willen leren begrijpen. Het integreren in onze benadering van de hierboven door Spivak aangehaalde irreducibility of idiom - dat wil zeggen de individualiteit van ieder idioom (niet alleen een geprivilegieerde selectie Europese talen), van iedere tekst (niet alleen een gevestigd canon van teksten met de grootste en breedste circulatie) - is een cruciale vereiste waaraan de vergelijkende literatuurwetenschap moet voldoen. Juist een hernieuwde belangstelling voor het each and every one, het ‘ieder/elk’ - de individuele tekst, altijd in relatie tot een pluraliteit aan anderen - zou kunnen bijdragen aan het aanpassen van onze kritische leeswijzen aan de actuele omstandigheden. Een voorlopige vertaling van het probleem dat door het ‘planetaire’ benoemd wordt zou als volgt kunnen luiden: Hoe leren we omgaan met de oneindige differentiaties van ieder idioom enerzijds en het vertalen (lezen, reageren op, vergelijken, orde aanbrengen in) van deze differentiaties anderzijds? En daarbij: Hoe kunnen we met de talloze differentiaties van ieder lichaam, wezen of ‘cultuur’ omgaan, zonder ons te | ||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||
verliezen in cultureel relativisme? Dankzij de postkoloniale (en feministische) kritiek weten we dat het niet-hegemonische ‘marginaal’ is vanwege machtszieke, gecanoniseerde kennisregimes, maar ook dat marginalisatie en subalterniteit alleen voorlopig kunnen worden opgelost door identiteitspolitiek en inclusiviteit. ‘Identiteitspolitiek is noch verstandig noch goed’ (2003: 84) schrijft Spivak; en [t]he old postcolonial model - very much ‘India’ plus the Sartrian ‘Fanon’ - will not serve now as the master model for transnational to global cultural studies on the way to planetarity. We are dealing with heterogeneity on a different scale and related to imperialisms on another model.Ga naar voetnoot18 (2003: 85) Terwijl postkolonialisme als model en kritische benaderingswijze ‘gevangen bleef in louter nationalisme gesteld boven en tegen kolonialisme’ (2003: 81) - waarmee niet gezegd is dat het geen cruciale bijdrage heeft geleverd aan huidige en vroegere debatten en politieke geschillen - zijn de registers van het nationale die de afgelopen eeuwen zijn ontstaan achterhaald geworden dankzij de heterogeniteit die vandaag de dag op steeds grotere schaal zichtbaar is. Nieuwe geletterdheden - en aangepaste analytische registers - zijn nodig voor succesvolle planetaire co-existentie, ‘een multiculturele erkenningspolitiek’ (2003: 81) is niet voldoende. | ||||||||||||||||||||
Heterogeniteit en individualiteitIn tegenstelling tot het nationale (en koloniale) model van binaire constructies van de zelf/ander, en de veronderstelde homogeniteit en mythologische oorsprong hiervan, impliceert planetaire of transnationale heterogeniteit een oneindige pluraliteit van differentiaties. We dienen met deze pluraliteit rekening te houden - en de terminologie te scheppen om haar te beschrijven. Hierbij zouden we er op zijn minst naar moeten streven elk van deze differentiaties in aanmerking te nemen en hun proliferatie te bevestigen. Deze onderkenning van heterogeniteit houdt niet in dat we taalstrijden, neo-/koloniale machtsverhoudingen en diepgewortelde structuren van ongelijkheid en exploitatie negeren, noch dat we een ‘wereldwijde’ harmonie fêteren. Het betekent juist het tegenovergestelde, zoals ook Spivak benadrukt: de heterogeniteit ‘op een andere schaal’ staat nog steeds in verband met verschillende vormen van imperialisme, maar deze berusten ‘op een ander model’ dan koloniale of nationale varianten (en juist de analyse van deze nieuwe vormen van imperialisme is cruciaal). Planetaire (literaire) heterogeniteit wijst ons op het feit dat differentiatie gelijkstaat aan ‘ieder/elk’ (en dat het binair model van zelf/ander niet meer voldoet in de huidige wereld). Elk van deze differentiaties blijft tot op zekere hoogte onvertaalbaar en kent een bestaan buiten of | ||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||
om classificatieregisters en generalisaties heen. Het dwingt ons om onvervangbaarheid een plaats te geven binnen een planetair, pluraal bestaan en - als we onze kritische en conceptuele kaders op een werkelijk transnationaal uitgangspunt willen stoelen - om een kritische leeswijze te ontwikkelen die zowel een bevestiging is van de mogelijkheden en krachten van vertaling als van de onvertaalbaarheid van de ‘vreemde’ teksten waarmee we worden geconfronteerd. Een dergelijke manier van lezen stelt onze (il-)literacies (onze ‘(on-)geletterdheden’) op de proef door de grens op te zoeken tussen vertaalbaarheid en onvertaalbaarheid; door de individualiteit van elk idioom te benadrukken en tegelijkertijd ook de complexiteiten en idiosyncrasieën van elk idioom in relatie tot de diverse andere talen waarmee het relaties aangaat. Pas dan kunnen we onze analytische kaders - de onderliggende begrippenstelsels die onze lees- en vergelijkingswijzen informeren - in nieuwe richtingen stuwen en ontstijgen aan de natie als fundamenteel taxon. Wanneer nationale kaders steeds verder afbrokkelen, kan dan het volharden in het bestaan van ‘ieder/elk’ bijdragen aan een herpositionering van onze begrippenstelsels op een werkelijk transnationale basis, waarin ‘trans-’ niet alleen staat voor het reizen door en tussen naties? Kan het verleggen van onze aandacht naar de materieel-semiotische betekenisproductie die plaatsheeft wanneer we ons bezighouden met de veeleisende taak van het lezen van een ‘vreemde’ tekst bijdragen aan een hernieuwd onderzoek van onze kritische methoden, juist waar het gaat om een literatuurwetenschappelijk veld dat op dit moment op zoek is naar een manier om grip te krijgen op literaire productie en receptie op een planetaire schaal? Hoe dan ook, de bevestiging van lezen als ‘wereld-maken’ - met de nadruk op een kritische houding - vormt de cruciale voorwaarde voor een dergelijk project. | ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||
|
|