Vooys. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||
In de kast
| |||||
[pagina 51]
| |||||
Illustratie: Vince Trommel
Marjolijn Pouw in Vrij Nederland (1 ster). Interessant is dat Vaandrager op digitale media wel waardering vindt. Hans Demeyer schrijft lyrisch op De Reactor, Chrétien Breukers is positief op zijn weblog De Contrabas en Maarten van der Graaff prijst Koprot op ooteoote en bemachtigde bovendien een voorpublicatie voor zijn digitale tijdschrift Samplekanon.Ga naar voetnoot3 De recensenten van de eerste soort reduceren Vaandragers proza tot (taal)experiment en beoordelen zijn werk als zodanig. Toegegeven, Aan barrels is een onorthodoxe roman. Het is een bundel van negen monologen, in staccato opgetekend uit de mond van vier gevangenen, hun vriendinnen, één ‘Moeder’ en tot slot het doodgeboren kind Andreas. Het getuigt echter van een humorloze onverschilligheid om deze literatuur af te serveren als mislukt experiment onder het mom ‘leuk geprobeerd’. De strenge structuur van negen monologen vormt een bijna klassiek vormelijk keurslijf en creëert een parallel met de negen maanden van een zwangerschap, afgesloten door de ‘geboorte’ van Andreas en keurig aangekondigd in het motto: ‘(...) saying again nine days never floated the loved / nor nine months / nor nine lives (Beckett)’. Bovendien heeft zowel Vaandragers proza als zijn poëzie op enkele neologismen na een traditionele stijl. De taal blijft intact, maar de hel, dat zijn de woorden. In Aan barrels gaan de personages aan de haal met de Van Dale: ‘Om zeep brengen zullen we, het woordenboek’ (11). Het gedicht ‘Niets’ opent met de regels: ‘In het stof staat geschreven: / bedrieg het woordenboek’ (Wat telt is van niets gemaakt) en enkele van de laatste zinnen van Koprot luiden: | |||||
[pagina 52]
| |||||
Woorden, ze zijn vergiftigd door wat er is. Door wat het geval is. Meer kennen ze niet. Zwijg ze dood moeder. Stel ze buiten gevecht. Wurg ze. Jaag ze het afwaswater in. Ik kan ze niet langer velen. De stilte mag nooit meer geschonden worden. Dat vooral. Laten we de woorden hun slaap gunnen. (135) De literatuur heeft kortom wel eens experimentelere vormen aangenomen. Vaandragers vernieuwing is van een andere aard. Het personage Marc in Aan barrels interpreteert op vrije wijze de taalfilosoof Wittgenstein: ‘Er schijnt een denker te zijn geweest die zei dat waar je niet over kan lullen, je daarover je smuil moet houden.’ (13) Conform dat adagium is taal in de monologen uit Aan barrels louter een middel om grip te krijgen op de waarneembare realiteit. ‘Woorden zijn vingers voor mij. Hoef er alleen iets mee aan te wijzen.’ (90) Alle woorden die geen indicatieve of directe relatie hebben tot de werkelijkheid, die slechts liegen of bedriegen, vliegen eruit. En dat zijn er nogal wat. De relatie tussen schijn en werkelijkheid wordt in het werk van Vaandrager steeds opnieuw in beelden en metaforen gevat. Leugens, bedrog, spiegels, maskerades en met name woorden vertroebelen de waarheid, saboteren het kennen van de realiteit. De teleurstellende consequentie, samengevat: ‘De wereld schijnt overal te zijn.’ (Koprot 68) Behalve de tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid is de oppositie tussen zijn en niet-zijn een leidraad in deze literatuur. De personages in Aan barrels en in Koprot zijn geobsedeerd door het existentiële besef dat uitsluitend geboorte, dood en seks indicatoren zijn van een bestaan. Die obsessie uit zich in een Freudiaanse zoektocht naar de oorsprong, naar de baarmoeder en naar de ‘oer’. Vaandragers werk is één groot oedipuscomplex, en barst van de bloedende navelstrengen, odes aan moeders, scheldkanonnades gericht aan vaders, erotische scènes met moeders - zelfs blindheid is een motief. En de penisnijd is nooit ver weg. Een voorbeeld van het personage Peter uit Aan barrels: ‘Mijn Python kan mij totaal vervangen.’ (128) Of: ‘Ik ging voor een penisverkleining, en een maand later moest ik terug om mijn benen te laten verlengen.’ (Koprot 121) Wat moeten we met deze ambitieuze, excentrieke en tegelijkertijd zo rauwe boekjes? De verteller van Koprot neemt zelf een voorschot, ironisch genoeg in één van de passages die neigt naar wartaal: ‘Tragisch realisme noem ik het.’ (68) Een vingerwijzing naar Vaandragers poëtica? In ieder geval lijkt de rijm met het magisch realisme niet toevallig. Literatuurhistoricus Hugo Brems typeert het magisch realisme in de Nederlandse literatuur als volgt: De kerngedachte is dat er twee werelden zijn, die van de fenomenen en die van het ideële, onvatbaar voor zintuigen en rede. Beide werelden zijn echter fundamenteel één, zoals blijkt uit die momenten waar het bovenzinnelijke doorbreekt in de gewone werkelijkheid en de ontvankelijke mens - zowel personage als lezer - attent maakt op diepere samenhangen. (Brems 2006: 169) | |||||
[pagina 53]
| |||||
Brems benoemt daarnaast de invloed van de Freudiaanse psycholoog Jung en diens analytische model voor het ontstaan van beelden in de menselijke psyche volgens bepaalde universele archetypen, zoals de Moeder en het Kind. (Brems 2006: 168) Had Vaandrager zestig jaar eerder geleefd, dan werd hij nu misschien ook wel gerekend tot deze veelvormige stroming. Hij was dan terechtgekomen tussen centrale vertegenwoordigers als Hubert Lampo en Johan Daisne, of tussen de schrijvers die flirtten met de thematiek, zoals Vestdijk, Mulisch en Hermans. (Brems 2006: 165-166) Het zijn schrijvers die - eveneens beïnvloed door Freud - de empirische realiteit vermengen met de surreële, irrationele en magische (droom)werkelijkheid, die de grens laten vervagen tussen schijn en zijn. ‘In de stroom van middelmatigheid drijft wel eens een parel voorbij het blikveld van de verveelde criticus.’ Maar anders dan de magisch realisten heeft het magische bij Vaandrager plaatsgemaakt voor het tragische, voor een besef dat het bovenzinnelijke nooit zal kunnen doorbreken in de gewone, zinnelijke werkelijkheid. De twee domeinen blijven altijd geplaagd door harde tegenstellingen als leven en dood, dromen en waken, spreken en zwijgen. Dat leidt tot een tragiek van allerlei fundamentele dilemmaatjes en frustratietjes. Verkleinwoorden, want de vuige humor wekt de indruk dat we de dingen ook weer niet al te serieus moeten nemen. Maar het is Vaandrager wel menens: deze ‘tragisch realistische’ werkjes lijken de diepere samenhang te willen ontregelen die door het magisch realisme juist werd nagestreefd. De gevangenis die de negen personages uit Aan Barrels vasthoudt, verbeeldt de hermetische omgeving van het waarneembare en uitdrukbare ten opzichte van het surreële (of het goddelijke?) daarbuiten - en de baarmoeder was ooit het ultieme equivalent van die veilige opgeslotenheid. De menselijke psyche is nu eenmaal onbegrijpelijk, de taal is nu eenmaal niet toereikend en het leven is soms tegenstrijdig. De existentiële frustratie, agressie en tragiek van dat besef spat van elke pagina. Vaandrager is kortom een unicum in het hedendaagse literaire landschap en daarom meer lezers waard. Hij is een schrijver die weer eens de dialoog aandurft met de stromingen en auteurs die decennia en eeuwen terug al vooruitliepen op de linie. De intertekstuele verwijzingen zijn talrijk, met name in Aan barrels: Beckett en Cervantes komen expliciet voorbij, maar daarnaast bestaan er sterke associaties met bijvoorbeeld Sartres Le mur, J.C. Bloems gedicht ‘Insomnia’ en zelfs met Willem Kloos (‘In het holst van mijn natuur ben ik een zwijger’ (120)). Maar ook een schilderij als ‘L'origin du monde’ van Courbet - een icoon van het realisme - weerklinkt in Vaandragers beeldspraak. Gevoed door die tradities schept hij, tussen neus en lippen, een eigen substroming. Deze literatuur combineert geestige spot met een cynische afkeer van het leven, een toon waarmee Groten als Reve en Hermans de Nederlandse literatuur eerder opgevrolijkt hebben. Vaandrager confronteert de literatuur met de eigen taligheid en re- | |||||
[pagina 54]
| |||||
duceert haar thema's tot de meest fundamentele: leven en dood. Het bleek aan de meeste recensenten niet besteed, en het verbaast (of interesseert?) Vaandrager geen laars, zo blijkt uit een fijn staaltje metafictie van het personage Irene: ‘Ben ooit eerder in een roman als personage opgevoerd. (...) Boek heeft het niet gemaakt. In de ramsj gelegen, voor een krats. Heeft ook niets opgeleverd. Alleen roddels en geruchten. Kon ik op wachten. Hoef je geen helderziende voor te zijn. De grote thema's zouden aan bod moeten komen. Dood, liefde, God, het menselijk tekort. En meer van dat soort artikelen. Hij [de auteur (LvdD)] maakte van een olifant een vlo. Iedere kinkel kan toch snappen dat het andersom moet.’ (97) Vaandrageriaans is vervolgens de groteske wijze waarop hij het andersom doet. Dat verklaart misschien ook de desinteresse van de krantenkritiek: nergens las ik over dit ironische spel met de lezer. Het is de ironie van de ironie: de woorden zijn bedrieglijk. | |||||
Literatuur
|
|