Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||
Mieke Bal
| ||||||||||||||||||
UitgangspuntenGa naar voetnoot1Wetenschapsfilosofie begint bij de zin van een vraagstelling. Wat volgt is een uitwerking van die zin. Om de zin van literatuurwetenschap te zien, moet je de zin zien van het begrijpen, analyseren en interpreteren van teksten als een maatschappelijk zinvolle activiteit. Kernbegrip daarbij is de verbeelding - een onmisbaar onderdeel van ons hele pakket handreikingen die we nodig hebben om kennis en begrip te verwerven. De verbeelding maakt het mogelijk beelden te maken en te zien. Ik ben er daarom van overtuigd, dat het begrijpen van teksten inderdaad zeer zinvol is, zowel voor het begrijpende individu als voor de maatschappij waarin zowel hij of zij als de tekst in kwestie een rol speelt. Ik kan een wetenschapsfilosofische reflectie over narratologie niet anders dan in het licht van die fundamentele verantwoording zien. Wetenschap is zin zien - zin, zowel betekenis als belang; zien, zowel begrijpen als concreet voor je zien. In dit artikel zet ik steeds stappen terug om dat te bereiken. Een eerste stap terug. Cultuur, waaronder literatuur, doet wat politiek en het | ||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||
dagelijks leven niet kunnen. De verbeelding presenteert mogelijke, denkbare, verbeeldbare alternatieven voor de wereld waarin we leven en de beperkingen daarvan, ontstaan door de slijtage van routine. Het afbreken van cultuur, in universitaire bezuinigingen gepresenteerd als hervormingen en modernisering van het onderwijs in de inzichten die cultuuruitingen openbreken voor anderen dan specialisten, is een fatale en, ik vrees, onomkeerbare ontwikkeling. Deze gooit de inspanningen van decennia te grabbel- tot het te laat is, en de cultuur verdwenen, tirannen weer alle greep kunnen krijgen omdat burgers weerloos zijn, en niemand, zelfs niet in het zicht van een diepgaande verarming van hun geestesleven, nog in staat is of de moed en het optimisme opbrengt om alternatieven te bedenken. Als de verbeelding het loodje legt, kunnen we het wel opgeven. Mag ik het zo dramatisch stellen? Welnu, laten we zeggen dat dit een verhaal is - een uiting waarin een reeks gebeurtenissen vanuit een specifieke visie worden gepresenteerd. Om redenen van wetenschappelijke en wetenschapsfilosofische aard is die visie die van mezelf. Mijn verdere verhaal vertelt over het reilen en zeilen van de narratologie zoals ik die zie. Dat verhaal brengt een halve eeuw geleden begonnen onderzoek naar problematieken die vandaag de dag urgent zijn. Het is een pleidooi voor een benadering die fundamenteel democratisch is. Toen ik in de jaren zeventig begon met het bewerken van een narratieve theorie oftewel een ‘narratologie’ was mijn eerste zorg de toegankelijkheid ervan. Ik wilde dat iedereen, studenten maar ook ‘geïnteresseerde leken’, konden begrijpen waar het om gaat bij het analyseren van verhalende teksten. Dat was voor mij, wat toen heette, de maatschappelijke relevantie van de theorie. Dat begrip mag nu geperverteerd zijn tot een louter op geld gebaseerd begrip ‘valorisatie’, maar in zijn sociale betekenis blijft het de kern van een filosofische beschouwing van wetenschap. Een van de strategieën die ik daarvoor inzette was het werken met proefpersonen zonder achtergrond in narratologie. Een tijdlang had ik een leerling van wat nu groep zeven heet en toen de vijfde klas lagere school, als proefpersoon. Ik nam stuk voor stuk de begrippen en structuren die ik belangrijk vond en aan het ontwikkelen was met haar door. Ik legde uit waarom ik een begrip interessant of belangrijk vond, liet het zien in teksten die bij haar leeftijd pasten, en vroeg haar voorbeelden te verzinnen. Haar cijfers voor taal, met name opstel schoten direct omhoog. Ik gebruikte met haar geen enkele technische term. Ik kon geen beter uitgangspunt bedenken dan dat zo'n theorie, om werkelijk toegankelijk te zijn, systematiek nodig had. Alleen een systematische theorie, waarvan de elementen logisch samenhangen, zou volgens mij navolgbaar zijn, en daardoor als didactisch instrument, anderen zelfvertrouwen en macht over hun analyses kunnen geven. Lezers moesten de redeneringen kennen volgens welke de concepten worden gearticuleerd. Werkdefinities moesten gebruikers instrumenten bieden om hun analyses en interpretaties zodanig vorm te geven, dat anderen deze gemakkelijk zouden kunnen volgen. Voorbeelden moesten in eerste instantie eenvoudig blijven, zodat lezers er niet door geïntimideerd zouden worden. En hoewel taal het medium | ||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||
Illustratie: Britt van Dongen
is waardoor de meesten van ons verhalen hebben leren kennen, vond ik het ook belangrijk te laten zien, waar de concepten medium-overschrijdend zijn. Verhalen worden ook in andere media gemaakt, niet alleen in film maar ook in opera, op toneel, in YouTube clips, en in de typische woord-beeld combinaties in kranten. De Utrechtse geesteswetenschapper - ik kan haar niet vastpinnen op een discipline - Beatrice de Graaf en haar groep onderzoekers geven met de catchy term ‘weapons of mass narration’ een stimulans aan deze uitgebreidere betekenis - in beide betekenissen van dat woord! - van verhalen. (De Graaf 2015) Ook hen gaat het in de eerste plaats om relevantie. | ||||||||||||||||||
De aard van het beestjeDit waren mijn principes, die ik ondanks de eenvoud wetenschapsfilosofisch durf te noemen. Zoals te zien is, zijn deze geheel praktisch van aard en oorsprong. Het ging erom studenten - het primaire publiek - instrumenten te geven voor hun eigen gebruik. Dat gebruik omvat niet alleen het maken van interpretaties maar ook en vooral deze discutabel, bespreekbaar maken. De theorie die eruit voortkwam, zou je dan ook ‘instrumentalistisch’ kunnen noemen. Zolang het doel daarvan is, de praktijk van leren en onderwijzen te ondersteunen, blijf ik dat een waardevolle benadering vinden: een theorie als instrument, maar niet een blind toepasbare, onbeweeglijk set of tools. Om misverstanden te voorkomen noem ik het liever een methode: de theorie als methode. Daarbij moet ‘leren’ direct worden ingevuld als ‘leren denken’, niet als kennis consumeren, en is onderwijs dialogisch, niet een monoloog van degene die kennis heeft en uitdeelt. Als we dit wetenschapsfilosofisch willen zien, teken ik daarbij aan dat filosofie ook praktisch is. Net als geschiedenis overigens, zoals Hayden White onlangs nog betoogd heeft. (White 2014) | ||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||
Ook is in de uitwerking van deze uitgangspunten tot een theorie, een samenhangend geheel van concepten, mijn structuralistische achtergrond te zien. Ik ben opgeleid in de tijd dat Roland Barthes furore maakte. Hij was niet alleen een vooraanstaand structuralist, die met zijn rondborstig structuralistische artikel ‘Introduction à l'analyse structurale du récit’ (1966) de moderne narratologie opstartte. Maar ook zette hij met zijn boek S/Z (1976) de stap naar wat poststructuralisme heet, zonder dat woord ook maar te noemen. Het korte, heldere boek van Jonathan Culler uit 1983 over Barthes' werk maakt dat overtuigend duidelijk. Een aanrader. Maar toen ik het poststructuralisme zag ontstaan, bleef ik alert op momenten in de theorie waar die nieuwe inzichten noodzakelijk waren om een meer reëel, relevant, en adequaat begrippenapparaat te verschaffen. Ik heb de psychoanalytische vernieuwingen van het subjectbegrip gevolgd, de interesse in gender - die ik van kinds af aan al had - proberen recht te doen, en in analyses aandacht gevraagd voor postkoloniale, antiracistische, en klassebewuste visies. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is mijn boek Death and Dissymmetry (1988), waarin ik op basis van Bijbelteksten de driedeling van mijn narratologie verder compliceerde. De vraag is nu, of de benadering die ik met zoveel inzet en passie heb aangehangen, nog steeds voldoet, of dat andere instrumenten nodig zijn in een tijd waarin maatschappelijke ongelijkheid en onrust meer dan ooit in literatuur en andere media verhalen inspireren. Hoewel ik reflecteer (filosofeer) op een tak van wetenschap, de narratologie, zal niet iedereen wat ik hier schrijf als wetenschapsfilosofie (h)erkennen. Toch claim ik dat gebied. Het gaat bij een wetenschapsfilosofische reflectie op de narratologie voor mij nadrukkelijk niet om objectieve zekerheid te verschaffen over interpretaties. Daarin verschil ik van mening met, met name, de cognitieve richting, die wel zekerheid nastreeft door theoretische stappen aan de hersenen van lezers toe te schrijven (voor een minder karikaturaal voorbeeld dan deze formulering suggereert, zie Herman 2002 en Herman 2013). Zo'n zekerheid bestaat niet, aangezien interpretatie de relatie tussen verhaal en lezer weergeeft en dus per definitie subjectief is, ook al hebben mensen veel met elkaar gemeen. Het houvast zit in de relatie van de theorie tot een tekst waarbij de lezer deze relatie moet kunnen leggen. Interpretatie is niet willekeurig. Het gaat er om, de activiteit van interpreteren tot een maatschappelijk zinvolle, dialogische praktijk te kunnen maken. De concepten uit de narratologie kunnen worden gebruikt voor het formuleren van analyses gemaakt vanuit zeer verschillende interesses en standpunten. Ik zal me hieronder op het postkoloniale perspectief concentreren, maar het moge duidelijk zijn dat alle verbindingen die ik tussen dat perspectief en narratologische concepten leg, impliciet duidelijk maken dat ook andere maatschappelijke interesses op een dergelijke manier recht kunnen worden gedaan. Tegelijkertijd laat ik daarmee zien dat narratologie maar één theorie is, en niet kan volstaan zonder andere theorieën die de analyses van hun zin voorzien. Tenslotte moet een narratologisch begrippenapparaat surplus waarde hebben: het moet inzichten mogelijk maken die gewone, alledaagse leespraktijken niet direct tonen, hoewel lezers ze vaak wel aanvoelen. | ||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||
Bijvoorbeeld: focalisatie in postkoloniale narratologieEen ander belangrijk aspect dat narratologie, net als andere vormen van literatuurwetenschap, kenmerkt, is de dialogische invalshoek, niet alleen ten opzichte van de lezer maar ook van de tekst. Ik wil in de rest van dit artikel vooral laten zien, hoe een doordachte continuering van de (post?)structuralistische narratologie nieuwe, relevante inzichten kan verschaffen door de literaire tekst, product van de verbeelding, mee te laten theoretiseren. Wat ik in mijn verhaal wil ensceneren is een ontmoeting tussen een lezer, een tekst en een theoretisch concept, in een interculturele omgeving. Al het bovenstaande legt zo'n narratologie de verplichting op, niet alleen de relevantie te laten zien van, zeg maar, (post)structuralistische concepten voor het begrip van een specifiek corpus teksten, waar niet iedereen mee vertrouwd is, maar ook inzichten te verschaffen die specifiek relevant zijn voor de interculturele ontmoeting - in dit geval tussen tekst en lezer die ingebed zijn in verschillende culturele kaders. Die relevantie moet evenzeer gelden voor wat ‘populaire cultuur’ wordt genoemd, als voor literaire teksten of artistieke films - dat onderscheid doet er hier niet toe. Ik kies daarom een roman die door mijn buurtboekwinkelier werd aanbevolen als goed lopend en zeer interessant. Het is The Namesake van de Bengaalse schrijfster Jhumpa Lahiri, gepubliceerd in 2003, die onlangs werd herdrukt. De roman behoort tot het genre van migrantenliteratuur, waarin de ervaringen worden beschreven van mensen die vrijwillig of door eerdere besluiten van hun ouders, in een wereld terecht komen die hen cultureel vreemd is.Ga naar voetnoot2 Om twee zeer verschillende redenen is dit onderwerp voor mij speciaal van belang. Ten eerste staat dit genre centraal in de relatie tot de wereld van vandaag. Hoewel migratie van alle tijden is, lijkt het iets nieuws. Het verschil zit in een sterkere gewaarwording ervan, een groter sociaal bewustzijn van de pluriformiteit van de cultuur maar ook een vaak door angst gedreven weerstand ertegen. Daardoor is het genre van de migrantenliteratuur bij uitstek geschikt om verschil in perspectief, wat ik focalisatie noem, te laten zien en werken. (Bal & Hernandez-Navarro 2011) Een tweede, persoonlijke reden is dat ik de afgelopen jaren in mijn video- en installatiewerk nog duidelijker gezien heb, hoe belangrijk het is op focalisatie - de visie van anderen - te letten, ongeacht vanuit welke hoek de verteller zich manifesteert. (Zie Bal 2012 voor de bespreking van een relevante installatie) Zowel in de analyse van de roman als in het video-werk is de relatie tussen heden en verleden cruciaal. Ik let in de roman in kwestie daarom met name op die speciale vorm van focalisatie die je kunt beschouwen als vallend onder al die vormen van ‘post-’ die zo vaak worden aangevoerd tegen een structuralistisch geïnspireerde narratologie, namelijk ‘herinnering’. Focalisatie is een centraal begrip in de narratologie, zelfs in die vormen ervan die de verouderde en dubbelzinnige termen als perspectief en vertellersstandpunt blijven | ||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||
hanteren. Het is zo belangrijk omdat het een verschil in visie laat zien. Verschil in visie is zowel sociaal als kunstzinnig van groot belang. Ik wil in onderstaande korte analyse redeneren met en door de verhalende tekst zelf, daarmee de tekst tot volwaardige discussiepartner in plaats van object maken, en laten zien dat de tekst niet alleen narratologische, maar ook filosofische bijdragen te bieden heeft. De hoofdpersoon van The Namesake is een ‘tweede-generatie migrant’ - zoals dat met een onzinnige term wordt aangeduid. Hij is Amerikaan met Indiase ouders, en draagt de wat eigenaardige naam Gogol, een naam waar hij zo'n hekel aan heeft dat hij deze zodra hij oud genoeg is, verandert in Nikhil. Deze zelfgekozen naam heeft voor hem het dubbele voordeel dat hij duidelijker Indiaas klinkt, en tegelijk gemakkelijk te veramerikaniseren is tot Nick. Dat geeft dus meer duidelijkheid naar beide kanten van zijn culturele identiteit. Het merkwaardige, primaire narratologische probleem is nu, dat de verteller hem hardnekkig Gogol blijft noemen, ook als hij allang volledig ver-Nikhil-d is. Dat doet de verteller zelfs als hij de focalisatie van Nikhil weergeeft, waardoor de realiteit van de tekst mijn met overtuiging geformuleerde principe dat er geen ‘neutrale’, ongefocaliseerde uiting kan zijn, ter discussie lijkt te stellen. Dit zette me aan de roman tegendraads te lezen. Voor zo'n lezing is focalisatie bij uitstek een handig concept. Elke keer als ik de naam Gogol zag staan dacht ik: was de auteur maar een beetje gevoeliger geweest voor het belang van focalisatie - dan zou ze ofwel de beslissing van haar personage hebben gerespecteerd en hem Nikhil hebben genoemd, ofwel een onderscheid tussen de twee namen hebben gemaakt dat in verband zou staan met de verwarring in zijn identiteit. Die verwarring is immers duidelijk de bron van zijn namenspel. Hier begint het verhaal van hoe de tekst mij als narratoloog de baas wordt, of op zijn minst verder helpt. Dat gebeurde op bladzijde 241, waar de twee namen de degens kruisen. Nikhil gaat naar een feestje bij vrienden. De volgende dialoog maakt duidelijk waar het met die naamwisseling om gaat: ‘Hey there,’ Gogol says. ‘Need any help?’ De typisch Amerikaanse uitdrukking ‘be my guest’ krijgt een ironische dubbele bodem als de notie ‘gast’ heel even letterlijk wordt genomen. In de zestiger jaren noemden we in Nederland arbeidsmigranten ‘gastarbeiders’. Een narratologische analyse doet er goed aan, zo letterlijk te zijn. Dan betekent de informele uitdrukking: hoewel hij in de Verenigde Staten geboren is, hoort Gogol hier niet thuis. Niet op het feestje, gegeven door vrienden van zijn vrouw; niet in de erg Amerikaanse yuppie-cultuur van die vriendenkring. De passage heeft geen specifiek personage dat focaliseert, maar is volgens mijn uitgangspunt wel gefocaliseerd. Het gebeuren wordt verteld op droge, objectiverende toon. Toen ik dit las bedacht ik dat het voortdurende gebruik van de Russisch klinkende naam Gogol staat voor de ‘indiaasheid’ van het verwarde verlangen van het personage ergens bij te horen. Geboren in de Verenigde Staten uit recent | ||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
geïmmigreerde Indiase ouders is hij niet in staat ergens wortel te schieten; niet in de wereld van zijn ouders, en niet in zijn eigen wereld. Vanwege die wortelloosheid is de Russische naam Gogol ineens heel gepast. | ||||||||||||||||||
Onbegrip als richtlijnAls het verhaal draait om het maatschappelijk relevante probleem van verwarring in de identiteit, en ik het verhaal mee wil laten theoretiseren, lijkt het zinvol, de verwarring, soms leidend tot onbegrip, als richtlijn te nemen in plaats van de verteller ongevoeligheid in de schoenen te schuiven. En nu we hebben gezien dat de hardnekkige vraag naar het subject van focalisatie relevant blijft, ook tegen de klippen op, ga ik kijken naar de behandeling in dat opzicht van Ashima, Gogols moeder. Zij werd in India uitgehuwelijkt aan een Indiase man die in de Verenigde Staten werkte, is werkelijk een immigrant, en beleeft interculturaliteit van dag tot dag. Twee sleutelgebeurtenissen in haar leven zetten haar focalisatie op scherp, en geven samen haar interculturele, intertalige problematiek duidelijk weer. De eerste is de geboorte van haar oudste zoon, Gogol. Wanneer de dokter haar vertelt dat de bevalling nog behoorlijk lang zal duren, begrijpt ze hem niet omdat het kernwoord, ‘ontsluiting’, haar vreemd is. ‘What does it mean, dilated?’ (Lahiri 2011: 3) Het vraagt wat inbeeldingsvermogen van de lezer om te accepteren dat een vrouw die haar hele zwangerschap in New Jersey heeft doorgemaakt, daarover geen enkele uitwisseling met anderen heeft gehad. Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze het woord voor ‘ontsluiting’ nog niet is tegengekomen. Maar is dat niet juist een moment dat we haar interculturele situatie scherp voor ons zien? We kunnen ons afvragen of dergelijke fysieke dingen in haar cultuur net zo vrij besproken worden als in het Westen. Die vraag is niet te beantwoorden, maar dat hij opkomt bij de lezer is een subtiel winstpunt voor onze eigen interculturele gevoeligheid. Het verhaal met zijn focalisatie gaat hier de taal te buiten. Waar het om gaat is dat we het woord zien in een nieuw licht, als vreemd, enigszins bedreigend, en uitleg behoevend. Die uitleg komt niet van de dokter. In plaats daarvan maakt hij gebaren, die in de tekst begrepen worden en waarvan Ashima een interpretatie geeft op basis van haar visuele ervaring, die zo wordt verwoord: ‘explaining the unimaginable thing her body must do in order for the baby to pass’. (Lahiri 2011: 3) Dit is een duidelijk voorbeeld van personage-gebonden focalisatie: Ashima ziet het gebaar dat de dokter maakt, dat haar waarschijnlijk verontrust zowel om het fysiek gewelddadige dat erin wordt beschreven als om het feit dat het de door een relatief vreemde man aan haar als vrouw wordt aangegeven als betekenis. Voor haar zijn beide aspecten ‘unimaginable’. De tweede sleutelgebeurtenis vindt veel later plaats. Gogol is volwassen, Ashima woont en werkt al minstens twintig jaar in de Verenigde Staten, en dan krijgt ze te horen dat haar man ‘expired’ is. Ze begrijpt het woord niet, maar deze keer is haar gebrek aan begrip zwaarder aangezet: | ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
Expired. A word used for library cards, for magazine subscriptions. A word which, for several seconds, has no effect whatsoever on Ashima. ‘No, no, it must be a mistake,’ Ashima says calmly, shaking her head, a small laugh escaping from her throat. ‘My husband is not there for an emergency. Only for a stomachache.’ (Lahiri 2011: 168) Terwijl het eerste onbegrip nog verklaard zou kunnen worden door haar relatief recente aankomst in het Engelse taalgebied, kan het tweede geval gezien worden als een soort verklaring voor het eerste. In beide gevallen wordt een vorm van ontkenning toegevoegd aan de verbazing, en aan de onhandigheid van de spreeksituatie: over zulke intieme, lichamelijke en levens-veranderende dingen te praten tegen een vreemde man (de geboorte) of over de telefoon (de dood). Verlegenheid en gêne, in verband met cultureel en gender verschil samen, eerder dan talige onwetendheid, dáár gaat het om. Deze verschillen komen bij elkaar als Ashima overdenkt: ‘For being a foreigner, Ashima is beginning to realize, is a sort of lifelong pregnancy - a perpetual wait, a constant burden, a continuous feeling out of sorts.’ (Lahiri 2011: 49) De metafoor neemt de vertelfunctie over, eerder dan de sterk Amerikaanse uitdrukking ‘feeling out of sorts’. Ashima's focalisatie vindt zijn uitdrukking in de gelijkstelling van zwangerschap en buitenlanderschap. In plaats van de onhandige onwetende huisvrouw blijkt zij de cultuurfilosoof van het verhaal te zijn. Deze visie op wat het betekent als migrant-vrouw te leven wordt op steeds andere wijzen uitgewerkt, voornamelijk in de vorm van herinneringen. En de vorm van deze herinneringen krijgen ook weer filosofisch gewicht. Ze zijn zowel multi-temporeel als wat Michael Rothberg (2009) ‘multidirectional’ noemt, en compliceren daardoor ons standaard begrip van herinnering. Multi-temporeel wil zeggen dat de herinnering zich niet stoort aan een chronologie. Herinneringen aan een recent verleden en de kindertijd kunnen door elkaar lopen. Multi-directioneel betekent dat persoonlijke en culturele herinneringen aan de eigen groep en andere groepen door elkaar kunnen lopen. Voor een overlevende van de Holocaust kan een herinnering aan het kamp zich ineens vermengen met een uit culturele bronnen bekende herinnering aan het slavenbestaan van zwarte mensen in de Verenigde Staten. Daardoor kan zowel ‘trauma envy’ - het lijden van de eigen groep systematisch erger vinden dan dat van andere groepen - als solidariteit tussen groepen ontstaan. Door herinneringen te creëren die naast elkaar het verleden oproepen, een toekomst vormgeven en herinneringsdaden in het heden verrichten, overschrijdt de verteller de dunne grens tussen herinnering en verbeelding. (bijvoorbeeld Lahiri 2011: 62-63) Dit alles is bemiddeld door herinneringen naar verlangens die onvervuld blijven. (Lahiri 2011: 127) Een sterk voorbeeld is de herinnering aan een tocht naar het einde van een strook van de kust die Gogol als kind met zijn vader heeft gemaakt. De zin die het hoofdstuk afsluit bevat een aansporing van de vader, die tegen zijn zoon zegt: | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
‘Try to remember it always’... ‘Remember that you and I made this journey, that we went together to a place where there was nowhere left to go.’ (Lahiri 2011: 187) Deze woorden beschrijven de situatie van een multicultureel bestaan in een omgeving die tegen beter weten in probeert een illusie van monocultuur te handhaven. Maar ze verwijzen evenzeer naar datgene dat de vader destijds tot emigratie heeft gedwongen. Zo'n bestaan laat in beide gevallen ‘nowhere left to go’ over, maar de woorden geven ook een idee van wat voor roman dit is. Nu we hebben begrepen hoe focalisatie functioneert om de brug te slaan over de afgrond die migratie heeft gegraven, en daardoor die afgrond voorbij te kunnen komen, inclusief de onoverkomelijke afstand tussen vader en zoon, kunnen we zien dat de roman als geheel een poging is aan deze aansporing te voldoen. De roman als herinneringsdaad, in de zin waarin ik dat begrip elders heb uitgewerkt. Een actieve daad in de tegenwoordige tijd, vergelijkbaar met een speech act. (Bal 1999) Wat ik met deze opmerkingen wil laten zien, is hoe de roman zelf deelneemt aan het (wetenschaps-)filosofische debat over de relevantie en zinvolheid van concepten die tezamen de narratologie vormen. Door te blijven letten op herinnering als specifieke vorm van focalisatie, en door de systematische aandacht voor focalisatie als zoeklicht, kunnen we begrijpen hoe multitemporaliteit en multidirectionaliteit samenwerken om de betekenis van geschiedenis als een reeks gebeurtenissen verder te compliceren. Daarmee is ook het narratologische begrip ‘geschiedenis’ gecompliceerder geworden. De keten gebeurtenissen die we met die term aanduiden wordt nu een constellatie van waaruit stralen in alle richtingen lopen. Toekomstgerichtheid is zelf multidirectioneel, omdat het zowel het verleden bevat als ook de tijd van anderen. Als subjectiviteit poreus is, zijn herinnering en geschiedenis onafscheidelijk. Nu stap ik met behulp van de roman weer even over naar de filosofie. Om de hierboven aangegeven redenen is wat in mijn ogen een van de meest onthullende beschrijvingen van historische tijd is, tevens een perfect adequate beschrijving van herinnering. In zijn ‘Theses on the Philosophy of History’ speculeert Walter Benjamin over de zin van het tijdelijk stopzetten van het denken. Dat stopzetten betekent een breuk met lineariteit, met ‘homogeneous, empty time’, een soort de-automatisering en opvulling of belichaming van tijd. Dankzij dat stopzetten kan de tegenwoordige tijd, het heden, aangezet worden, en zowel politiek als subjectief verrijkt worden. Bovendien geeft dat stopzetten de tijd grotere kracht, en veroorzaakt zelfs een schok (Benjamins sleutelbegrip) die op zijn beurt leidt tot een kristallisatie van tijd zodat tijd een constellatie wordt. (Benjamin 1968: 262) Net als de kristallen van sneeuwvlokken bieden tijdkristallen een model voor een vorm van denken dat kan ontkomen aan het keurslijf van lineariteit waar zowel historische tegenstrijdigheden als subjectieve ervaring ongezien blijven. In plaats daarvan helpt het Benjaminiaanse idee van schok of ‘shock en retour’ van stopgezette gedachtegangen ons, tijd te begrijpen als ‘dense with overlapping possibilities and dangers - an understanding of the present as (...) the site of multidirectional memory’. (Rothberg | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
2009: 80) In zo'n opvatting van herinnering versmelten of bevriezen tijd en richting. Dit is mogelijk omdat focalisatie en het beeld ook samensmelten. Vandaar dat het begrip focalisatie ook zo belangrijk is voor filosofie, beeldanalyse, en geschiedenis, terwijl de narratologie die disciplines nodig heeft om zinvol met de tekst om te kunnen gaan. Deleuze drukt het zo uit, in een klassieke passage die Gogols herinnering aan zijn vaders aansporing om zich de dingen te herinneren, tot centraal adagium van zijn leven - en van Lahiri's roman - maakt: What constitutes the crystal-image is the most fundamental operation of time: since the past is constituted not after the present that it was but at the same time, time has split itself in two at each moment as present and past, which differ from each other in nature, or (...) it has to split the present in two heterogeneous directions, one of which is launched towards the future while the other falls into the past. Time has to split at the same time as it sets itself out or unrolls itself: it splits in two dissymmetrical jets, one of which makes all the present pass on, while the other preserves all the past. Time consists of this split, and it is this, it is time, that we see in the crystal. (Deleuze 1989: 82, nadruk in tekst) Roland Barthes was betoverd door de manier waarop een verleden werkelijkheid letterlijk uit een foto naar buiten kwam, uitstraalde (‘emanation of past reality’, Barthes 1981: 88). Voeg daarbij een uitstraling van de werkelijkheid van een ander - verleden of heden. In Lahiri's roman zijn vader en zoon net zozeer elkaars ‘ander’ als migranten zijn voor ‘ons’ zolang we hun anders-zijn blijven benadrukken en overeenkomsten daardoor onzichtbaar blijven. De verbeelding van het thema ‘herinnering’ maakt deze zeer leesbare, zeg maar ‘populaire’ roman tot een actieve bijdrage aan wat ik ‘migratory aesthetics’ heb genoemd: een ontmoeting die niet gebaseerd is op dat problematische, obsessieve idee van ‘de ander’ dat onlosmakelijk verbonden blijft met een ongenoemd en buiten kijf staand ‘zelf’. (Bal & Hernández-Navarro 2008) In plaats daarvan stimuleert migratory aesthetics een aftasten van de mogelijkheid tot affectief begrip, een vorm van begrip en het plezier daarin dat ingaat tegen de gestroomlijnde routine van omstandigheden en geschiedenis. Zo'n ontmoeting kan alleen plaatsvinden als de zogenaamde ander de kans krijgt zichzelf te zijn, of je nu met hem of haar kunt meekijken of niet, zien wat hij of zij ziet, of je onvermogen daartoe onder ogen kunt zien. Focalisatie trekt de aandacht naar een opvatting van het subject als doordringbaar, ont-individualiseerd maar sterk zintuigelijk, gevat in tijd als een multidirectionele constellatie. Daar ligt de relevantie van het concept focalisatie als gereedschap, of liever: gesprekspartner, voor een narratologie die zinvol is voor postkoloniaal lezen. Die relevantie is niet beperkt verankerd in narratieve structuur, maar vooral in ethische en politieke ideeën. En daar moet het voorzetsel ‘post-’ zoals gebruikt in adjectieven als poststructuralistisch en postkoloniaal, kritisch tegen het licht gehouden worden. Er is | ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
geen ‘post-’ mogelijk die niet door datgene dat het achter zich wil laten heen gaat, de eigen medeplichtigheid ermee erkent, en de moeilijkheid van iets achter zich laten onder ogen ziet. Dan zal blijken dat er nog veel neokolonialisme zit in de zogenaamde postkoloniale wereld. En wellicht helpt het structuralisme binnen het poststructuralisme die analyse uit te voeren op een manier die dat neokolonialisme bespreekbaar maakt. | ||||||||||||||||||
Literatuur
|
|