Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||
René van der Rijst
| ||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||
Theologen hebben nogal eens de pretentie dat God bij uitstek ter sprake komt in preken, terwijl anderen juist menen dat preken haast per definitie nietszeggend zijn of dan toch hun niets zeggen. Vaak heeft dat ook te maken met een bepaald beeld van God - de ‘hemelse regisseur’ - dat hun niets zegt. Mij ook niet trouwens. Wat functioneert als leeswijzer - dit is het ‘woord van God’ - lijkt daarmee tegelijk de zeggingskracht te beperken. Volgens theologen spreekt God vooral uit preken - en niet of minder uit andere teksten. Voor anderen sluit dit juist de relevantie van preken uit. Maar komt ‘God’ werkelijk alleen ter sprake in preken, of ook in andere, op het oog niet religieuze genres? In het vervolg van dit artikel bespreek ik eerst het genoemde artikel van Derrida om dit vervolgens toe te passen op het genre ‘preek’. | ||||||||||||||||||
The Law of GenreHet woord ‘genre’ is afgeleid van het Griekse woord genos dat soort, geslacht, afstamming of schepping betekent.Ga naar voetnoot1 (Genesis, de naam van het eerste bijbelboek is daar ook van afgeleid.) Derrida stelt dat het idee van genre van meet af aan tegenover techniek, wet, geschiedenis en vrijheid staat. Het staat als het natuurlijke tegenover datgene wat door mensen gemaakt is. (Derrida 1980: 56) Dat wil zeggen: op grond van bepaalde onderscheidende kenmerken behoort een tekst tot een bepaald genre, waar het zijn natuurlijke plaats heeft. We lezen een roman ‘natuurlijk’ als een roman, zonder ons af te vragen of wat beschreven is, echt gebeurd is. De krant lezen we ‘natuurlijk’ niet als een roman. Tegelijk kan een tekst echter tot meerdere genres behoren en een tekst kan meerdere genres bevatten. (Derrida 1980: 64) Daarmee verschuift de betekenis doorgaans: een krantenartikel geciteerd in een roman roept de vraag op of het ‘echt’ is of fictie.Ga naar voetnoot2 En wat, vraagt Derrida zich af, is de plaats van het opschrift van een genre? Behoort het opschrift tot het genre zelf, of behoort het daar niet toe? (Derrida 1980: 65) Beide tegelijk, meent Derrida. Het neemt niet deel aan het genre, maar het staat er ook niet los van. Het is geen willekeurig opschrift, maar houdt verband met de inhoud van datgene wat het aanduidt, maar tegelijk beantwoordt het opschrift zelf niet aan de kenmerken van dat genre. Dat roept minstens de vraag op of een indeling in genres wel zo natuurlijk is, of dat het ook een kunstmatige kant heeft. Iedere uitgever kan ‘literaire thriller’ op de kaft van een boek zetten. Daarmee is waarschijnlijk minder gezegd over de literaire kwaliteit, dan over de groep lezers die de uitgever hoopt te bereiken. Het opschrift kan dus een tamelijk neutrale aanduiding zijn van wat de lezer in bij- | ||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||
gaande tekst aan zal treffen, maar het kan ook een bepaald belang dienen en als leeswijzer gaan functioneren: deze tekst moet gelezen worden als... Daarmee onderscheidt een tekst zich van andere teksten. Een tekst laat zo zijn gezag gelden: ‘ik ben wetenschappelijk’. Een roman, bijvoorbeeld, is dat niet. Tegelijk worden de mogelijke leeswijzen van een tekst zo beperkt: je leest een roman anders dan een wetenschappelijke tekst. Derrida verzet zich tegen deze afgrenzing, die tegelijk een insluiting en een beperking van de zeggingskracht van een tekst is. Het punt dat hij probeert te maken - een thema dat als een rode draad door zijn werk loopt - is dat indelingen nooit kloppend te maken zijn en dat de betekenis van een tekst daarom ook niet ingekaderd kan worden. Een tekst kan ook gelezen worden als behorend tot een ander genre, hetgeen een heel andere lezing mogelijk maakt. In het vervolg van zijn artikel past Derrida dit toe, door een literaire tekst van Maurice Blanchot, La folie du jour, ‘filosofisch’ te lezen. (Derrida 1980: 66-81) Dat gedeelte van zijn artikel bespreek ik verder niet, wel wil ik hier, kort een ander voorbeeld van een dergelijke lezing bespreken als overgang naar wat volgt over het genre ‘preek’.Ga naar voetnoot3 In ‘Of an Apocalyptic Tone Recently Adopted in Philosophy’ leest Derrida gedeeltes uit de ‘Openbaring van Johannes’, het laatste bijbelboek, in combinatie met een tekst van Immanuel Kant, Von einem neuerdings erhobenen vornehmen Ton in der Philosophie. (Derrida 1984: 3-37) Hij laat beide teksten, behorend tot verschillende genres, als het ware met elkaar in gesprek gaan. Zijn filosofische lezing van de ‘Openbaring’ levert inzichten op, die ik als theoloog niet bedacht zou hebben. Het valt Derrida op dat in de eerste verzen van de ‘Openbaring van Johannes’ sprake is van een engel, die namens God de openbaring van Jezus Christus moet mededelen aan Johannes, die bekend maakt wat God gesproken heeft en waarvan Jezus heeft getuigd. Derrida schrijft: So John is the one who already receives mail through the further intermediary of a bearer who is an angel, a pure messenger. And John transmits a message already transmitted, testifies to a testimony that will again be that of another testimony, that of Jesus; so many sendings, envois, so many voices, and this puts many people on the line. (Derrida 1984: 26) Deze structuur van voortdurend doorverwijzende ‘stemmen’, zonder dat herkomst of adres achterhaald kunnen worden, is, zo claimt Derrida, de structuur van het schrijven in het algemeen: | ||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||
And if the dispatches (envois) always refer to other dispatches without decidable destination, the destination remaining to come, then isn't this completely angelic structure, that of the Johannine apocalypse, isn't it also the structure of every scene of writing in general? (Derrida 1984: 27) Op een andere manier herhaalt Derrida hier nog eens, wat hij ook in ‘The Law of Genre’ schrijft: taal ontsnapt voortdurend aan de kaders waarin ze wordt ondergebracht - bijvoorbeeld de kaders van een genre. Een tekst kan, met andere woorden, niet ‘thuis gebracht’ worden omdat taal van niemand is. Mijn woorden zijn niet van mij. De taal bestond immers al voor ik begon te spreken. En ook als ik mij richt tot iemand in het bijzonder, moet de taal in het algemeen verstaanbaar zijn om aan te kunnen komen. Het gevolg is, dat in een tekst altijd meer meeklinkt dan ik heb willen zeggen en dat dus ook iets anders verstaan kan worden, dan ik had willen zeggen.Ga naar voetnoot4 Ieder spreken bevindt zich per definitie altijd al in een ‘herhalingsstructuur’, in een netwerk van woorden die naar steeds andere woorden verwijzen. (vergelijk Derrida 1989: 77) Om te kunnen functioneren, moeten taaluitingen losgemaakt kunnen worden van hun context, hun ‘genre’. Immers, hoe zouden we een tekst kunnen verstaan als de daarin gebruikte taal alleen binnen die context begrepen kan worden? Maar dat betekent ook dat die andere context mee blijft klinken: een bijbeltekst geciteerd in een roman kan tegelijk als literaire en als ‘heilige’ tekst gelezen worden. Het gevolg is, dat er geen strikt onderscheid gemaakt kan worden tussen het genre filosofie en bijvoorbeeld het genre literatuur. Hoewel de filosofie pretendeert het zijn te doordenken, zou het heel goed zo kunnen zijn, dat de filosofie het zijn schept. Derrida sluit hierin aan bij wat wel de ‘esthetische wending’ wordt genoemd: een sinds Nietzsche doordringend besef dat wat wij werkelijkheid noemen met fictionele middelen gemaakt is. (Welsch 1996: 495) Feit en fictie, werkelijkheid en de verhalen die daarover verteld worden, zijn niet van elkaar te scheiden. Hetzelfde geldt dan voor de theologie: beschrijving van de werkelijkheid en creatie van de werkelijkheid - en van God - lopen in elkaar over. | ||||||||||||||||||
Het genre ‘preek’Wat volgens Derrida geldt voor teksten in het algemeen, geldt misschien wel bij uitstek voor preken: zij hebben een ‘engelachtige structuur’. In preken zijn altijd meerdere ‘stemmen’ aan het woord, die niet met elkaar samenvallen, maar ook niet strikt van elkaar te onderscheiden zijn. Het gaat dan om de ‘stemmen’ van de predikant, van de Bijbel en van de hoorders, met ‘tussen de regels’ ook nog de stem van God. Hoewel in | ||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||
de homiletiek (de ‘preekkunde’) altijd wel geprobeerd is die stemmen samen te laten vallen - Praedicatio verbi Dei est verbum Dei, aldus de reformator Heinrich Bullinger (‘de prediking van het woord van God is het woord van God’) - lukt dit nooit helemaal en, zoals ik in mijn proefschrift betoogd heb, moeten we dat ook niet willen. (Van der Rijst 2015) Ik wil die stelling hier nog eens van een andere kant benaderen, via de preek als ‘genre’. De meerstemmigheid van preken komt al meteen daarin tot uiting, dat preken doorgaans verschillende genres bevatten. Verhaal en betoog, poëzie, autobiografie, het kan allemaal deel uitmaken van een preek. Wat preken wel onderscheidt van andere genres is ten eerste de context - preken maken deel uit van de liturgie, van een kerkdienst - en is ten tweede de afhankelijkheid van preken van de Bijbel.Ga naar voetnoot5 Beide kunnen opgevat worden als een kader dat de ‘lezing’ van een preek richting geeft en waardoor preken worden afgebakend van andere genres, maar dat mogelijk ook de betekenis beperkt. Maar zijn preken wel in te kaderen binnen een welomschreven context en in een heldere relatie tot de Bijbel? | ||||||||||||||||||
De preek in het kader van de liturgiePreken zijn van meet af aan onderdeel van een meerstemmig geheel. Rondom de preek klinken liederen en gebeden als stem en tegenstem. Een preek staat daar niet los van. Al die andere teksten vormen de context waarin de preek klinkt, zoals ook de aanwezige mensen de context van een preek vormen. Een preek heeft een duidelijk adres, namelijk de aanwezige gemeenschap. Daar hoort een preek thuis. Echter, betekent dit, dat dezelfde tekst, uitgesproken op het marktplein buiten de context van de liturgie, niet langer een preek is? Is een preek, afgedrukt in een boek nog steeds een preek? En zou een tekst die niet bedoeld is als preek binnen de context van een kerkdienst wel als preek kunnen functioneren? Bijvoorbeeld het literaire verhaal dat Arthur Japin als raamvertelling opneemt in Een schitterend gebrek. (Japin 2006: 77) Dit verhaal gaat over een kluizenaar die zijn leven lang probeert over het water te lopen, net als zijn Heer heeft gedaan. De Heer verschijnt tenslotte aan de kluizenaar en vraagt hem waarom hij toch al die moeite doet; even verderop is een pontje. Het verhaal van Japin is verbonden met een bijbelverhaal - zij het wat losjes. Hij verbindt er bovendien een soort algemene ‘toepassing’ aan, zoals dat ook in preken gebruikelijk is: ‘De hele wereld is vol mensen die hun hele leven op zoek blijven naar het wonder van de liefde zonder het ooit te zien. Het is heel simpel en vanzelfsprekend, maar onvindbaar voor wie ernaar zoekt.’ (Japin 2006: 78) Zou dit verhaal dan binnen het kader van een kerkdienst een preek kunnen zijn, | ||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
terwijl het dat daarbuiten niet is? Het zal niet de bedoeling van Japin geweest zijn een preek te schrijven, maar maakt dat iets uit? De vreemde situatie doet zich dus voor dat dezelfde tekst binnen de ene context als ‘woord van God’ verstaan kan worden, terwijl het binnen een andere context slechts een literair verhaal is. De context lijkt bepalender dan de inhoud: als preek wordt een tekst anders verstaan dan wanneer Japin zijn verhaal voordraagt op een literair avondje. Of is er toch iets anders aan de hand? Onderscheidt het bijbelse karakter een preek van andere genres? | ||||||||||||||||||
Preek en bijbelHet genre ‘preek’ staat niet op zichzelf, maar is gebonden aan de Bijbel. Als herhaling van de Bijbel, als ‘bijbelse’ preek, geldt een preek als woord van God. Maar wat is bijbels? Ook de Bijbel is van meet af aan meerstemmig. De Bijbel is niet één boek, maar een bibliotheek vol boeken waarin vele verschillende genres vertegenwoordigd zijn: poëzie, geschiedenisachtige teksten, juridische teksten, aforismen, brieven, profetieën, apocalyptiek. Ook afzonderlijke bijbelboeken bevatten in een aantal gevallen verschillende genres. De Evangeliën bijvoorbeeld bevatten zowel teksten die mythisch aandoen, als teksten die historisch lijken, en daarnaast ook nog poëtische en preekachtige teksten en apocalyptische visioenen. Aan het begin van dit artikel schetste ik al de problemen die zich voor kunnen doen, als een bijbeltekst tot één genre wordt gereduceerd: het beperkt de zeggingskracht. Is er dan wellicht zoiets als het genre ‘Bijbel’? De Bijbel kan ondergebracht worden in het genre ‘religieuze tekst’ en dan met bijvoorbeeld de Koran vergeleken worden, maar veel theologen (en gelovigen) zullen vinden dat dit afbreuk doet aan het eigen, unieke karakter van de Bijbel. Er is maar één Bijbel. Tegelijk kunnen we niet anders dan de Bijbel lezen in vergelijking met andere teksten. Op het moment dat we een bijbeltekst lezen, lezen we dit als vanzelf als poëtische tekst, als historisch verhaal of als religieus verhaal, vanuit datgene wat we al over dat genre weten. Echter, nogal eens verstoort de lezing van bijbelverhalen deze vanzelfsprekende genre-indeling ook weer, bijvoorbeeld doordat er in een tekst die zich als historisch voordoet ineens zaken opduiken die historisch niet kunnen. Er loopt bijvoorbeeld iemand over het water. We kunnen dan het historische kader wat oprekken en besluiten dat het wel kan, of dat Jezus het wel kon. We kunnen er ook toe overgaan de tekst als behorend tot het genre van de roman te lezen. In beide gevallen is het probleem opgelost. Maar de interpretatie is nu niet langer bijbels, maar historisch of romantisch. We kunnen dat vervolgens wel ‘bijbels’ noemen, maar dat is dan niet meer dan een opschrift dat deze leeswijze kracht bij moet zetten. Als de Bijbel inderdaad een uniek boek is, dan is ‘bijbels’ een onvergelijkbare categorie, die geen determineerbare lading dekt. Dan kan hooguit gezegd worden wat het niet is - geen historie, geen mythe, geen roman, etc. - maar niet wat het wel is. Het opschrift ‘bijbels’ kan dan wellicht beter niet gebruikt worden, omdat het verder gesprek uitsluit. Bovendien beperkt het de interpretatie, omdat wat ‘bij- | ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
bels’ genoemd wordt in feite ofwel historisch ofwel mythisch ofwel behorend tot nog een ander genre is. De aanduiding ‘bijbels’ werkt verder ook uitsluitend ten opzichte van andere genres. Het suggereert dat in wat niet bijbels is, God niet ter sprake komt. Het beperkt de veelstemmigheid. Maar waarom zouden andere teksten en andere genres niet theologisch gelezen kunnen worden? En andersom: zou een literaire lezing van bijbelteksten niet ook een verrassende meerwaarde kunnen hebben, of een ‘ongelovige lezing’? Het eerste is gedaan door Nicolaas Matsier (Matsier 2003, 2012), het tweede door Guus Kuijer. (Kuijer 2012, 2013, 2014) Beiden lezen de Bijbel op een manier die ik, eerlijk gezegd heel wat creatiever, inspirerender - en trouwens ook grappiger - vind dan menig preek. Ik pleit er hier niet voor om een theologische lezing van bijbelteksten te vervangen door een literaire leeswijze, maar om in preken verschillende leeswijzen vanuit diverse genres naast elkaar en door elkaar heen te beproeven en wel om de volgende reden. Met de Duitse homilete Isolde Meinhard zie ik als de functie van preken enerzijds socialisatie, anderzijds het op gang brengen van de verbeelding. (Meinhard 2003: 249) Volgens Meinhard is iedere preek per definitie drager van ideologie, van de regels, omgangsvormen en codes die op een bepaald moment gelden in een samenleving. Zij waardeert ideologie niet negatief: zonder socialisatie is samenleven niet mogelijk. Preken spelen daar een rol in: zij bevestigen wat als het goede, het ware en het schone gelden in een samenleving of in een gemeenschap binnen die samenleving. Maar daarnaast zouden preken volgens Meinhard ook de verbeelding op gang moeten brengen om te voorkomen, dat de ideologie te vast komt te liggen. De verbeelding kan ervoor zorgen, dat beelden en voorstellingen herschapen kunnen worden, zodat er een nieuw perspectief ontstaat. Een alleen theologische of gelovige lezing van bijbelteksten zou de balans wel eens te veel door kunnen laten slaan naar het ideologische, socialiserende effect van preken. Hoezeer protestantse theologen ook claimen dat de Bijbel iets ‘anders’ te zeggen heeft, in de praktijk lijkt het belang dat aan een juiste exegese gehecht wordt toch vooral conserverend te werken, waarbij vooral datgene bewaard wordt wat binnen die gemeenschap van waarde wordt gevonden. Juist de begrenzing van het genre preek tot wat bijbels zou zijn, zou er wel eens toe kunnen leiden dat predikanten te weinig buiten de lijntjes kleuren. Daarom zou ik ervoor willen pleiten om in preken bijbelteksten ook anders te lezen: filosofisch, poëtisch, symbolisch. Gelezen als gedicht heeft bijvoorbeeld het scheppingsverhaal in Genesis 1 een heel andere zeggingskracht dan wanneer het historisch wordt gelezen. Dan is het een lied van verwondering over de schoonheid en de grootsheid van de schepping. Filosofisch gelezen zegt het iets over oorsprong en bestemming van de mens: aangelegd op het ‘hogere’ leeft de mens op de rand van de chaos. Symbolisch gelezen kan het gaan over de oerangst voor het niet-zijn. Geen van deze interpretaties is de enige juiste - er zouden ook nog andere te geven zijn en het verhaal kan poëtisch, filosofisch of symbolisch ook nog anders gelezen worden - ik pleit er juist voor om ze naast elkaar in hun verwevenheid met elkaar te verstaan. | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
Ik pleit er ook voor om in preken ook andere teksten, uit andere genres dan de Bijbel, theologisch te lezen. Zo goed als een niet-theologische leeswijze van bijbelteksten een meerwaarde kan genereren, kan een theologische lezing van andere teksten deze in een nieuw licht plaatsen: ook buiten preken. De boedelscheiding die er in grote lijnen nog steeds bestaat tussen literatuur en religieuze teksten beperkt ook de lezing van literatuur, wanneer bij voorbaat al uitgesloten wordt dat God daarin ter sprake komt. Thema's als schuld en schaamte, misdaad en straf, liefde en haat, spelen zowel in de theologie als in de literatuur een rol. Beide kunnen elkaar belichten. Als God niet bestaat, is alles dan geoorloofd - om er slechts één thema uit te lichten - en waar halen mensen dan hun waarden en overtuigingen vandaan? Of is God in zijn afwezigheid daarin toch nog steeds aanwezig? En als het mis gaat, van wie mogen we dan krediet (van ‘credo’, geloof) verwachten? Het zijn vragen waar zowel in literaire teksten als in bijbelverhalen mee geworsteld wordt. De antwoorden zijn wellicht verschillend, maar juist dat maakt het spannend om ze naast elkaar te lezen zonder er bij voorbaat al van uit te gaan dat een van beide het goede antwoord bevat. | ||||||||||||||||||
ConclusiesDit is geen preek. Of toch? Kan het gelezen worden als een preek - met alle positieve en negatieve connotaties die dat woord oproepen: ‘Woord van God’, maar ook ‘prekerig’. ‘Die preek heb ik al gehoord,’ zegt mijn zoon als ik hem ergens over onderhoud. In de ene context is de benaming ‘preek’ voldoende om weggezet te worden als niet interessant, in een andere context is het een reden om je oren te spitsen. Theologen hebben een zeker belang bij de afbakening van het genre preek: zo kan hun eigen domein vastgelegd worden. Gods spreken kan zo afgegrensd worden van ieder ander spreken, hetgeen het mogelijk maakt een kritische distantie in acht te nemen. Maar deze afbakening is eerder een geforceerde afbakening dan een natuurlijke. En het is een afbakening die verhindert dat ‘God’ elders gehoord wordt - in de literatuur, in de krant. Maar dan wel minder duidelijk dan theologen misschien graag willen. ‘Daar spreekt God’ is altijd interpretatie - maar dat is in Bijbel en preek niet anders. Er is nu eenmaal geen andere manier waarin de werkelijkheid tot ons komt, dan via interpretatie. Misschien hebben theologen de wereld wel ‘goddelozer’ gemaakt door God zo op te sluiten in Bijbel en preek. Of beter gezegd: misschien hebben zij zelf wel bijgedragen aan een ‘goddeloze’ visie op de wereld - want wie zal zeggen waar en hoe God aan het woord komt? En misschien zijn ‘wereldse’ teksten minder het product van eigen creativiteit en verbeelding en kan ook daar anders naar gekeken worden. Om met Japin te spreken: ‘Het enige wat nodig is, is een andere kijk. Die kun je de mensen niet leren. Alles wat je kunt doen, is je verhaal vertellen.’ (Japin 2006: 78) | ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
|
|