Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Verstand van zaken
| |
[pagina 75]
| |
Illustratie: Vince Trommel
moeten gaan over de status van de theoretische fundamenten in het literatuuronderwijs, werden al snel gepassioneerde gesprekken over nog essentiëlere vragen. Over de invulling, taakstelling en verantwoordelijkheid van de letterenstudie in een - zoals het cliché wil - geglobaliseerd mediatijdperk. En onze vragen werden duidelijk niet voor het eerst beantwoord. De Maagdenhuisbezetting in Amsterdam dwong de Nederlandse geesteswetenschappen tot introspectie en zowel Utrecht als Nijmegen vernieuwden onlangs hun bachelorprogramma's, met al het bureaucratische en inhoudelijke gepalaver dat daarmee gemoeid is. Daarnaast stelden we thema's aan de orde waar hoogleraren als roergangers van een opleiding voortdurend over nadenken, en niet zelden met zichtbaar plezier. | |
TheorieEen van de lastigste kwesties in het onderwijs is de relatie tussen literatuurtheorie en object. Dat is onze ervaring als studenten, maar ook de professoren bevestigen dat het ingewikkeld is om die verhouding over te brengen. Bij veel opleidingen liet voorheen de aansluiting van de theoretische, inleidende vakken met de thematisch of historisch georiënteerde modules te wensen over. Studenten werd bij binnenkomst een palet aan theoretische tradities of methodologische invalshoeken aangereikt, waarna zij in daaropvolgende, op materiaal gerichte cursussen zelf aan de slag mochten. ‘Kansloos’, oordeelt Frans-Willem Korsten, hoogleraar Literatuurwetenschap in Leiden. ‘Je moet studenten opleiden om theorie altijd in relatie tot het object te zien, waarbij dat object altijd het vertrekpunt is. Een tekst, film of kunstwerk laat ons denken. Het doet iets wat we niet snappen, waardoor we geïntrigeerd raken. Daaruit komt een theoretische | |
[pagina 76]
| |
behoefte voort. Geen van beide is ondergeschikt of instrumenteel, maar het gaat om de volgorde.’ Bij de opleiding Nederlands in Nijmegen zocht men ook een oplossing voor dit probleem, zo legt hoogleraar Jos Joosten uit. Volgend collegejaar gaat een nieuw programma van start waarin theorie en materiaal geïntegreerd worden via vier thema's die de hele bachelor zullen structureren: ‘tekst en macht’, ‘tekst en wereld’, ‘tekst en auteur’ en ‘tekst en medium’. Een oplossing op een wat ander niveau is die van Thomas Vaessens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daar wordt literatuurgeschiedenis niet gedoceerd als een historische ‘opeenvolging van teksten’, maar als de som van alle teksten die ooit geschreven zijn, zonder dat die uitsluitend gecategoriseerd worden op basis van hun historische ontstaanscontext. Want teksten hebben in verschillende periodes en culturen verschillende reacties en betekenissen weten te ontlokken. Theorie voorziet in de alternatieve modellen die nodig zijn om het object en zijn receptie te begrijpen wanneer de historische context als betekenisvol ‘frame’ niet langer het dominante is. | |
MateriaalEen andere trend: binnen de opleidingen van literatuurwetenschap en letterkunde wordt het object de laatste jaren breed opgevat. Schuilt de unieke waarde van een literatuurstudie dan niet langer in het materiaal? De professoren achten de verbreding van literatuur naar andere media belangrijk, maar de meningen verschillen over hoe die verbreding plaatsvindt. Bij de onderzoeksmaster Comparative Literary Studies in Utrecht wordt het vak ‘Literature as Cultural Medium’ gegeven, waarin literatuur in verband wordt gebracht met andere media. Ann Rigney, hoogleraar Comparative Literature in Utrecht, legt uit dat studenten leren hoe zij hun expertise op het gebied van literatuur kunnen gebruiken voor een uitwisseling met expertises over andere media, zoals film. Geert Buelens, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Utrecht, vult aan dat het lezen en interpreteren van teksten het uitgangspunt blijft. Als je deze vaardigheid eenmaal beheerst, dan ben je in staat deze ook op andere vlakken toe te passen; om ‘de hele wereld te lezen’ - zoals de semiotiek ons leerde. Binnen een cultuur waarin visuele media steeds dominanter worden, zullen mensen de vaardigheid van het interpreteren van teksten verliezen. De taak voor de letterkunde is dan ook het beheersen en het onderwijzen van deze vaardigheid. ‘Wij zijn op het gebied van tekst de experts,’ vindt ook Vaessens, maar dat betekent niet dat de opleiding in Amsterdam zich beperkt tot tekst. Hij definieert het object van studie nadrukkelijk als ‘literaire cultuur’. En dan zijn andere vragen net zo relevant. Bijvoorbeeld: ‘Waarom heet een belangrijk koffiekeurmerk vandaag de dag nog “Max Havelaar”?’ Schuilt de unieke waarde van een literatuurstudie dan niet langer in het materiaal? Vindt er ook een geografische verbreding van het object plaats bij de Neerlandistiek-opleidingen, weg van de nationale kaders? Het korte antwoord is ‘ja’: Buelens be- | |
[pagina 77]
| |
nadrukt het belang van internationalisering van zowel het onderzoeksobject als de onderzoekspraktijk. Wel waarschuwt hij voor een al te simpele opvatting van dat woord: ‘internationalisering’ mag vooral niet betekenen dat alles in het Engels moet, want dan blijft al snel de immense meerderheid - in elk taalgebied - aan onvertaalde teksten buiten beeld. Er is een trend gaande waarin het corpus beperkt wordt tot datgene wat internationaal toegankelijk is, en zo ontstaat er iets waartegen literatuurwetenschappers zich decennialang juist verzet hebben: een nieuwe (academische) canon, ditmaal van literatuur die in het Engels beschikbaar is. Dat gaat ten koste van de ‘culturele diversiteit’. Binnen de ontwikkelingen van de literatuurwetenschap mag daarom een nationale contextualisering - van literatuur in welke taal dan ook - niet verloren gaan. Maar dat alles betekent niet dat de nationale of culturele ontstaanscontext zomaar als gegeven gezien wordt, waartegen een kritische houding niet mogelijk is. Integendeel, de Nederlandse letterkunde is geen ‘promotiefolder voor Nederland’, en transnationale bewegingen en globalisering dwingen voortdurend om het nationale kader als abstractie te blijven problematiseren. Want, zoals Vaessens grapt: ‘Strikt genomen waren alleen al Harry Mulisch, Joost van den Vondel of Anne Frank geen Nederlandse auteurs. Hou maar op dus.’ | |
MethodeEen andere kwestie die tot veel discussie leidt, is de rol die kwantificeerbare methodes gaan spelen binnen het veld van de literatuurwetenschap. Studenten vinden bijvoorbeeld de Digital Humanities en distant reading steeds interessanter, zo signaleren Joosten en Vaessens, en universiteiten proberen aan deze vraag te voldoen. Tegelijkertijd is de consensus dat close reading niet mag en kan verdwijnen, en moet zoiets als distant reading niet een manier worden om in aanmerking te komen voor NWO-beurzen, die de laatste tijd veel aan dergelijk onderzoek toegekend worden. Voor Frans-Willem Korsten blijft close reading de ‘kern van alle benaderingen’. De Digital Humanities die ons de laatste jaren hebben ‘lastiggevallen’, bieden volgens hem niets meer dan een versnelde vorm van een type onderzoek dat al decennia wordt gebruikt. ‘Als we het hebben over “fundamenten”; daar is fundamenteel niets veranderd.’ Verder staat hij in deze discussie alleen: Rigney en Vaessens beschouwen distant reading wel degelijk als een aanvulling op close reading. Distant reading creëert de mogelijkheid om gemakkelijker grote hoeveelheden teksten te bestuderen en maakt zo nieuwe interpretaties mogelijk. Buelens sluit zich hierbij aan, maar plaatst wel de kanttekening dat distant reading niet als excuus gebruikt mag worden om teksten niet meer in detail te hoeven bestuderen. Liesbeth Korthals Altes, hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap in Groningen, noemt een belangrijke vaardigheid die in andere gesprekken niet ter sprake kwam: een methode die zij ‘metahermeneutiek’ noemt. Studenten moeten getraind worden om hun interpretaties te laten horen in colleges, waarna zij leren reflecteren op interpretaties van elkaar. De verschillende manieren van interpreteren worden zo samengebracht of gecontrasteerd opdat een gemeenschappelijk begrip ontstaat, of in ieder | |
[pagina 78]
| |
geval een dialoog over perspectieven en manieren van begrijpen. Distant reading kan daarbij als ‘complementaire methode’ dienen. Want daardoor is het mogelijk om interpretaties te baseren op structureren en afwijkingen die met close reading alleen niet zo snel gevonden zouden worden. Metahermeneutiek is bovendien broodnodig om tot een zinvolle discussie te komen tussen traditionele interpretaties op basis van close reading en de aanvullingen die kwantificeerbare leestechnieken daarop bieden. | |
BesluitEn hoe zit het met die maatschappelijke taak voor letterenstudenten? Volgens Korthals Altes en Rigney begint de relevantie van het literatuuronderwijs al eerder dan wanneer studenten aan de universiteit beginnen, namelijk op middelbare scholen. Leerlingen zouden al eerder cruciale vaardigheden zoals close reading en hermeneutische reflectie moeten leren. Die zijn immers niet alleen voor lezers van belang; ook toekomstige juristen, psychologen, journalisten en politici kunnen een kritische houding ten aanzien van tekst en taal niet vroeg genoeg aangeleerd krijgen. De maatschappelijke relevantie van zulke vaardigheden wordt momenteel onderschat, zeker nu lezen vaak gelijkstaat aan swipen en scannen. Buelens benadrukt: ‘Veel studenten leven in een cultuur die op natuurlijke wijze veelal visueel tot hen komt, dus moet je datgene oefenen wat hen niet natuurlijk bereikt.’ Overigens lijken precies die vaardigheden soms gewaardeerd te worden door bedrijven buiten de sectoren die letterenstudenten altijd in het vooruitzicht gesteld wordt (het uitgeverijwezen, de journalistiek, het onderwijs). Studenten die goed kunnen ‘puzzelen met teksten’ komen in aanmerking voor een traineeship bij accountancygigant PwC, waarin letterenstudenten omgeschoold worden tot belastingadviseur.Ga naar voetnoot2 Of dat zo'n aantrekkelijke optie is, laten we hier even in het midden, maar het bevestigt wel wat Buelens al vaststelde over de dungezaaide bekwaamheid in het nauwkeurig en kritisch lezen. Mogelijk ontstaat er juist in een wereld waarin tekst niet langer ‘natuurlijk komt’ meer dan alleen een commerciële behoefte aan lezers die de taal kritisch benaderen, die teksten kunnen contextualiseren, of waarheden ontmaskeren als interpretaties. En dan hebben we het alleen nog over vaardigheden. Zulke lezers beschikken na een letterenstudie ook over kennis van literaire, kritische, filosofische en historische tradities die volgens ons onmisbaar is voor een gezonde intelligentsia van docenten, journalisten en politici, maar evengoed voor accountants. De ‘ongelukkige scholieren en hun al even beklagenswaardige leermeesters’ - zoals Karel van het Reve de literatuurwetenschappers ooit typeerde in een beruchte lezing - zullen elkaar daarom blijven opzoeken.Ga naar voetnoot3 |
|