Óf dit is een open deur, óf het is zo algemeen dat je ook andere namen en titels kunt invullen (Ferron, Viva suburbia, Haarlem, burgerdom). Wat Couperus' specifieke stijl is, hoe je die analyseert en aantoont, en hoe die stijl de auteur positioneert ten opzichte van wie en wat, en welke ontwikkelingen cruciaal waren... het blijft onbesproken. De aanwezigheid van veel kennis wordt voorondersteld. Dat blijkt ook uit het ontbreken van zakelijke tussenkoppen of glossen in de tekst en uit de mijns inziens onterechte afwezigheid van een register op termen en concepten.
Problematisch - juist in een leerboek, een handboek - vind ik de vele vage formuleringen die zorgen voor wetenschappelijke onduidelijkheid. Zo staat er: ‘pas wanneer een lezer de tekst leest, weten we wat de tekst kan betekenen.’ (51) Maar wat weten ‘ze’ dan als ik (FS) Bint lees? Niets, of hooguit dat ik Bint lees; maar zelfs dat niet, want ‘ze’ zitten er nooit bij als ik lees. ‘We’, in het citaat, zijn namelijk, in het jargon van dit boek, de onderzoekende literatuurwetenschappers zelf, en zij zouden eerst die lezende lezer moeten onderzoeken, hem/haar ondervragen of zijn/haar interpretatieve geschriften lezen en analyseren. Dan pas kunnen ze erachter komen wat deze ene lezer aan betekenis heeft ontdekt in/toegekend aan deze ene tekst.
Het misverstand dat het zonder dat onderzoek kan, komt mede voort uit de mankgaande vergelijking van het tot stand komen van literaire communicatie ‘met de partituur van een muziekstuk: pas wanneer iemand de noten van die partituur speelt, horen we muziek. Zo is het ook met literatuur: pas wanneer een lezer de tekst leest, weten we wat de tekst kan betekenen.’ (51) Neen, denk ik, want er is niet zomaar en waarneembaar een mogelijke betekenis als ‘we’ een literaire tekst lezen. Mede daarom zeggen sommigen - zoals Fokkema en Ibsch in Literatuurwetenschap & cultuuroverdracht (1992) - dat literatuurwetenschap zich beter zou kunnen richten op dat wat er wel is: boeken, kaften, oplagen, drukken, tekstveranderingen, aantallen lezers, uitgeverijen, kortom: empirie, waartoe met wat kunst- en vliegwerk ook de interpretaties te rekenen zijn die lezers opstellen, voor zover zij, critici vooral, daarover in het openbaar en in geschrifte hun gedachten uiten. Maar die meer empirisch georiënteerde vormen van literatuurwetenschap komen in dit boek niet ter sprake. Dat is een goed te verantwoorden keuze, maar die moet dan grondig worden gemaakt en worden volgehouden tot in de formuleringen van de handboektekst aan toe.
De auteurs en redacteuren van Literatuur in de wereld zeggen hun grenzen te kennen. Zij stellen dat analyse en interpretatie van teksten voor de literatuurwetenschapper geen doelen op zich zijn, maar vaardigheden of technieken die worden ‘ingezet in het kader van een bredere, over het algemeen literatuurhistorische, vraagstellingen.’ (80) En: ‘Zeker in de literatuurwetenschap, die zoveel minder hard is dan bijvoorbeeld de exacte wetenschappen, is het van groot belang scherp over die grens [tussen feiten en visies op die feiten] na te denken.’ (80) ‘Een van de doelen van de literatuurwetenschap is het verklaren van de literaire werkelijkheid. Literatuurwetenschappers produceren verklaringen voor literatuurhistorische feiten.’ (80; ook 81, 86) Wat is een literatuurhistorisch feit? ‘Dat Max Havelaar in 1860 voor het eerst werd gepubliceerd is natuurlijk [?] een feit.’ (80) Een feit als dit is een feit ‘omdat de werkelijkheid ervan vaststaat