Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
Lara Delissen
| |||||||||||||||||
IntroductieAl jaren klinken dezelfde klachten over literatuur: er wordt amper meer gelezen, lezers zijn te snel afgeleid, boekhandels verkeren in crisis, de roman speelt geen rol meer in het maatschappelijke debat. In polemieken, lezingenreeksen en opiniebladen is ‘het einde van de literatuur’ herhaaldelijk aangekondigd. De pessimistische standpunten over de toekomst gaan vaak uit van een gefixeerd beeld van literatuur en haar effecten. In deze beeldvorming zou het cultuurliefhebbend publiek niet meer voor literatuur kiezen wanneer het de keuze heeft uit een enorm aanbod cultuurproducten. Daarnaast wordt er in deze opvatting van uitgegaan dat literatuur ‘met de hoofdletter L’ meer waarde heeft dan populaire cultuur, waardoor er in de kritiek niet aan alle vormen evenveel aandacht zou worden besteed. Het publieke debat kenmerkt zich in deze opvatting door het idee van devaluatie. Er bestaat echter ook een andere opvatting over de literaire status quo: volgens die opvatting is literatuur verre van dood. In talrijke academische beschouwingen over de literaire praktijk anno nu wordt er gesproken van een bloeiende literatuur, in plaats van een stagnatie van de literatuur. Volgens deze cultuur- en literatuurwetenschappers wordt er steeds actiever deelgenomen aan de literaire cultuur, omdat haar betekenis is veranderd. Ze bestrijden het beeld dat literatuur voornamelijk door een klein clubje literaire insiders wordt beoefend of exclusief aan de academie is verbonden. Aanhangers van deze opvatting vinden dat literatuur haar bereik juist vergroot en dat haar populariteit in toenemende mate wordt bepaald door een grote groep liefhebbers en de cultuurindustrie die daarop inspeelt door deze liefhebbers bij elkaar te brengen. | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
In de moderne literatuurgeschiedschrijving wordt veelvuldig aandacht besteed aan de ingrijpende veranderingen in het culturele veld. Onder anderen Vaessens, Janssen, Ruiter en Smulders signaleren een ontwikkeling waarin het onderscheid tussen hoge en lage kunst vervaagt en betogen dat daar een ‘midden’ voor in de plaats is gekomen. In Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (2013) beschrijft Vaessens de opkomst van een heteronome kunstopvatting, waarbinnen de culturele scheiding tussen hoge en lage kunst niet erg strikt is en ‘waarin de literatuur zich voegt naar de wetten van de omringende wereld en waarin de posities overeenkomen met de hiërarchie in de buitenwereld’. (70) Volgens de heteronome opvatting betekenen de buitenliteraire criteria van de cultuurindustrie, (afzetmarkt, winst, populariteit (Vaessens 2013: 84)), niet per definitie diskwalificatie. Hierdoor zou er vermenging plaats kunnen vinden tussen hoog en laag. Legitieme cultuur beperkt zich in deze redenering niet alleen meer tot de ‘gevestigde kunsten’ (de hoge cultuur), maar omvat ook meer populaire of commerciële vormen van cultuur. Janssen beschrijft in Het soortelijk gewicht van kunst in een open samenleving (2005) dat traditionele culturele hiërarchieën en scheidslijnen geërodeerd zijn en ‘vervangen door meer gedifferentieerde en minder hiërarchische patronen van cultuurproductie en cultuurconsumptie’. (Janssen 2005: 30) Dit heeft verschillende gevolgen voor de inrichting van het culturele veld en het gedrag van actoren binnen dat veld: Het culturele veld is een groeiend aantal geïnstitutionaliseerde genres gaan omvatten, die minder hiërarchisch geordend zijn dan voorheen. Actoren binnen het culturele veld zijn steeds meer verdeeld geraakt over de waarde van uiteenlopende cultuurvormen. Ook binnen afzonderlijke kunstsectoren is de consensus afgenomen over te hanteren beoordelingscriteria en daarmee verbonden classificaties van culturele producten. (Janssen 2005: 30) In Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 redeneren Ruiter en Smulders dat ‘in de twintigste eeuw een ingrijpende culturele transformatie haar beslag heeft gekregen’ en dat dit allerlei gevolgen heeft voor de manier waarop er vandaag de dag met cultuur wordt omgegaan: ‘[E]litecultuur en massacultuur zijn in een complex proces van afstoting en aantrekking steeds dichter naar elkaar toegegroeid en uiteindelijk onontwarbaar met elkaar verstrengeld geraakt. Onze huidige cultuur is genivelleerd, democratisch en pluralistisch.’ (Ruiter & Smulders 1996: 12) De cultuur zou zich in een ander patroon voegen, waarin scherpe afscheidingen vervaagd zijn en waarin geen boven en onder, geen links en rechts meer te onderscheiden zijn. Hierdoor zouden de oude opposities hun betekenis verliezen en zou de cultuur, die geen dominerende posities meer kent, door de grote middenklasse geabsorbeerd worden. (Ruiter & Smulders 1996: 29, 337-338) Zij beschrijven deze nieuwe situatie als een situatie van parasensus: waarin niet de uitersten, maar het midden oppermachtig is geworden. Dit midden heeft intrigerende eigenschappen, die nog nauwelijks in kaart zijn gebracht. Het | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
absorbeert alle uitersten en verhindert daardoor dat er excentrische verschijnselen ontstaan. Toch is dit midden niet vlak of ongedifferentieerd. Integendeel, het genereert juist een permanente dynamiek. (Ruiter & Smulders 1996: 343) Als deze ideeën over parasensus kloppen, zouden we verwachten dat het onderscheid tussen hoog en laag in de praktijk steeds minder zou worden gemaakt. We zouden dan verwachten dat er in het publieke debat geen vastomlijnd idee bestaat over wat goed of slecht is, maar dat er een rekbare, dynamische literatuuropvatting tot uitdrukking wordt gebracht - een literatuuropvatting zonder duidelijke grenzen en met vele mogelijkheden. Het ‘loslaten’ van het onderscheid van de literatuurwetenschappers creëert een optimistisch beeld van de literaire status quo. In dit artikel zal ik laten zien dat dit beeld in de publieke beeldvorming echter níet makkelijk is terug te vinden: cultuurpessimisme is nog steeds een constante factor. In de theoretische beeldvorming wordt gesproken van ontwikkeling en verandering, terwijl de publieke beeldvorming juist een continuïteit laat zien. | |||||||||||||||||
Discursieve patronen in de publieke beeldvormingDeze discrepantie vormde twee jaar geleden voor mij een aanleiding om onderzoek te doen naar de discursieve patronen en strategieën die ten grondslag liggen aan beeldvorming in het publieke debat. Het onderzoek richt zich specifiek op de publieke discussie over literatuur in 2009. In 2009 bestaat er een dynamische discussie over de staat en toekomst van literatuur, waarin meer dan normaal de aandacht wordt gevestigd op hoe men over literatuur denkt, welke eisen men eraan stelt en de verwachtingen die men heeft.Ga naar voetnoot2 De aangewakkerde discussie zorgt ervoor dat er explicieter en bewuster wordt nagedacht over de aard en functie van literatuur. Normatieve stellingnames blijven meestal impliciet, maar nu het literatuurbegrip ter discussie wordt gesteld ontstaat er een situatie waarin standpunten verdedigd en onderbouwd moeten worden door middel van expliciete argumenten. In dit (grotere) onderzoekGa naar voetnoot3 heb ik de publieke beeldvorming (de verschillende standpunten die in de publieke | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
ruimte worden ingenomen) en de professionele oordeelsvorming (schrijvers, critici, journalisten) voor zoverre die gesanctioneerd is door opname in ‘kwaliteitskranten’ bekeken. Op basis van drie criteria - oplagecijfers, status van kwaliteitskrant, en ruimte voor cultuurdebat - is gekozen om vier landelijke dagbladen (Algemeen Dagblad, de Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw) en drie landelijke opiniebladen (De Groene Amsterdammer, Elsevier en Vrij Nederland) te analyseren. Hoewel de geselecteerde dag- en opiniebladen vaak vaste auteurs hebben voor bepaalde onderwerpen heb ik ervoor gekozen om te abstraheren van namen en personen. Het draait om professionele oordeelvormers, maar niet om hun individuele belangen. Wie wat zei in welke context is niet belangrijk, omdat ik geïnteresseerd ben in een collectieve denkstijl - niet in persoonlijke literatuuropvattingen. Omdat het onderzoek wil abstraheren van personen en namen van de auteurs in het corpus, heb ik er om praktische redenen voor gekozen om de (in de praktijk heterogene) groep auteurs onder één noemer te brengen: (de) critici. Met ‘de lezer(s)’ wordt de verbeelde gemeenschap bedoeld waar de critici zich op richten. Door in het materiaal op zoek te gaan naar strategieën en handelingspatronen die bepaalde effecten impliceren, is geanalyseerd welke standpunten worden ingenomen in de publieke discussie over literatuur en welke vooronderstellingen hieraan ten grondslag liggen. In de studie heb ik door het publieke discours te onderzoeken beeldvorming als collectief proces bekeken om beter inzicht te krijgen in bepaalde ontwikkelingen en continuïteiten in de literatuur. In dit artikel wil ik aan de hand van een aantal voorbeelden uit die studie laten zien hoe vaste patronen en strategieën demonstreren dat de praktijk - en de theoretische reflectie op de praktijk, soms niet zo verweven zijn als doorgaans gedacht wordt. Door algemene argumenten in het tekstuele materiaal te onderscheiden, ontstaat een beeld van de verschillende strategieën die worden ingezet. Deze strategieën zijn niet zozeer logisch maar vaak retorisch van aard en daarom lijkt het zinnig om vragen over de argumentatie te stellen: Welke betekenis wordt er toegekend? Wordt die betekenis op een bepaalde manier gestuurd? Waar wordt in de argumentatie de nadruk op gelegd? Wordt er in die argumentatie (opzettelijk) iets weggelaten? Welke stijlfiguren en metaforen worden gebruikt? Verschillende signalen in de tekst kunnen wijzen op doelbewuste strategie die wordt ingezet om een bepaald effect te bereiken bij de lezer. Wanneer er bijvoorbeeld over ‘boekenbabes’ wordt gesproken in plaats van over ‘vrouwelijke thrillerauteurs’, dan zegt dit iets over het beeld dat een spreker probeert op te roepen. De specifieke beelden en formuleringen die sprekers gebruiken kunnen iets blootleggen wat niet expliciet verwoord is. Het reconstrueren van de argumentatie moet duidelijk maken hoe een bepaalde manier van denken vooronderstellingen, verwachtingen en opvattingen kan sturen. | |||||||||||||||||
Literatuur en commercie: hoog versus laag in het publieke debatIn de uitspraken van de deelnemers heb ik een aantal vaste tegenstellingen ontdekt die duidelijk maken dat ze de belangrijke gevolgen van parasensus expliciet en impliciet afkeuren. Generaliserend is de tegenstelling steeds terug te leiden naar de oppositie | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
autonomie/heteronomie en parallel daaraan hoog/laag. In de discussie over literatuur schetsen de deelnemers aan het publieke debat een pessimistisch beeld van een cultuur waarin het bereiken van economische doeleinden steeds belangrijker wordt. Ze spreken van een bedroevende situatie in het huidige literaire landschap en houden alles wat met de commercialisering van literatuur te maken heeft daarvoor verantwoordelijk. In deze beeldvorming draait de literaire cultuur alleen nog maar om industrie, marketing en consumenten, met als gevolg dat literatuur zou verworden tot oppervlakkig entertainment waarin literaire kwaliteit ten opzichte van aandacht, snelheid en succes aan gezag zou inboeten. In deze discussie vormen de critici de verdedigers van de hoge, serieuze literatuur. Volgens hen wordt literatuur met een hoofdletter bedreigd door een aantal actoren: de massamedia, boekhandels, uitgeverijen, lezers en door schrijvers zelf. Deze actoren zouden zich niet richten op de kwaliteit van literatuur, maar op commercieel succes. In de huidige literaire cultuur zouden commerciële belangen belangrijker zijn geworden dan artistieke overwegingen. In de discussie wordt benadrukt dat literaire kwaliteit de belangrijkste factor zou moeten zijn bij het bepalen wat er op de markt verschijnt, niet commerciële uitgangspunten. Op dit moment zou de agenda van verschillende partijen (schrijver, uitgever, boekhandel) echter in toenemende mate worden bepaald door hun winstoogmerk. Eén van de problemen is het huidige uitgeefbeleid, dat omschreven wordt als ‘bestsellercultuur’. De bestsellercultuur wordt gepresenteerd als iets artificieels, als iets wat geleerd kan worden; wanneer iemand de techniek beheerst, dan kan hij of zij een bestseller schrijven. Dit beeld wordt ondersteund door het amateuristische karakter van de bestsellerschrijvers te benadrukken: Bestsellers willen we maken, rijk worden zonder er veel voor te hoeven doen, en wel onmiddellijk (...) Dat de bestselleritis ook in het hobbycircuit heeft toegeslagen, is niet verwonderlijk. Onder uitgeverijen en boekhandelaren is het al lang de praktijk om kritiekloos mee te rijden in de achtbaan van de bestseller-hype. (Weijts, 25-02-2009, De Groene Amsterdammer) Door te stellen dat het schrijven van een bestseller een makkelijke, kritiekloze hobby is, plaatsen de critici de bestseller tegenover hun beeld van échte literatuur - dat ze associëren met eigenschappen als kostbaarheid, eigenzinnigheid en verzorgdheidGa naar voetnoot4. Op deze manier proberen ze de lezer ervan te overtuigen dat bestsellers niets met kwaliteit te maken hebben, maar eerder met hebzucht of vermaak. Uitgevers worden getypeerd als ‘calculerende managers’ (Maliepaard, 10-10-2009, Trouw) die targets willen halen in plaats van mooie literatuur uitgeven: ‘Winstprognoses, winstmaximalisatie, bestsellers, daar gaat het steeds meer om (...) Niet meer de redacteuren, maar de verkoopmanagers en marketingmensen kregen het laatste woord | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
Illustratie: Salomon van Geest
bij het bepalen van wat werd uitgegeven.’ ('t Hart, 20-02-2009, De Groene Amsterdammer) De argumenten die ingezet worden om de lezer ervan te overtuigen dat een dergelijke situatie niet wenselijk is, sluiten aan bij het standaardbeeld van hoge literatuur. Het streven naar winst zou namelijk ‘de bloei en vrijheid van de ideeënmarkt in gevaar brengen en dus de democratische cultuur beknotten’. ('t Hart, 20-02-2009, De Groene Amsterdammer) De opvatting dat het streven naar winst in de literaire cultuur ongepast is wordt gepresenteerd als vanzelfsprekende kennis (‘dit is natuurlijk niet best’) en geeft daarmee gelijk een betekenis aan de uitgever als verkoopmanager. Verkoopmanagers horen niet thuis in de wereld van de kunst en het beleid dat ze voeren is daarom niet geschikt voor deze sector. Er wordt een beeld geschetst van de bestsellercultuur als een ‘zooitje’ waarin uitgeven gokken is geworden en boeken maar op de markt worden ‘gesmeten’.Ga naar voetnoot5 De calculerende managers hebben geen verstand van zaken als het op literatuur aankomt: ‘Uitgevers weten echter nooit van tevoren welke boeken zich tot die tien procent bestsellers zullen ontpoppen (zie verrassingssuccessen als Harry Potter of Joe Speedboot), en geven dus steeds meer titels uit. Iedereen mag een gooi doen naar de jackpot.’ (Weijts, 25-02-2009, De Groene Amsterdammer) De metaforen die gebruikt worden om het gebrekkige uitgeefbeleid te typeren hebben allemaal iets te maken met ‘toevalligheid’. Uitgeven is gokken, een gooi doen naar de jackpot, verrassingssucces, meespelen in de loterij, meedingen naar toptien-noteringen, mikken | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
op de gunst van het grote getal. (Weijts, 25-02-2009, De Groene Amsterdammer) Wanneer een uitgever ervoor kiest om iets uit te geven waarvan de kans klein is dat het een bestseller wordt, dan wordt er gesproken over ‘riskeren’, ‘moed hebben’, ‘lef hebben’, ‘wagen’ of ‘durven’.Ga naar voetnoot6 Bijvoorbeeld: ‘er zijn zelfs nog steeds uitgeverijen die het wagen dichtbundels uit te geven, over de oplagen en winstmarges daarvan hoef ik het niet eens te hebben’, ('t Hart, 20-02-2009, De Groene Amsterdammer) ‘heb dan als uitgever maar eens het lef om boek twee uit te geven, laat staan iets vernieuwends te proberen’, (Maliepaard, 10-10-2009, Trouw) ‘maar nu is dus het probleem: de uitgevers wagen zich er niet meer aan’ (Hagers, 03-07-2009, NRC Handelsblad) of ‘nog altijd zijn er auteurs die eigenzinnige boeken durven maken, los van series en rages’. (Akveld, 03-10-2009, Vrij Nederland) Al deze metaforen moeten ervoor zorgen dat de lezer het gevoel krijgt dat het uitgeefbeleid dat gericht is op bestsellers niets met kennis te maken heeft, maar met kans. De geïmpliceerde boodschap is dat serieuze schrijvers, uitgevers en boekhandels die in het huidige boekenlandschap willen overleven, geen andere keus zouden hebben dan om deel te nemen aan de huidige hypecultuur die wordt gekenmerkt door promotiecampagnes en marketingstrategieën. Het idee dat kunstenaars zich niet bezig horen te houden met schijnwerpers en geld is te verklaren vanuit de romantische traditie waarin schrijvers kunst maken om niets anders dan de kunst zelf. In het publieke debat wordt benadrukt dat schrijvers zich alleen met het schrijven zelf en niet met geld en media-aandacht bezig moeten houden: Te weinig schrijvers zitten binnen te schrijven, te veel zijn horig aan de gulzige kreten van de consumptieve mainstream. (...) Zoals de uitgever het zich niet meer kan permitteren om op auteurs uit te zijn, en niet op eendagsvlinders, zo kan de nietbestsellerschrijver het zich niet veroorloven rustig thuis aan zijn oeuvre te werken. Wie drie slecht verkopende boeken schrijft, loopt de kans om gedumpt te worden. De boekenbranche zit in de tang van de commercie en niemand heeft de moed het tij te keren. Op cultureel gebied heeft de commercie het voor het zeggen. (Willemsen, 01-05-2009, NRC Handelsblad) Dit soort uitspraken impliceert dat een schrijver óf binnen zit te schrijven, óf zich in de openbaarheid vertoont. ‘Echte schrijvers’ zouden zo ver mogelijk van de camera's vandaan blijven (Van den Breemer, 23-03-2009, de Volkskrant) en wanneer ze zich wel voor de camera's begeven dan doen ze iets dat niet hun vak is, namelijk spreken in plaats van schrijven. (Opheffer, 16-12-2009, De Groene Amsterdammer) De situatie wordt gepresenteerd als een spanningsveld waarin een keuze moet worden gemaakt tussen roem en literatuur: het is de spotlights óf serieus schrijverschap. Een combinatie | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
is niet mogelijk en er wordt impliciet gesuggereerd dat er maar één juiste keuze is, namelijk dat men literatuur boven roem verkiest. Op enkele uitspraken na luidt het algemene standpunt dat commercieel succes of succes bij het grote publiek verdacht is. Vorm en inhoud van een tekst zouden het succes van een auteur moeten bepalen, niet de mate van media-aandacht. Om dit standpunt te verdedigen wordt er een negatief beeld van ‘publieke bekendheid’ geschetst en daar een positief beeld van ‘teruggetrokkenheid’ tegenover geplaatst. Dit doen ze door publieke bekendheid te associëren met massa, oppervlakkigheid, middelmatigheid, passiviteit en eenzijdigheid; en alles wat te maken heeft met teruggetrokkenheid wordt geassocieerd met kwaliteit, waarde, uniciteit en vernieuwing. Als de goedkeuring en ondersteuning van populaire media belangrijker zijn dan de waardering van de traditionele media, is schrijftalent niet meer de belangrijkste voorwaarde om als auteur een succesvolle carrière te hebben, zo wordt geredeneerd. Alles zou om ‘succesfactoren’ (Fortuin, 24-12-2009, NRC Handelsblad) draaien: ‘het talent van een standwerker’, ‘de geknipte tv-kop’, (Reisel, 22-04-2009, De Groene Amsterdammer) ‘gewiekstere performers’ (Pruis, 08-07-2009, De Groene Amsterdammer) en ‘oogt excentriek, is vlot gebekt en debiteert en passant gevatheden of grofheden, liefst jegens de overige tafelgasten’. (Geelen, 11-03-2009, de Volkskrant) De eigenschappen die aan succes verbonden worden hebben allemaal te maken met iets wat ‘gekunsteld’ zou zijn. Een ‘standwerker’ is een marktkoopman die actief en bewust bezig is zijn spullen aan de man te brengen. Een metafoor als performer impliceert dat de auteurs niet authentiek zijn, maar een kunstje doen voor een publiek. Er wordt gesproken over succesfactoren, wat impliceert dat niet het talent van de auteur voor zijn succes zorgt, maar de omstandigheden. De succesfactoren zouden leiden tot een ‘vruchtbaar klimaat’, (Pruis, 08-07-2009, De Groene Amsterdammer) waarin auteurs ‘op de schouders worden genomen in de pers, op televisie en bij alle andere mogelijke media’. (Pruis, 08-07-2009, De Groene Amsterdammer) Schrijvers die te gast zijn bij populaire televisieprogramma's als De wereld draait door zouden zich hier bewust aan aanpassen, want ‘Matthijs van Nieuwkerk (...) kan een boek maken zoals geen enkele recensent kan’. (Pruis, 08-07-2009, De Groene Amsterdammer) Het beeld van de huidige commerciële cultuur wordt gekenmerkt door onnatuurlijkheid en gemaaktheid, waarin succes geen resultaat is van talent of creativiteit, maar wordt gearrangeerd door te leven naar ‘de industriële norm’ ('t Hart, 20-02-2009, De Groene Amsterdammer) van de entertainmentindustrie of door het ‘naleven van economische wetten’ ('t Hart, 20-02-2009, De Groene Amsterdammer) van de bestsellercultuur. De argumenten bieden een eerste indicatie van de retorische strategieën die de critici inzetten: ze presenteren tegenstellingen als twee polen die helemaal niets met elkaar te maken hebben en strikt gescheiden moeten blijven. Vervolgens diskwalificeren ze één van de twee opties, waardoor de lezer de logica eigenlijk wel moet accepteren - anders kiezen is geen optie. Schrijvers zouden zich uitsluitend aan de literatuur moeten wijden: ‘Een schrijver schrijft boeken. Verder heeft hij geen verplichtingen.’ (Grunberg in Anoniem, 14-05-2009, Trouw) Wie ervoor kiest om in de | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
spotlights te staan, zou de goede reputatie van de literatuur beschamen: ‘Het prestige van literatuur wordt aangetast als serieuze schrijvers zich als clowns moeten gedragen om zich van inkomsten te verzekeren.’Ga naar voetnoot7 In hun interpretatie van auteurschap is er geen ruimte voor extra-literaire gedragingen zoals het streven naar publieke bekendheid. De betekenis van ‘goed auteurschap’ wordt afgebakend doordat vastgesteld wordt wat het vooral niet is. Het centraal stellen van een oppositionele relatie biedt de lezer een middel om zich af te zetten van datgene wat door de critici wordt gediskwalificeerd. | |||||||||||||||||
Bestaat parasensus in de publieke beeldvorming?Een van de belangrijkste thema's in de publieke discussie in 2009 is commercialisering; een thema dat uitdrukkelijk met de situatie van parasensus te maken heeft. Belangrijke gevolgen van parasensus worden impliciet en expliciet afgekeurd. De afkeurende houding van de critici blijkt onder andere uit de verschillende metaforen en binaire opposities die in de teksten zijn te vinden. Een aantal vaststaande tegenstellingen maakt duidelijk dat de critici een bepaalde hiërarchie hanteren: mediafiguur versus kunstenaar, populariteit versus kwaliteit, bewust deelnemen versus gedupeerd zijn. Op een iets abstracter niveau wordt de hiërarchie nog iets duidelijker: autoriteit versus amateur, literatuur versus lectuur, actief versus passief, consensus versus dissensus, wij versus de ander, kritisch versus onkritisch. De traditionele literaire cultuur wordt verheerlijkt, terwijl alles wat verandert negatief wordt bestempeld. Wie bijvoorbeeld toegeeft aan de commercialisering stemt in met een dolgedraaide boekenwereld, hitlijstjes, snelle trends, bestsellers, clownsgedrag, circustaferelen en chicklitblondjes. De niet-commerciële cultuur geeft schrijvers een échte kans, is eerlijk, bedachtzaam, rustig en heeft een hart voor echte kunst. Onthiërarchisering gaat gepaard met nietsnutten, thrillers, aanstellerij, naïviteit, volksverlakkerij, middelmaat, engagement en charlatans. De oude hiërarchie biedt kennis van zaken, traditie, universele kwaliteitsnormen, literaire charme en nadruk op esthetiek. Alle binaire opposities en metaforen zijn geclusterd rondom het hoog-laag-onderscheid. Dit zwaartepunt vinden we terug in de verschillende strategieën die worden ingezet. Deze ‘strategieën’ zijn niet per se bewuste tactieken, maar wel handelingspatronen die steeds terugkeren en bepaalde effecten impliceren:
| |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
De critici proberen met deze strategieën de lezers van hun standpunten (verandering is slecht en de traditionele literaire cultuur moet in ere worden gehouden) te overtuigen en de lezers ‘over te halen’ deze standpunten over te nemen. De analyse van een deel van de discursieve patronen en strategieën in het publieke debat laat zien hoe het hoog-laag-onderscheid hier nog steeds in de beeldvorming wordt vertegenwoordigd. Dit is deels een hermeneutische cirkel, maar de probleemstelling over parasensus geeft aan dat we eigenlijk hadden verwacht dat het frame niet, of in ieder geval niet zo duidelijk, aanwezig zou zijn. Er is echter nog iets aan de hand: het autonomistische uitgangspunt, waarin wordt vastgehouden aan autonomie als norm en waarin de moderne massacultuur wordt afgekeurd, lijkt geen vaststaande of vanzelfsprekende waarheid meer. We kunnen voorzichtig concluderen dat de parasensus óók in de publieke beeldvorming bestaat, maar dan als thema binnen een denkstijl die het onderscheid tussen hoog en laag juist in stand houdt. De parasensus wordt als het ware als ‘vijand’ aangewezen die geweerd moet worden - en dat kan alleen als het geloof in de ‘traditionele waarden’ door een zo groot mogelijke groep mensen wordt gedeeld. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
|
|