bundel Op voet van gelijkheid: er bleek ‘vrij veel belangstelling’ te bestaan voor die verzameling van ‘[opstellen] die vaak moeilijk te vinden waren voor een ruim publiek omdat ze opgesloten zaten in vaktijdschriften, in uitverkochte verzamelde werken of in nauwelijks verspreide huldebundels’. (iii) De meerwaarde van Verschuivingen en ontgrenzingen, kortom, zou dus gelegen zijn in de aangebrachte coherentie, de actualisering, en de (hernieuwde) beschikbaarheid van bestaande inzichten. Maar of die meerwaarde ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is maar zeer de vraag.
Toegegeven, er zit een duidelijke lijn in de verzameling. Het boek bevat vier delen, chronologisch geordend. In het eerste deel maakt Musschoot bijvoorbeeld een begin met de geschiedschrijving van de sociaal-kritische traditie in de Vlaamse literatuur, onder andere door een beeld te schetsen van het sociaal-bewogen realisme en naturalisme van auteurs als Eugeen Zetternam en Cyriel Buysse. Ook laat ze zien hoe tijdens het fin de siècle schrijvers als Emile Verhaeren, August Vermeylen en Buysse elkaar op poëticaal, maar ook op persoonlijk vlak vonden. Vervolgens trekt ze de lijn door naar de twintigste eeuw als ze de verwantschap laat zien tussen de literatuuropvattingen van Guido Gezelle, Karel van de Woestijne van Paul van Ostaijen. In het tweede deel ligt het accent op het interbellum. Musschoot presenteert hier onder meer een close reading van Willem Elsschots Villa des Roses (1913) en een reflectie op de editie-technische problematiek rondom het geschrapte ‘tweede cahier’ uit Maurice Gilliams' roman Elias (1936). Deel drie traceert de ontwikkeling van modernisme naar postmodernisme via een aantal casussen: Johan Daisne met zijn magisch-realistische romanexperimenten en Louis Paul Boon met zijn roman Abel Gholaerts (1944) worden gepresenteerd als vroege romanvernieuwers en Musschoot laat vervolgens zien hoe in het werk van Leon de Winter en Louis Ferron het postmodernistisch spel met feit en fictie, verbeelding en werkelijkheid op de voorgrond komt te staan. Het vierde deel over Stefan Hertmans sluit het boek af: in drie hoofdstukken kenschetst Musschoot achtereenvolgens Hertmans als dichter, als (kritisch) bewonderaar van Wallace Stevens en als geëngageerd essayist. De rode draad die de hoofdstukken in Verschuivingen en ontgrenzingen aaneenrijgt, aldus Musschoot, is ‘de fascinatie voor het verleggen van grenzen,
voor vernieuwing en overgang, voor verschuivingen en aftasten van mogelijkheden en breuklijnen’. (iv)
De grote, historische lijnen zijn dus duidelijk, maar binnen de verschillende delen zijn de verbanden soms wel heel losjes. De vrijblijvende titels van sommige delen - ‘Rondom Buysse en Van de Woestijne’, ‘Rondom Elsschot en Gilliams’ - doen dat al vermoeden en een nauwkeurigere lezing van de opstellen bevestigt die indruk. In ‘Op zoek naar Willem Elsschot in Villa des Roses’ bijvoorbeeld werpt Musschoot de vraag op of - en hoe - de lezer van nu zich ‘aangesproken [voelt]’ door Elsschots roman uit 1913. (62) Door middel van een gedetailleerde analyse van de focalisatie en de ironische terzijdes van de verteller maakt ze duidelijk dat Elsschot erin slaagt ‘zijn barse visie op het menselijke gedrag en de menselijke verhoudingen ook op de lezer van vandaag over te brengen’. (72) Interessant is haar hypothese dat het ironische vertellerscommentaar op de tragische kwestie rond het jonge dienstmeisje Louise, dat ongewenst