Vooys. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Lut Missinne | |
Hans Renders
| |
[pagina 76]
| |
de autobiografische waarde ervan. Het opmerkelijkst zijn de memoires van Binjamin Wilkomirski (pseudoniem van Bruno Dössekker) waarin de auteur zijn ervaringen in Auschwitz beschrijft. Bruchstücke. Aus seiner Kindheit 1939-1948 (1995) werd een groot succes en oogstte ettelijke literaire prijzen. Gek genoeg verdampte zijn roem ogenblikkelijk toen bleek dat Dössekker de kampervaringen in zijn boek verzonnen had. In zijn geval telden stijl en vorm plotseling niet meer. In Amerika leidde de onthulling dat A Million little pieces van James Frey (2003) - dat als ‘memoires’ was verkocht - niet (geheel) op waarheid was berust zelfs tot een rechtszaak. Het vonnis luidde dat lezers die konden aantonen dit boek te hebben gekocht in de veronderstelling dat het ‘waar gebeurd’ was en hen kon helpen om van hun alcohol- of drugsverslaving af te komen een schadevergoeding konden eisen. In Nederland hadden we Carl Friedman, die met haar Tralievader (1991) het trauma van haar vader beschreef, die in een kamp had gezeten. Friedman accepteerde uitnodigingen voor congressen over holocaustliteratuur en liet zich haar joodse identiteit aanleunen. Toen bleek dat haar roman verzonnen was, werd haar dat zeer kwalijk genomen terwijl ze nooit onomwonden had beweerd joods te zijn. Missinne vermeldt niet dat Friedman in werkelijkheid Caroline Klop heet. Dat lijkt me in dit verband toch wel belangrijk omdat de naam Friedman veel voorkomt onder Asjkenazische joden en dus niet toevallig als pseudoniem is gekozen. Kortom, hoezeer er ook geëxperimenteerd wordt, de lezer blijkt een duidelijke verwachting te hebben bij een genre. Maar evenzeer blijkt uit de vele voorbeelden die Missinne geeft dat de ene auteur harder veroordeeld wordt bij het overschrijden van een genregrens, dan de andere. De lezer houdt misschien wel van vormexperimenten, maar hij wil wel weten dát er geëxperimenteerd wordt. Dat bleek ook uit de reacties op Atte Jongstra's De avonturen van Henry ii Fix. Op de titelpagina staat dat het om een roman gaat, in interviews beweerde Jongstra echter een biografie te hebben geschreven van Henry ii Fix. De avonturen van Henry ii Fix is een raamvertelling. Zo begint Jongstra met de mededeling dat hij in 2004 een uitsmijter at met zijn dichtersvriend en alter ego Arno Breekveld. Lopend ‘naar de plaats waar men eieren met spek het beste eet’ passeren de twee een veilinghuis. Hun aandacht wordt getrokken door een opgezette kameel voor de deur: daar willen de dichters meer van weten. Ze komen terecht in de kijkzaal van het veilinghuis, waar ze drie kisten vol documenten en rariteiten van Henry ii Fix aantreffen. Breekveld doet een schriftelijk bod, maar Jongstra is hem te slim af door tien minuten later terug te gaan naar het veilinghuis en zich uit te geven voor Breekveld, die zijn schriftelijk bod terugvraagt om wat hoger te bieden. De kisten gaan naar Jongstra en hij vindt daarin een dagboek van Henry ii Fix, dat hij ‘met noten, naar waarheid’ aan ons presenteert. Missinne bespreekt De avonturen van Henry ii Fix tegen de achtergrond van het andere werk van Jongstra. Mooi is de reactie van Arianne Baggerman (Missinne noemt wel de reactie maar niet haar naam) in Hollands Maandblad. Baggerman wijst erop dat Jongstra in zijn eigen roman Groente zo'n hekel lijkt te hebben aan het soort schrijvers dat ‘brokstukken uit de werken van anderen zoekt en deze als graszoden in een perk, midden in zijn eigen werk plakt’ en verweet Jongstra nu hetzelfde te hebben gedaan. Het citaat was door Jongstra ironisch be- | |
[pagina 77]
| |
doeld, door Baggerman natuurlijk ook. Dus het werd een kluwen van autocitaten en zelfcommentaren waaruit in elk geval duidelijk werd dat een schrijver zijn eigen ‘autobiografische ruimte’ kan- en moet scheppen. | |
‘Ik heb het zo ervaren’Je ziet de discussie over de waarde van het autobiografische ook onder biografen en life writers. Biografen vragen zich bij autobiografische teksten af wat waar of onwaar is en stellen zich de vraag: ‘Hoe past dat antwoord in mijn te vertellen verhaal?’ Life writers kennen meer ruimte toe aan de emotie die uit dergelijke teksten spreekt en maken zich niet zo druk om het waarheidsgehalte ervan. Het probleem van de literatuurwetenschap is dat op basis van pure tekstkenmerken geen hard onderscheid gemaakt kan worden tussen een ‘echte’ en een ‘fictieve’ autobiografie. Philippe Lejeune heeft dit probleem omzeild door met zijn ‘Le pacte autobiographique’ op de proppen te komen: een lezer gaat ervan uit dat een tekst een autobiografie is of niet. Dat oordeel heeft niet zoveel te maken met het al dan niet verzinnen van gegevens maar eerder met het inzicht dat in het geval van een autobiografie de auteur de verteller is en de verteller ook overeenkomt met het personage. Dus ook een liegende autobiograaf blijft volgens ‘Le pacte autobiographique’ een autobiograaf. Biografen daarentegen sluiten een pact met de werkelijkheid en life writers sluiten weer andere pacten, bijvoorbeeld met een ideologie of een door hen gedroomde werkelijkheid. In feite zie je in de journalistiek en de politiek - en waar niet? - de strijd tussen het pact met de waarheid en het pact met de zo gevoelde waarheid. Emoties zijn steeds meer een reële factor in het openbare leven geworden. ‘Als burgers onveiligheid voelen, terwijl cijfers aantonen dat het steeds veiliger wordt’, dan ervaren politici en veiligheidsfunctionarissen dat als een probleem. Ook het diepgevoelde verdriet over feiten die zich nooit hebben voorgedaan is een reële aangelegenheid voor psychiaters - en voor rechters. In de Verenigde Staten lopen ettelijke juridische procedures tegen auteurs die beschuldigd worden van het false memory syndrome. Maar ook zijn er legio voorbeelden van schrijvers die in interviews beweren dat hun roman op feiten berust, terwijl dat aantoonbaar niet het geval is. Zo schreef Patricia Perquin (pseudoniem van Valerie Lemereur) een roman over haar verleden als prostituee en adviseerde de Amsterdamse gemeente over het prostitutiebeleid. Later bleek dat ze dit verleden verzonnen had. Het hele debat over fictie en varianten daarop wordt vertroebeld door een misverstand over termen. Niemand kan precies zeggen wat ‘literaire non-fictie’ of ‘autofictie’ is. Gérard Genette keerde zich tegen de aanduiding ‘autofictie’ omdat fictie zich nu eenmaal kenmerkte door verzonnen situaties terwijl iemand als de Franse schrijver en literatuurwetenschapper Serge Doubrovsky met fictie vooral de literaire aanpak - en minder het verzonnen karakter van zijn werk - wilde benadrukken. En hoe vaak wordt een documentair verhaal niet getooid met de aanduiding ‘roman’ uit vrees voor juridische claims? En dan is er nog de ‘fictionele autobiografie’, een verzonnen levensverhaal dat in de vorm van een autobiografie wordt gepresenteerd. Aan de hand van talloze autobiografische romans in alle soorten, heeft Lut Missinne | |
[pagina 78]
| |
de Nederlandse literatuur vanaf 1985 geanalyseerd. In acht hoofdstukken gebruikt ze de moderne Nederlandstalige literatuur als illustratiemateriaal bij een eigen betoog over focalisatie, fictionaliteit en referentialiteit, identiteit, herinnering en intertekst. Met een bijna terloopse behandeling van de recent verschenen theoretische literatuur op deze terreinen weet ze de strategieën, de intertekstualiteit en literaire traditie toe te passen op onder anderen Wessel te Gussinklo, A.F.Th. van der Heijden, Tom Lanoye, Connie Palmen, Erwin Mortier en Kristien Hemmerechts. De onlangs verschenen roman over de ex-vrouw van Marc Dutroux van Hemmerechts wordt natuurlijk nog niet behandeld, maar met Oprecht Gelogen in het achterhoofd heb ik Hemmerechts boek met grote belangstelling gelezen. Intertekstualiteit betekent ook dat bestudering van theoretische literatuur leidt tot een andere manier van lezen van fictie. Tenminste, dat effect heeft Oprecht Gelogen op mij. |