Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| ||||||||
N. Katherine Hayles | ||||||||
Susan Potgieter
| ||||||||
[pagina 99]
| ||||||||
complexer die relatie wordt, hoe belangrijker vragen over de verhoudingen tussen mens en machines worden. Enerzijds nemen de computer en het internet steeds meer taken over van de mens - denk aan het simpele spamfilter dat wordt toegepast op binnenkomende e-mails zodat je zelf geen ongewenste e-mails meer hoeft te verwijderen. Anderzijds worden veel intermenselijke handelingen en contacten bemiddeld door intelligente machines, waar social media natuurlijk het bekendste voorbeeld van zijn. Social media en de (veronderstelde) risico's van het veelvuldige gebruik daarvan duiken bovendien steeds vaker op als onderwerp in fictie (denk aan Dave Eggers' The Circle, Jennifer Egans A Visit from the Goon Squad, Spike Jonzes film Her en de biografische film The Social Network van David Fincher). Maar Hayles heeft deze ontwikkelingen niet (kunnen) voorzien in 1999 en dat blijkt uit haar soms verouderde ideeën. Voor Hayles is het geen vraag wanneer we posthuman zullen worden, want dat zijn we altijd al geweest. Vandaar haar ambigue titel How We Became Posthuman, waarin ze een enerzijds nieuwe ontwikkeling uiteenzet, maar ook stelt dat die ontwikkeling juist niet nieuw is. We zijn posthuman omdat mensen hulpmiddelen gebruiken voor het uitbreiden van capaciteiten. (Hayles 1999: 34) Daarbovenop stelt Hayles dat er nooit een dualistische scheiding is geweest tussen geest en lichaam, mens en natuur of mens en technologie. Hayles, samen met andere posthumanistische theoretici, zet zich af tegen een strikt dualistisch mensbeeld dat domineert sinds Kant en de Verlichting. (Hayles 1999: 132) De posthuman is niet zomaar een positief begrip. Voor Hayles is de belangrijkste vraag wat voor posthuman we zullen worden. (Hayles 1999: 246) Ze heeft verschillende visies op dit concept en waarschuwt voor ‘posthuman nightmares’ en wenst vooral ‘posthuman dreams’: If my nightmare is a culture inhabited by posthumans who regard their bodies as fashion accessories rather than the ground of being, my dream is a version of the posthuman that embraces the possibilities of information technologies without being seduced by fantasies of unlimited power and disembodied immortality, that recognizes and celebrates finitude as a condition of human being, and that understands human life is embedded in a material world of great complexity, one on which we depend for our continued survival. (Hayles 1999: 5) Het is helder wat Hayles niet wil: een definitieve beweging naar virtualiteit, waarin het lichaam wordt vergeten. Ook is haar nachtmerrie een mensbeeld waarin het lichaam als accessoire wordt gedragen en onsterfelijkheid een belangrijk streven is.Ga naar voetnoot2 In How We Became Posthuman wordt daarom de lichamelijkheid van de mens voorop gesteld. Hayles benadrukt dat een ‘biologically unaltered Homo Sapiens’ ook posthuman is. (Hayles 1999: 4) Ze heeft het dus niet over cyborgs (niet in de letterlijke zin van half | ||||||||
[pagina 100]
| ||||||||
cybernetisch en half organisme), maar over een ‘rethinking’ van de relatie tussen mens en machine. (Hayles 1999: 287) Voor iemand die bekend is geworden door haar posthumanistische theorie is het opvallend dat Hayles slechts in één boek haar idee heeft herzien. In My Mother Was a Computer, gepubliceerd in 2005, geeft ze een kleine revisie van haar theorie. Het is niet vreemd dat juist in deze periode opnieuw naar de mens-machineverhoudingen wordt gekeken. De beginjaren van de eenentwintigste eeuw kenmerken zich door de ontwikkeling van ‘Web 2.0’. Het nieuwe web onderscheidt zich van diens voorganger doordat het internetgebruikers toestaat meer te doen online dan alleen het verkrijgen van informatie. Web 2.0, waar sociale media een groot deel van uitmaken sinds de oprichting van Facebook in 2004, draait om het delen van informatie, communicatie, samenwerking en surveillance. (Creeber & Royston 2009: 35) In My Mother Was a Computer richt Hayles zich voornamelijk op de dynamiek tussen taal en code in literatuur. Hayles geeft een close reading van ‘human bodies and their relation to the human life world as it is reconfigured by interpolating humans with machines that, as they become intelligent, increasingly interpenetrate and indeed constitute human bodies’. (Hayles 2005: 62) Hayles wil dus de spanning tussen de materialiteit van een machine en de lichamelijkheid van mens onderzoeken in literatuur. Vreemd genoeg lijkt Hayles hier nu de stap te maken van posthuman naar cyborgs. De ‘biologically unaltered Homo Sapiens’ uit How We Became Posthuman lijkt ze uit het oog te zijn verloren. Ze beargumenteert dat mensen deels kunnen bestaan uit onderdelen van machines, en dat machines ook organische onderdelen kunnen hebben. Je zou hier kunnen beargumenteren dat Hayles een stap maakt richting de transhumanistische stroming, die kijkt naar het verbeteren van de mens door middel van technologie. Dit laat nog steeds de vraag open of Hayles' posthuman uit 1999 te vertalen is naar een bruikbaar concept in 2015. Als we teruggaan naar het uitgangspunt van How We Became Posthuman, dat vooral een ‘rethinking’ van de mens-machinerelaties wil zijn, dan kunnen we gaan kijken naar de bijdrage die dit boek nu in 2015 zou kunnen leveren. Hoe verhoudt de mens zich op dit moment tot technologie? Wat zijn de nieuwe ontwikkelingen? Bij elke technologische verandering lijken wetenschappers een slechtere staat van de mens te concluderen. Denk aan titels als You Are Not A Gadget: A Manifesto (2010) door Jaron Lanier, of Alone Together (2011) door Sherry Turkle, die respectievelijk waarschuwen voor het verliezen van een eigen identiteit en voorzien dat mensen steeds vervreemder van elkaar raken door veelvuldig internetgebruik. In ‘How Google Makes Us Stupid’ beargumenteert Nicholas N. Carr dat de bekende zoekmachine en het internet in het algemeen onze hersenen herprogrammeren en negatieve invloeden hebben op het concentratievermogen. Ook in fictie duiken dit soort ‘techangsten’ steeds vaker op. In Dave Eggers' The Circle (2013) neemt een bedrijf het internet over en ontwikkelt zich tot een totalitair systeem dat alle gebruikersdata onthoudt en een camera op elke hoek van de wereld heeft gericht. Het sterkste punt van deze roman is de overtuiging en bereidwilligheid van de werknemers en gebruikers om te leven volgens de bedrijfsideologieën ‘secrets | ||||||||
[pagina 101]
| ||||||||
are lies, sharing is caring, privacy is theft’. (Eggers 2013: 303) Een analyse over machtsrelaties in zo'n roman is snel gemaakt en ook niet uitdagend als het aan Hayles ligt. (Hayles 1999: 105) Een posthumanistische benadering zou naast de mens ook de machine centraal stellen en benadrukken dat deze twee elkaar aanvullen in plaats van domineren. Wat betekent het voor hoofdpersonage Mae om mens te zijn als een groot gedeelte van haar leven zich online afspeelt? Zijn er interessante discrepanties te ontdekken tussen haar zelfprofilering online en het fysieke leven? How We Became Posthuman kan ter nuancering geraadpleegd worden en van belang zijn in het elke keer opnieuw beredeneren van de relatie tussen mens en intelligente machine, zonder in uitsluitend dystopische of apocalyptische toekomstperspectieven te vervallen. Hayles vraagt ons hoopvol en optimistisch te zijn over de toekomst. Bovendien kunnen we How We Became Posthuman als historisch document benaderen. We kunnen in 2015 de angsten van 1999 eenvoudig weerleggen en wegwuiven. Zullen we in 2030 ook zo denken over de huidige techangsten wat betreft social media en internetgebruik? | ||||||||
Literatuur
|
|