Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| ||||
Peter Singer | ||||
Roel Smeets
| ||||
[pagina 103]
| ||||
onze houdingen naar bepaalde groepen als we hier op dwingende wijze mee geconfronteerd worden. (xi) Een vrijheidsbeweging als de dierenbeweging probeert iets bloot te leggen wat eerst verborgen en werkzaam onder de oppervlakte was en vereist aldus een uitbreiding van onze morele horizon. De schijnbare alomtegenwoordigheid en onuitroeibaarheid van bepaalde vooroordelen zijn een direct gevolg van het feit dat hun structurerende mechanismen niet manifest, maar latent aanwezig zijn. De doelstelling van Animal Liberation is om een dergelijke omkering te bewerkstelligen: de latent aanwezige vooroordelen over onze omgang met dieren manifest te maken. De hoeksteen van Singers argumentatie is gelegen in één helder concept: ‘speciesism’ (vrij vertaald: soort-isme), dat hij uiteenzet in zijn eerste hoofdstuk ‘All Animals Are Equal’,Ga naar voetnoot1 waarin hij de theoretische en methodische fundamenten legt voor de daaropvolgende hoofdstukken. Speciesism is ‘a prejudice or attitude of bias toward the interests of members of one's own species and against those of members of other species’. (Singer 1975: 7) Dit begrip berust op een uitbreiding en extrapolatie van een manier van argumenteren die ten grondslag ligt aan alle debatten over rechten en gelijkheid: de voorkeur voor een categorie boven een ander op grond van intrinsieke eigenschappen (zoals behorend tot ras, geslacht of soort X of Y) stoelt op een logisch onverdedigbare misvatting. Singers redenering gaat als volgt. Het is een gegeven dat mensen en dieren van elkaar verschillen en op grond van die verschillen zijn we genoodzaakt bepaalde verschillen in de rechten van beiden in te bouwen. (Singer 1975: 2) Het is bijvoorbeeld onzinnig om een kanariepietje stemrecht te geven, precies op grond van het verschil dat een mens daar wel, en een kanariepietje daar niet iets mee kan. Deze feitelijke ongelijkheid wil echter niet zeggen dat wij in onze morele besluitvorming, op grond van het feit dat deze tot de niet-menselijke soort behoort, geen enkele rekening hoeven te houden met dat kanariepietje. De uitbreiding van het principe van gelijkheid van mensen naar dieren ‘does not require equal or identical treatment; it requires equal consideration’. (zie Singer 1975: 6) Singers methode om dit conceptuele inzicht over ‘speciesism’ in de praktijk te brengen is van utilistische aard en is gebaseerd op premissen die te herleiden zijn tot het werk van Jeremy Bentham, de grondlegger van deze moreel filosofische stroming. Zo'n utilistische benadering van ethische vraagstukken gaat ervan uit dat in de morele besluitvorming de belangen van alle betrokken wezens een zelfde gewicht toegekend moeten worden. (Singer 1975: 6) Morele inachtneming is vanuit dit gezichtspunt niet gefundeerd op het al dan niet aanwezig zijn van willekeurige eigenschappen, zoals het | ||||
[pagina 104]
| ||||
bezit van een rationeel of talig vermogen. Ieder wezen dat in staat is pijn of genot te voelen moet meegewogen worden in een moreel-utilistische calculus: ‘The capacity for suffering and enjoyment is a prerequisite for having interests at all, a condition that must be satisfied before we can speak of interests in a meaningful way.’ (Singer 1975: 9) De kwestie in hoeverre een wezen in staat is pijn te voelen, behoort tot één van de grote problemen in de morele filosofie en de zogenaamde ‘philosophy of mind’. Singer gaat er met vele anderen (bijvoorbeeld Jeremy Bentham, Sahar Akhtar, Elizabeth Harman) van uit dat een significant aantal dieren in staat is een zekere mate van pijn en genot te voelen.Ga naar voetnoot2 Wanneer men in zijn morele besluitvorming geen oog heeft voor de belangen (dat is: pijn of genot) van niet-menselijke wezens, maakt men zich schuldig aan ‘speciesism’ - net als dat men zich schuldig maakt aan seksisme of racisme als men geen oog heeft voor de belangen van wezens van een ander geslacht of ras. Alle andere hoofdstukken uit Animal Liberation behelzen een aantal vanuit zijn utilistische ideologie geformuleerde toepassingen van de verwerping van het principe van ‘speciesism’ en adresseren onder andere praktijken in militaire en wetenschappelijke laboratoria en de bio-industrie. De opkomst van het poststructuralistische denken rond de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw verhoudt zich op een interessante manier tot de ontwikkelingen in maatschappelijk emancipatoire bewegingen. Aan de vraag in hoeverre dergelijke maatschappelijke ontwikkelingen hun neerslag vinden in de academie en vice versa zal ik me niet branden, ik doe slechts de observatie dat deze twee parallelle domeinen - het maatschappelijke en het academische - soms een zekere congruentie en synchronie lijken te vertonen. Het spreekt voor zich dat in genderkritische, postkoloniale en marxistische letterkundige toepassingen van poststructuralistische uitgangspunten in zekere mate ontwikkelingen in het maatschappelijke bestel weerklinken, ongeacht of die academische geschriften nu een neerslag of een oorzaak van dat bestel zijn. Het perspectief van het dier is de laatste decennia eveneens ‘doorgedrongen’ tot de cultuur- en literatuurstudie. Misschien is het niet zo toevallig dat Jacques Derrida, vaandeldrager van het poststructuralisme, één van de leidende figuren in het veld van de ‘animal studies’ is. Diens postuum gepubliceerde The Animal That Therefore I Am (2008) onderzoekt hoe de relatie tussen de categorieën van het menselijke en het dierlijke in de geschiedenis van het Westerse denken begrepen wordt en op welke manier die relatie berust op een interpretatieve misvatting.Ga naar voetnoot3 Omdat die twee categorieën vaak zo radicaal van elkaar gescheiden worden, verwijt hij kopstukken van de Westerse filosofie (bijvoorbeeld Aristoteles en Heidegger) schuldig te zijn aan een antropocentrische vooringenomenheid in hun ontologische aannames. | ||||
[pagina 105]
| ||||
Een meer algemene focus van het onderzoeksterrein van de ‘animal studies’ (of ‘human-animal studies’) is de manier waarop zulk antropocentrisme functioneert in zoiets als representaties van het dierlijke of niet-menselijke - een focus die ‘animal studies’ deelt met het eveneens relatief jonge ‘ecocriticism’-veld. Singers Animal Liberation geldt in dit onderzoeksterrein, samen met The Case for Animal Rights (1983) van collega dierethicus Tom Regan, geregeld als inspiratiebron en theoretisch vertrekpunt voor kritische studies naar representaties van het dier in cultuurproducten.Ga naar voetnoot4 Een illustratieve passage in het kader van dergelijk dierkritisch letterkundig onderzoek is bijvoorbeeld de manier waarop protagonist Austerlitz in de gelijknamige roman van W.G. Sebald het innerlijke leven van dieren beschrijft: As Alphonso had told him, said Austerlitz, there is really no reason to suppose that lesser beings are devoid of sentient life. We are not alone in dreaming at night for, quite apart from dogs and other domestic creatures whose emotions have been bound up with ours for many thousands of years, the smaller mammals such as mices and moles also live in a world that exists only in their minds whilst they are asleep, as we can detect from their eye movements, and who knows, said Austerlitz, perhaps moths dream as well, perhaps a lettuce in the garden dreams as it looks up at the moon by night. (Sebald 2001: 133-134) In een dierkritische lezing van deze passage kan men reflecteren op de impliciete hiërarchische structuur die lijkt te worden verondersteld tussen mens (de verteller), dier (bijvoorbeeld ‘dogs’, ‘mices and moles’, ‘moths’) en andere levensvormen (bijvoorbeeld ‘a lettuce in the garden’), om maar eens een ingang te noemen. Hoe dan ook: kritische lezingen die er naar streven te onderzoeken wat er in de marge en tussen de regels van de tekst door plaatsvindt, hoeven zich geenszins te beperken tot het perspectief van de mens, contemporain werk in ‘animal studies’ en ‘ecocritcism’ getuigt daar van. Vanuit een meta-theoretisch perspectief morrelt Singer aan de grenzen van het antropocentrische denken. De kracht van Animal Liberation schuilt in de openbaring van de logische misvattingen en ideologische bezwaren die het rondom de mens gecentreerde denken bevat. Omdat het niet kernachtiger verwoord kan worden dan Michel Vandenbosch van GAIA (Global Action in the Interest of Animals) doet in het na- | ||||
[pagina 106]
| ||||
woord van de Nederlandstalige vertaling van de herziene versie uit 1994 van Animal Liberation, eindig ik met diens woorden: Galileï leerde ons dat de aarde draait om de zon en niet omgekeerd, Darwin leerde ons dat wij mensen en andere dieren het resultaat zijn van natuurlijke evolutie. Freud leerde ons dat menselijk gedrag ook beïnvloed en gestuurd wordt door onbewuste drijfveren. Peter Singer leert ons waarom onze morele bezorgdheid verder moet strekken dan de grens van de mens. (Singer 1994: 381) | ||||
Literatuur
|
|