Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
Bjorn Schrijen
| |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
Vrede en Dichtkunstig gedenkteeken voor de Nederlandsche vryheid, op haar eerste eeuwgetyde. De eerste was een herdruk van een gelijknamige bundel die verscheen in het vredesjaar 1648, al werden sommige teksten weggelaten of toegevoegd. De tweede werd specifiek voor het herdenkingsjaar geschreven. (De Schepper en de Vet 1997: 13-15; Jensen 2015) Een derde bundel verscheen onder de titel De tempel der vrede geopend door de mogendheden van Europa in 1749, maar hierin stond vooral de in 1748 gesloten Vrede van Aken centraal.Ga naar voetnoot3 (Couck 1749: titelpagina) Deze bundels zijn als literaire herdenkingsteksten nog betrekkelijk weinig onderzocht. De Schepper en De Vet beschrijven ze, maar gaan daarbij niet heel diep in op de afzonderlijke teksten. (Schepper en De Vet 1997: 13-15) In de recente literatuurgeschiedenis Een nieuw vaderland voor de muzen, is aandacht voor de Olyfkrans, maar enkel voor de eerste druk uit 1648. (Porteman en Smits-Veldt 2008: 505) Marleen de Vries besteedt in een artikel over uitgever Pieter Meijer aandacht aan Dichtkunstig Gedenkteeken, maar daarbij ligt de nadruk vooral op de ontstaansgeschiedenis ervan. (De Vries 2005: 84-85) Lotte Jensen tot slot geeft het meest uitgebreide overzicht van de drie bundels, maar bespreekt ze vooral met betrekking tot natievorming en gaat zodoende relatief weinig in op het literaire karakter van de herdenkingsteksten. (Jensen 2015) De specifieke vraag met welke literaire middelen de Nederlandse dichters en dichteressen de vrede bezongen, wordt in geen van bovenstaande publicaties dan ook echt beantwoord. In dit artikel wil ik een aanzet geven tot het beantwoorden van deze vraag, om zo een vollediger beeld van dit soort herdenkingsteksten te schetsen. Waar genoemde publicaties namelijk vooral laten zien wat de teksten doen, beantwoord ik de vraag hoe ze dat doen. De achtergrond daarvan ligt in het retorische karakter van dit soort teksten: de centrale gedachte luidt dat vrede beter is dan oorlog, maar tegelijkertijd wordt uitvoerig beargumenteerd dat de Republiek tijdens de Tachtigjarige Oorlog grootse daden heeft verricht. Middels die retoriek wordt bijgedragen aan het creëren van een Nederlandse identiteit, die ontleend wordt aan een roemvol verleden. Dit retorisch programma is niet uniek voor herdenkingsteksten, maar is daarin wel dusdanig duidelijk aanwezig dat het goed te bestuderen valt. Door de retorische werking van herdenkingsteksten te bestuderen, wordt het zodoende wellicht mogelijk om gelijksoortige procedés in andere, minder opvallende tekstsoorten te herkennen, en zo ons inzicht in identiteitsvorming te vergroten. Ter beantwoording van mijn vraag bespreek en analyseer ik één gedicht uit de bundel Dichtkunstig Gedenkteeken - de enige bundel die specifiek voor de herdenking van de Vrede van Münster geschreven werd. Het gaat om de langste tekst van de bundel (33 pagina's): ‘Eeuwgety der vrede, moeder der ryke welvaert, lofwaerdige kunsten en nutte wetenschappen’, geschreven door Jakob Kortebrant. We zullen zien dat deze tekst enerzijds exemplarisch is voor de bundel als geheel, maar anderzijds op een aantal interessante punten afwijkt. Zo is Kortebrants beschrijving van de Tachtigjarige | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
Oorlog veel uitvoeriger dan bij zijn collega-dichters en kent zijn tekst een bijzonder, episch karakter. In mijn analyse kijk ik vooral naar stijlfiguren en (narratieve) structuur, de twee kenmerken die vooral in het oog springen bij lezing van Kortebrants tekst. Daarnaast zijn met name stijlfiguren redelijk genre-onafhankelijk, en is het dus erg waarschijnlijk dat we kennis hierover ook toe kunnen passen op andere retorische tekstsoorten. Zoals zal blijken, onderbouwt Kortebrant zijn visie op het vaderlandse verleden door het veelvuldig gebruik van de vergelijking als stijlfiguur en de keuze voor een specifieke narratieve structuur. Voordat ik me op zijn tekst richt, volgen echter eerst enige algemene noties over de bundel, gevolgd door een paragraaf over Kortebrant zelf. | |||||||||||||||||
Dichtkunstig Gedenkteeken voor de Nederlandsche VryheidHet fraai vormgegeven Dichtkunstig Gedenkteeken verscheen in 1748 bij de bekende Amsterdamse drukker Pieter Meijer. Initiatiefnemer van de bundel was Phileleutherus, ‘vrijheidsvriend’, een pseudoniem waarachter de heren Jacob Hulk en Harmanus Asschenbergh zaten.Ga naar voetnoot4 Een ‘zucht tot de vryheid’ en een ‘aangebooren trek tot de Dichtkunst’ hadden hen doen besluiten om aan een groot aantal dichters en dichteressen een verzoek te sturen om bij te dragen aan de bundel. En met succes: de teksten van zes dichteressen en twee-en-dertig dichters werden (ook in die volgorde) uiteindelijk in de bundel geplaatst, zodat de samenstellers tevreden konden stellen dat ze hun ‘voorgestelde doelwit, van ons Vaderland iets aan te bieden, dat der Vryheid en Dichtkunst ten vollen waardig mogte zyn, bereikt zagen’. (Phileleutherus 1748: [XI-IIXX]) In totaal dichtten de achtendertig auteurs 381 pagina's vol, waarbij veel verschillende genres zijn opgenomen. Formeel gezien variëren de teksten van vormvaste dichtsoorten als een sonnet of een epigram tot prozaïsche teksten op rijm, inhoudelijk van lyrische poëzie tot filosofisch getinte traktaten of geschiedkundige teksten met wijdlopige voetnoten. Ondanks die ogenschijnlijke variatie vertonen de teksten bijzonder veel overeenkomsten qua gebruikte beelden, topen en motieven. Een groot aantal daarvan wordt in het gedicht op de titelprent, geschreven door Sybrand Feitama onder pseudoniem Studio Fovetur Ingenium, al genoemd: bijvoorbeeld symbolen als de Nederlandse leeuw, de Nederlandse tuin en de vredesolijf, maar ook inhoudelijke elementen als de verering van God en de stadhouder, een vergelijking tussen de Republiek en Israël, vreugde over de geboorte van een nieuwe ‘Oranjespruit’ en een veroordeling van Spanje en Frankrijk. (Studio Fovetur Ingenium 1748: [II]; Jensen 2015) De laatste elementen laten zien dat de dichtbundel al deels achterhaald was toen deze verscheen. Waar het Franse gevaar namelijk nog aanwezig was op het moment dat de meeste gedichten geschreven werden, was dat gevaar verdwenen toen de bundel daadwerkelijk verscheen. In hun voorwoord verontschuldigen Hulk en Asschenberg | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
Titelprent van Dichtkundig Gedenkteeken. Beeld: Rijksmuseum Amsterdam
| |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
zich dan ook voor alle anti-Franse sentimenten. Ook waren veel teksten al geschreven voordat Willem V geboren was; blijkens het voorwoord hebben een aantal auteurs hierover een latere toevoeging aan Hulk en Asschenberg gestuurd. (Phileleutherus 1748: [XVI-XVII]) De grote overeenkomsten tussen de gedichten doen de leesbaarheid van de bundel vanuit hedendaags perspectief weinig goed: wie enkele teksten heeft gelezen, lijkt ze allemaal te hebben gezien. Ook de tekst van Kortebrant bevat veel van bovengenoemde topen - op dat gebied is zijn tekst exemplarisch voor de rest van de teksten te noemen. Toch was er meer variatie dan op het eerste oog het geval lijkt. Zoals gezegd steekt Kortebrants tekst ook om verschillende redenen boven de rest uit. Voor een volledig begrip van deze tekst ga ik echter eerst in op deze weinig bekende dichter, aangezien enige kennis van zijn levensloop nuttig zal blijken bij de interpretatie van zijn gedicht. | |||||||||||||||||
Jakob KortebrantJakob Kortebrant werd op 25 augustus 1697 in Rotterdam geboren als zoon van Johannes Kortebrant en Geertruid van Charlois. (Wiersum 1914) Op 29 februari 1724 trouwde hij met Maria van Swieten, een huwelijk waarvoor Hubert Korneliszoon Poot een gelegenheidsgedicht schreef.Ga naar voetnoot5 Gedurende zijn leven bekleedde hij verschillende ambten, waaronder azijnverkoper en ambtenaar bij de Bank van Leening. Het bekendst is hij echter geworden als tekenaar, dichter en geschiedschrijver, de bezigheden die ook het meest relevant zijn voor de interpretatie van zijn bijdrage aan Dichtkunstig Gedenkteeken. Buiten geschiedkundige teksten schreef Kortebrant vooral gelegenheidswerk,Ga naar voetnoot6 bijvoorbeeld op het honderdjarig bestaan van de ‘hoogeschoole’ van Utrecht, op de drukkunst, of op de aanvaarding van het stadhouderschap van Willem V.Ga naar voetnoot7 Daarnaast dichtte hij enkele werken die qua thematiek aansluiten op zijn bijdrage aan Dichtkunstig Gedenkteeken: een tekst op de Franse inval in 1747, een herdenkingsgedicht over de be- | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
vrijding van Rotterdam tijdens de Tachtigjarige Oorlog en een bijdrage aan de bundel De tempel der vrede.Ga naar voetnoot8 Enkele van deze teksten verwijzen terug naar zijn gedicht in Dichtkunstig Gedenkteeken. In Oranje Lente beschrijft Kortebrant hoe Willem V geboren werd terwijl een ‘rei van Dichtren’ onder leiding van ‘de Vryheitminnaers, Hulk en Asschenberg’ de vrede bezongen. Daarbij verwijst Kortebrant naar zijn eigen gedicht, waar hij ook al aandacht aan Willem V besteedde. (Kortebrant 1766: 4-5) In het gedicht van zijn hand dat verscheen in De tempel der vrede citeert hij uit zijn vroegere gedicht zelfs een passage over de Franse koning Lodewijk. (Kortebrant 1749: 45) Deze verwijzingen doen vermoeden dat Kortebrants vredesgedicht in Dichtkunstig Gedenkteeken een vrij centrale plek in zijn oeuvre inneemt. Dat oeuvre heeft sinds Kortebrants dood in 1777 wisselende waardering geoogst. Witsen Geysbeek was in 1822 nog erg positief over zijn letterkundige kwaliteiten: De gedichten, die ons van hem onder het oog gekomen zijn, behelzen fraaije dichterlijke schilderingen, die door haren eenvoudigen tooi en nette schikking streelen en behagen; men zou ze poëtische stillevens kunnen noemen. Er is iets bevalligs in zijne voordragt, zelfs van de eenvoudigste gedachten en spreuken, het welk den lezer inneemt; (Witsen Geysbeek 1822: 125) Een kleine eeuw later wordt Kortebrant door Wiersum echter vooral om zijn historische arbeid geroemd, en is er weinig aandacht voor Kortebrant als dichter. (Wiersum 1914: 64) Een eenzijdige focus op Kortebrants geschiedkundige of letterkundige kwaliteiten doet zijn werk echter weinig recht, omdat juist de samenhang tussen beide daarin heel nadrukkelijk aanwezig is. Dat geldt zeker ook voor zijn bijdrage aan Dichtkunstig Gedenkteeken: ‘Eeuwgety der vrede, moeder der ryke welvaert, lofwaerdige kunsten en nutte wetenschappen.’ | |||||||||||||||||
‘Eeuwgety der vrede’‘Geduchte Vredevorst, ei, doe myn dichtaêr zwellen! / Op dat ik 't Eeuwgety der zegenryke Vreê, / Een onwaerdeerbre stof, moog op myn snaren stellen!’ Met deze woorden begint Kortebrant zijn vredesgedicht, alsof hij een muze oproept. Om dat | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
beeld te bevestigen wordt de vrede vervolgens ook nog eens voorgesteld als een bevallige maagd: Gy echter, blyft zoo schoon gelyk een frische maegdt.
Het levend elpenbeen van uw volmaekte leden,
Het lieflyk roozeroodt, het heerlyk lelywit,
Versieren uw gelaet, zoo net als rondt besneden,
Als wisse blyken dat ge iets goddelyks bezit (Kortebrant 1748: 117, 119)
Met dit begin evoceert Kortebrant direct het genre van het klassieke epos, een vergelijking die gemakkelijk verder te trekken is. Zo komt de lezer al snel enkele homerische vergelijkingen tegen.Ga naar voetnoot9 Ook verwijst Kortebrant door middel van twee bescheidenheidstopoi naar de beroemde ependichters,Ga naar voetnoot10 maar belangrijker is nog dat Kortebrants tekst net als de klassieke epen vol zit met mythologie, helden en grootse daden uit het verleden. Zo vervolgt Kortebrant zijn aanroeping van de vredevorst met een lange passage waarin hij vrede verbindt met onder andere de Bijbelse geschiedenis, de klassieke mythologie en het Nederlandse Batavierenverleden. Op een dieper niveau wordt daarmee tevens de Nederlandse strijd tegen de Spanjaarden met deze roemrijke voorbeelden verbonden, hetgeen past binnen het retorische doel van Kortebrants gedicht. Het epische karakter van zijn tekst is evenwel bijzonder, omdat de andere teksten in de bundel hoofdzakelijk een lyrisch, historisch of - in mindere mate - filosofisch karakter hebben. Dit gedeelte vormt een opmaat tot het belangrijkste deel van Kortebrants tekst. Op ongeveer een vierde van het gedicht, wanneer de dichter net het begin van de Tachtigjarige Oorlog heeft beschreven, daalt namelijk plots een hemelse verschijning voor de ik-persoon neer, die zich uit haar attributen laat kennen als de gepersonifieerde historiekunde, ‘de beste Leermeestres van 't menschlyk samenleven’: Maer hoe! Wat hemellicht zien wy hier nederdalen,
Dat myne Zangeres zoo aengenaem verkwikt,
En my my-zelf ontvoert? Of zou 't gezicht hier dwalen?
ô Neen! ik zie een Maegdt, bevallig opgeschikt
In 't wit satyn gewaedt, verschynen voor myn oogen: (Kortebrant 1748: 128)
| |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
Zo'n verschijning van een gepersonifieerd begrip is een narratief element waarvan Kortebrant graag gebruik maakte: in een huwelijksgedicht op Michiel Baelde en Maria Geertruy van Koopstadt is het bijvoorbeeld de Huwelijksliefde die verschijnt, en in Kortebrants bijdrage aan De tempel der vrede wordt de Vrede zelf sprekend opgevoerd. (Kortebrant 1746: 2-6; Kortebrant 1749: 55-56) Vrouwe Historiekunde leidt de dichter vervolgens naar een polderlandschap dat trekjes vertoont van een locus amoenus.Ga naar voetnoot11 In dit landschap bevindt zich een vredestempel, die was volbouwd op de dag dat het vredesverdrag werd ondertekend (30 januari) maar pas werd ingewijd op 5 juni, precies tachtig jaar nadat Egmont en Horne onthoofd werden.Ga naar voetnoot12 De dichter en Vrouwe Historiekunde betreden dan de tempel, en gedurende het grootste gedeelte van Kortebrants tekst zullen ze hier ook blijven. De tempel is namelijk gedecoreerd met tal van afbeeldingen en beelden uit de Tachtigjarige Oorlog, waar de dichter langs rondgeleid wordt. Op deze manier krijgt de lezer een literaire beschrijving van de periode 1568-1648 (en zelfs nog iets verder). Zo zijn er in eerste instantie zeven nissen (het getal zeven komt als verwijzing naar de zeven gewesten overal in de constructie van de tempel terug), waarin steeds belangrijke momenten uit de oorlog te zien zijn. Deze kroniek begint met het aanbieden van het smeekschrift aan Margaretha van Parma. De tweede nis laat de Raad van Beroerten zien, en Enkhuizen dat als één van de eerste steden deelneemt aan de Opstand. In de derde nis komen daar verschillende andere steden bij, waaronder Den Briel, Haarlem, Alkmaar en Leiden. De vierde nis en vijfde nis tonen gedenkwaardige momenten: het tekenen van de Unie van Utrecht en de Akte van Verlatinghe in de vierde nis, en het turfschip van Breda en andere Nederlandse successen in de vijfde. De zesde en de zevende nis vertellen vervolgens de afloop van de oorlog: in de zesde nis ziet de dichter veldslagen in de zuidelijke Nederlanden, en in de zevende tot slot het tot stand komen van het Twaalfjarig Bestand, verdere veldslagen, en het tekenen van de vrede. Naast deze historische gebeurtenissen besteedt Kortebrant veel aandacht aan een zevental standbeelden van de Oranje-dynastie: Willem van Oranje, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, Willem III, Willem IV en Anna van Hannover. In de uitvoerige lof voor hen is zeer duidelijk Kortebrants Oranjegezinde invalshoek zichtbaar. Hierin staat hij echter niet alleen, aangezien de bundel in zijn geheel sterk Oranjegezind is. Boven de stadhouders zijn borstbeelden van een groot aantal land- en zeehelden geplaatst, Kortebrant noemt er maar liefst 33. Daaronder zijn alom bekende helden als Piet Hein en Michiel de Ruyter, maar ook mannen die minder snel een belletje zullen | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
doen rinkelen, zoals Pieter Luitgesz Buiskes en De Goede, over wie in 1840 al geschreven werd dat niemand hem meer kent. (Groningen 1840: 241) Op dit punt onderscheidt Kortebrant zich wel duidelijk van zijn collega-dichters in de bundel. Zij noemen doorgaans enkel de canonieke momenten uit de Tachtigjarige Oorlog, en als helden meestal alleen de Oranjes. Kortebrant voegt hier een groot aantal niet-stadhouderlijke helden aan toe, evenals veel ‘kleine’ gebeurtenissen uit de oorlog, zoals de inname van plaatsen als Ootmarsum (1597), Rijnberk (1597) en Wesel (1629). (Kortebrant 1748: 136, 138) Daarnaast plaatst hij deze gebeurtenissen redelijk nauwkeurig in hun chronologische volgorde, hetgeen doet vermoeden dat hij ofwel een uitgebreide kennis over de Tachtigjarige Oorlog moet hebben gehad, ofwel een geschiedkundige bron bij het schrijven van zijn gedicht geraadpleegd heeft. In Dichtkunstig Gedenkteeken geeft Kortebrant helaas geen bronvermelding, en de veilingcatalogus die na Kortebrants dood zijn boekbezit opsomde, kon ik helaas niet traceren. (Wiersum 1914: 56-57) In Oranje Lente noemt hij echter in voetnoten enkele bronnen, waarvan Simon de Vries' Algemeene historische gedenk-boeken (1698-1700) en Gerard van Loons Beschrijving der Nederlandse Historiepenningen (1723-1731) het vaakst genoemd worden. (Kortebrant 1766: 10, 14-16, 25). Of Kortebrant deze ook voor ‘Eeuwgety der vrede’ gebruikt heeft, is geenszins zeker. Een kleine aanwijzing hiervoor zou echter kunnen zijn dat één van de passages die hij in Oranje Lente van een voetnoot voorziet, vrijwel in dezelfde formulering voorkomt in Dichtkunstig Gedenkteeken. (Kortebrant 1748: 132; Kortebrant 1766: 10) Doordat Kortebrant zijn tempel heel beeldend beschrijft, onderscheidt zijn gedicht zich ook qua leesbaarheid van de andere teksten in de bundel. Deze hebben regelmatig een hoog abstractieniveau, maar Kortebrants tempel zou gemakkelijk te visualiseren zijn. Het is wellicht hier dat we ook de tekenaar Kortebrant aan het werk zien. De rondleiding door de tempel eindigt in het midden van het tempelrond, waar zich een groot beeld van de Vrede bevindt - een vergelijking naar het palladium, een groot beeld van Pallas Athena dat in de Vestatempel in Rome stond, is daarbij niet ver weg. Vervolgens komt de dichter weer tot zichzelf, maar niet voordat hij op een speelse manier verwijst naar de bundel zelf: Maar welk een deftig man begeeft zich herwaarts aen?
Zyn hagelwit gewaedt wil ons te kennen geven
Dat hy de lieve Vrede en nutte Vryheit mint;
Hy heeft een' griekschen naem op zyne borst geschreven,
Waer in de Letterkunst 't woort Vryheitsminnaer vindt.
Een schoone Maegdenrei en fluksche Jongelingen
Betreên zyn loflyk spoor; de een roert de zachte luit;
Een ander speelt de lier; een derde slaet aen 't zingen;
O weêrgaloos muzyk! gy lokt alle ooren uit. (Kortebrant 1748: 145)
| |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
Twee aanwijzingen dat het hier om Phileleutherus en de bundel gaat, zijn dat voor ‘een’ griekschen naem' een verwijzing naar de voetnoot ‘Phileleutherias’ staat, en dat de vrouwen vóór de mannen genoemd worden, net als in de bundel zelf. In de laatste ongeveer honderd verzen van het gedicht geeft de dichter een jubelzang op de vrede. Daarbij wordt vooral ingezet op de positieve gevolgen van de vrede, in de hoop dat deze tot nieuwe gouden tijden leidt. Ook wordt de vrede vergeleken met de mooiste wereldwonderen, en nog komt de dichter eigenlijk woorden te kort om zijn vreugde te omschrijven. Het laatste woord is echter een gebed aan God, waarin God gevraagd wordt het land te beschermen tegen Frankrijk, en optimisme wordt uitgesproken over de geboorte van Willem V. | |||||||||||||||||
Conclusie: de literaire herdenking van de vredeIk keer terug naar de vraag die in dit artikel centraal staat: met welke literaire middelen herdachten de Nederlandse dichters en dichteressen de Vrede van Münster? Bij Kortebrant zien we dat de vrede hoofdzakelijk op drie manieren geprezen wordt: door deze te personifiëren en vervolgens rechtstreeks aan te spreken, door te laten zien welke positieve gevolgen de vrede heeft, maar vooral door heel veel vergelijkingen te maken. Hoofdzakelijk zijn dat vergelijkingen tussen de vrede en positieve zaken (zoals de wereldwonderen), en vergelijkingen tussen de Republiek en noemenswaardige voorbeelden als het Romeinse Rijk en Israël. Hierin verschilt Kortebrants tekst weinig van de andere teksten in de bundel, waarin de bejubeling van de vrede steeds een belangrijk gedeelte van de tekst uitmaakt. Kortebrants tekst gaat echter niet alleen over vrede, maar behelst voor een groot gedeelte ook een beschrijving van de oorlog, waarbij de Nederlandse successen en heldendaden breed uitgemeten worden. Deze beschrijving wordt door Kortebrant ingebed in een verhalende rondleiding door de vredestempel, en krijgt door de vele homerische vergelijkingen en verwijzingen naar mythologie en religie een episch karakter. Beide elementen - oorlog en vrede - zijn belangrijk in het retorische programma van Kortebrants tekst. Op de oppervlakte moet vooral de vrede gevierd worden, hetgeen Kortebrant bereikt met bovengenoemde middelen. Tegelijkertijd is een belangrijk retorisch doel om, vanuit een Oranjegezind perspectief, de grootsheid van het vaderland te laten zien. Daartoe dient ook het epische karakter van de tekst. Dat leidt evenwel tot een opvallende tegenstelling in het gedicht: er wordt uitvoerig beargumenteerd dat de vrede beter is dan de oorlog, maar tegelijkertijd is het wapengekletter in de tekst nooit ver weg. Nu wordt in bijna alle gedichten in de bundel wel een beknopte beschrijving van de Tachtigjarige Oorlog gegeven, en wordt in veel teksten ook verwezen naar de Franse inval, maar Kortebrants weergave van de Opstand is veel uitvoeriger en gedetailleerder dan bij de meeste van zijn collega's, en beslaat een zeer groot gedeelte van zijn tekst. Meer dan in de rest van de bundel krijgt een lezer bij Kortebrant daardoor een impressie van de veelvuldigheid van gebeurtenissen in de Tachtigjarige Oorlog: een oor- | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
log die uit meer bestond dan enkel de canonieke momenten die ook nu nog in de geschiedenislesboeken staan. Dat zelfs een eeuw later een groot aantal Nederlandse dichters en dichteressen zich inspanden om de vrede te bejubelen en hun hoop uit te spreken voor nieuwe vrede na het Franse gevaar, is na het lezen van Kortebrants tekst dan ook gemakkelijk voorstelbaar. | |||||||||||||||||
Literatuur
|
|