wil neerzetten. Hedendaagse Franstalige discoursanalytici, onder wie Dominique Maingueneau en Ruth Amossy, hebben het begrip opnieuw geïntroduceerd om het zelfbeeld te beschrijven waarmee tekstschrijvers invloed op hun publiek proberen uit te oefenen. Ethos komt zo dicht tegen begrippen uit de literatuursociologie aan te liggen, die de al dan niet strategische (zelf)beelden van auteurs beschrijven, waaronder posture.
Korthals Altes neemt het begrip ethos van Maingueneau en Amossy over, maar geeft er een eigen draai aan door zich zowel op de auteur als op de lezer te concentreren. De keuze een auteur als oprecht of juist als ironisch te beschouwen, is weliswaar mede een effect van de tekst die hij of zij geschreven heeft, maar is uiteindelijk toch afhankelijk van de lezer. Korthals Altes heeft het daarom over ethos attributions, en ze wil weten hoe en wanneer lezers tot zulke ethos-toekenningen komen. Hiermee doet ze de oversteek naar de cognitieve literatuurwetenschap: welke frames en vooronderstellingen bepalen onze kijk op de figuur van de auteur? Dit alles stelt haar in staat om een aantal diepe kloven in het letterkundige landschap te overbruggen, zoals die tussen hermeneutiek (de theorie en praktijk van het interpreteren) en de cognitiewetenschap. Terwijl hermeneutici van cognitiewetenschappers het verwijt krijgen hun eigen interpretaties ten onrechte te verabsoluteren tot wetenschappelijke resultaten, vinden hermeneutici juist weer dat cognitiewetenschappers geen enkel oog hebben voor de individuele literaire tekst. Korthals Altes' ‘metahermeneutische’ methode, zoals ze haar noemt, behoort strikt gezien tot de hermeneutiek, maar is ‘perfectly compatible’ (96) met cognitieve en empirische benaderingen van verhalen. De methode richt zich namelijk niet op het analyseren van verhalende teksten zelf, maar op het begrijpen van de conventies waarmee lezers narratieve werken interpreteren - een taakstelling die grenst aan die van de cognitiewetenschappers.
Dit alles klinkt behoorlijk abstract en ik moet toegeven: Ethos and Narrative Interpretation vraagt met name in de eerste honderd pagina's aardig wat van de lezer. Hij of zij krijgt met een spervuur aan theorieën en concepten te maken, waarvan de relevantie niet onmiddellijk duidelijk is. In de eerste helft van het boek staan weinig literaire analyses die de theoretische uitspraken hadden kunnen verhelderen. Een andere makke van het boek is dat het een vrij ondoorgrondelijke structuur kent. Ideeën en theorieën keren in verschillende hoofdstukken terug, en niet altijd op een voor de hand liggende plek: een uiteenzetting over de term ethos bij Maingueneau en Amossy staat op pagina 60-65, terwijl je het direct na de uiteenzetting over Aristoteles' ethosbegrip (2-6) zou verwachten. Wie echter de moeite neemt om tot het theoretische bouwwerk door te dringen, wordt beloond: ik heb bijzonder veel bijgeleerd over de eerdergenoemde hete hangijzers van de narratologie.
Deze studie opent na het voorwoord met een inleiding, ‘Why Ethos?’, waarin niet alleen het ontstaan van de term wordt geschetst, maar vooral de relevantie ervan voor de hedendaagse literatuurwetenschap wordt beargumenteerd. De geloofwaardigheid van auteurs is altijd al een belangrijk thema voor lezers geweest, aldus Korthals Altes, maar is dat in de hedendaagse mediacultuur eens te meer. Nu auteurs mediaverschij-