Vooys. Jaargang 31
(2013)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| ||||
Hans van Stralen
| ||||
[pagina 20]
| ||||
Daarnaast moeten we er ons bewust van zijn dat, hoewel in beide dagboeken de vrouwen een duidelijke persoonlijke ontwikkeling profileren, hun autobiografieën ook onderling sterke verschillen vertonen. Bij Etty Hillesum (1914-1943) wordt de lezer geconfronteerd met een algehele acceptatie en berusting in de gegeven situatie, die grotendeels door een diep vertrouwen in God gedragen wordt. Het dagboek van Anne Frank (1929-1945) ademt daarentegen een meer militante sfeer, die niet in de laatste plaats te maken heeft met het bevechten van haar plaats binnen de groep bewoners van het achterhuis en op breder niveau met haar ontwikkeling van meisje naar vrouw binnen het verwarde maatschappelijke verkeer tijdens de bezettingsjaren. (vergelijk bijvoorbeeld Frank 2001: 588) Het achterhuis en Het verstoorde leven wijken met name door de sfeer van vertrouwen, hoop en zelfs optimisme rond de contemporaine ontwikkelingen grondig af van de conventies van het literaire existentialisme. Het is waar dat het literaire existentialisme ten onrechte als een nihilistische en pessimistische stroming afgeschilderd werd, waarbij vooral werd gewezen op de sombere kelders waarin Sartre cum suis zich ophielden, omringd door treurige jongelui in zwarte kleding. Het literaire existentialisme wil daarentegen allereerst door een negatieve situatie te schetsen de lezer tot positieve daden bewegen en in die zin heeft deze stroming zich van zijn ethisch bevlogen zijde laten zien. Niettemin is de toon in de existentialistische geschriften weinig opbeurend en schetsten hun auteurs een wereldbeeld waarin een gemakkelijk en zorgeloos leven niet aan de orde is, hetgeen uiteraard alles te maken heeft met de opkomst en de realisatie van het nazisme. In de dagboeken van Frank en Hillesum lezen we daarentegen levenslust en het besef dat men het zelfs binnen de naargeestige omstandigheden redelijk goed heeft. (vergelijk Frank 2001: 359) Anne ervaart het achterhuis soms zelfs als een ‘paradijs’ (Frank 2001: 400) binnen het gevaarlijke Amsterdam en zeker door haar verliefdheid op huisgenoot Peter ervaart ze het onderduiken als een interessant avontuur. (Frank 2001: 670) Hillesum getuigt keer op keer van haar liefde voor het leven, waar geen enkele oorlog of wreedheid verandering in kan brengen. (Hillesum 1981: 92) Hoewel ze klaagt over hetgeen Gods evenbeelden elkaar aandoen, probeert ze ook de ergste misdaden telkens weer te begrijpen. (Hillesum 1981: 90) Ze blijft in God en de mensen geloven en ze prijst zich zelfs gelukkig in het oorlogsjaar 1942. (Hillesum 1981: 101) De gedachte dat de dood bij het leven hoort, ervaart ze als een verrijkend inzicht. (Hillesum 1981: 112) Als zij twee maanden in Westerbork verblijft, beschouwt ze deze tijd als ‘de rijkste maanden uit mijn leven’. (Hillesum 1981: 157) Ze voelt later zelfs heimwee naar deze tijd en ten slotte schrijft ze in alle kampen van Europa te willen verblijven. (Hillesum 1981: 176) Dit verlangen werkt bevreemdend, maar we kunnen haar wens wellicht begrijpen als we inzien dat zij, evenals existentialistische auteurs, meent dat de mens zijn existentie onder beproevingen optimaal kan profileren. De transformatie van de traditionele christelijke leer en de tendens tot (ethische) classificatie, die vaak in het literaire existentialisme optreden, zijn slechts op de achtergrond aanwezig in Het achterhuis en Het verstoorde leven. Sartre en de zijnen namen | ||||
[pagina 21]
| ||||
binnen het eerste thema gangbare motieven en thema's uit het christendom over om ze vervolgens van een antropocentrische en vaak ook atheïstische lading te voorzien. Denk hierbij aan de bekende uitspraak in Sartres Huis clos: ‘De hel dat zijn de anderen’. Frank en Hillesum vertonen niet de geringste belangstelling voor dit soort omkeringen gezien hun diepe Godsvertrouwen en hun geloof in de fundamentele religieuze beginselen. Anne beschouwt zichzelf immers als gelovig, en een enkele maal zelfs als een uitverkorene. (Frank 2001: 465) Etty heeft een rotsvast vertrouwen in God, getuige haar uitspraak dat men zich in niemands klauwen kan bevinden zo lang men in Gods armen verblijft. (Hillesum 1981: 132) Elders beschrijft ze God als ‘dat allerdiepste en allerrijkste in mij waarin ik rust’.Ga naar voetnoot3 (Hillesum 1985: 155) In de genoemde classificatie gaat het om een ordening op ethisch niveau van de personages, die dan een bepaalde morele positie vertegenwoordigen, bijvoorbeeld de avonturier of de nihilist. Dit procedé moet de lezer tot een existentiële keuze motiveren. Frank poneert zichzelf binnen haar ordening vaak als de eigenwijze dochter en de ‘Benjamin’, die door niemand begrepen wordt. (Frank 2001: 405; 717) Wellicht ordent zij onder invloed van de onmogelijkheid aan elkaar te ontsnappen de andere bewoners van het achterhuis toch ook wat schetsmatig. Zo schildert Anne de heer Van Daan als iemand die geen tegenspraak duldt en komt mevrouw Van Daan nogal egoïstisch over in Annes notities. (Frank 2001: 432-433) ‘Jongeheer Van Daan is meest stil en laat niet veel van zich merken’, en Margot ‘eet als een muisje, praat helemaal niet’. (Frank 2001: 433) Moeder Frank is een ‘drukke praatster’ en vader Frank is volgens zijn dochter het meest bescheiden. (Frank 2001: 434) Dussel ten slotte wordt in Annes geschriften getypeerd als iemand die geen ruzie wil. (Frank 2001: 434) Elders schrijft ze over anderen dat het onmogelijk is geen oordeel over hen te hebben en geeft ze aldus min of meer een rationalisatie van haar classificaties. (Frank 2001: 551) Ondanks deze verschillen zijn er talrijke parallellen tussen het literaire existentialisme, dat zich dominant in de jaren 1935-1960 manifesteerde, en de dagboeken van Frank en Hillesum. Aldus zien we dat hun notities ook niet geheel aan hun tijdgeest ontsnapten. Voorop dient al gesteld dat beide teksten zich als autobiografieën presenteren: een zeer geliefd genre binnen het existentialisme, door de mogelijkheid in de vorm van een bekentenis en vanuit zelfonderzoek de existentiële problemen, waarin men zich gesitueerd weet, te beschrijven en een ontwikkeling daarin te schetsen. Bekende voorbeelden zijn Les mots (Sartre, 1963), Mémoires d'une jeune fille rangée (De Beauvoir, 1958) en het posthume Le premier homme van Camus (1994). Daarnaast geeft Frank talrijke dialogen in Het achterhuis weer, een vertelvorm die ook binnen het literaire existentialisme een belangrijke rol speelt, gezien de rol die de ander, waarover straks meer, in het leven van het individu speelt. | ||||
[pagina 22]
| ||||
Allereerst is de zogenaamde grenssituatie, een situatie die zowel het individu als de samenleving onder hevige druk zet en die elke reactie daarop een beslissende betekenis geeft, uiteraard duidelijk zichtbaar in Franks en Hillesums werk. Vaak betreft het rampen, epidemieën en oorlogen in het literaire existentialisme en deze laatste verschijningsvorm van een grenssituatie is het grote thema in zowel Het achterhuis als Het verstoorde leven. In het eerste dagboek wordt de introductie van deze grenssituatie vrij exact aangegeven, namelijk wanneer vader Frank een oproep krijgt om zich te melden. Anne vermeldt dan: [...] ‘Er is zoveel gebeurd dat het is of de hele wereld zich plotseling heeft omgedraaid’. (Frank 2001: 252) Ondanks hun isolement verkrijgen de acht bewoners van het achterhuis voldoende informatie over de grenssituatie die het nazisme genereerde. Zo komen ze te weten dat joodse kennissen opgepakt zijn (Frank 2001: 316) en later ervaren ze het geweld van een bombardement. (Frank 2001: 415) Daarnaast is Anne zich terdege bewust van de chaos en de honger waar Amsterdam onder te lijden heeft. (Frank 2001: 625) In Hillesums autobiografie dringt de realiteit van de oorlog geleidelijker haar leven binnen. Ze geeft al snel blijk van het besef van een mogelijke arrestatie maar ook van de deportaties en de kampen. Dit inzicht krijgt echter pas een reëler karakter als ze beseft dat haar ouders elk moment opgepakt kunnen worden. (Hillesum 1981: 32; 105) In het literaire existentialisme geeft men in de eerste reactie op zo'n grenssituatie blijk van gevoelens van schaamte, walging of angst, dat wil zeggen emoties die in eerste instantie het individu verlammen, maar die vervolgens - conform de leer van Kierkegaard, de ‘vader’ van het existentialisme - het individu daadkracht geven. Deze initiële reactie zien we terug in het zogenaamde afwezige handelen dat veelvuldig in het werk van Sartre gethematiseerd is. Het betreft hier uitstel, dan wel afzien van handelen uit angst voor het eventuele effect van elke ingreep op het verloop van de grenssituatie. In Het verstoorde leven valt dit gedrag waar te nemen in de uitvoerige descriptie over de ontzetting en later zelfs machteloosheid die Hillesum naar aanleiding van het slechte nieuws ervaart: ‘Ons leven wordt hier van dag tot dag bedreigder en wat het einde van dit alles zal zijn weten we niet’. (Hillesum 1981: 104) Bij Frank verschijnt deze angst in de vorm van een verlammende vrees voor ontdekking van de schuilplaats en deportatie. Nadat het besef van de grenssituatie zich in de existentie van het personage genesteld heeft, volgt in literair-existentialistische teksten steevast het inzicht dat de ander onlosmakelijk daarmee verbonden is, hetzij in de functie van lotgenoot, maar veel vaker nog als aanstichter en vertegenwoordiger van deze grenssituatie. Hillesum schrijft in vrij algemene termen over deze ander, wiens wreedheid zij als een zonde beschouwt, die zich ten slotte tegen de aanstichter van dit geweld zal keren. (Hillesum 1981:170) Niettemin blijft ze zelfs in Westerbork nog geloven dat men de liefde naar elke naaste dient te laten uitgaan. (Hillesum 1981: 189) Van enige identificatie van deze ander met God, waarvan in het werk van Sartre, De Beauvoir en Camus op parodierende wijze wel sprake is, zien we geen spoor terug in Het verstoorde leven: niet God maar de mens is verantwoordelijk voor wat er vandaag de dag aangericht wordt, een | ||||
[pagina 23]
| ||||
gedachte die we overigens ook dominant in het literaire existentialisme aantreffen. Ook Etty's angst dat de ander haar zal afwijzen indien ze te veel klaagt en het verwijt van haar naasten dat ze zich onverschillig en passief opstelt, kan men goed aan de prominente rol die de ander in het literaire existentialisme vervult koppelen. Veel duidelijker en ook bedreigender is de existentiële ander in Het achterhuis geprofileerd. We kunnen in haar dagboek twee vormen van deze ander onderscheiden: enerzijds de onzichtbare ander, die zich buiten het onderduikadres ophoudt, dat wil zeggen de Duitse militairen en hun sympathisanten, en anderzijds Annes huisgenoten. Het eerste type profileert zich in de voortdurende vrees van de onderduikers om de buren en de werknemers van het kantoor op hun geheime plaats opmerkzaam te maken. (Frank 2001: 263) Heel Het achterhuis ademt een diepe angst en een groot wantrouwen jegens alles wat zich ‘buiten’ afspeelt. Denk hierbij ook aan de onbestemde gevoelens die een inbraak bij de groep bewerkstelligde. (Frank 2001: 547 en verder) Zelfs de helpers van de acht onderduikers bezorgen Anne het besef dat ze ‘geketende Joden’ zijn. (Frank 2001: 643) Vanuit dit citaat kunnen we een kleine uitstap maken naar een ander motief dat in het literaire existentialisme domineert: de authentieke buitenstaander. Het betreft hier een personage dat zichzelf in een geïsoleerde positie geplaatst heeft, dan wel een individu dat door de samenleving daar gesitueerd werd en daarom op een bijzondere wijze de burgerlijke samenleving kan observeren en eventueel kritiseren. In tegenstelling tot het ‘Men’ (de term is van Heidegger) blijft hij telkens weer mobiel in zijn zoektocht naar een authentieke levensstijl. In beide dagboeken is het duidelijk dat de personages door hun omgeving in de bovenbeschreven positie werden gemanoeuvreerd. Frank en Hillesum kunnen een bijzondere en kritische blik op de samenleving ontwikkelen, omdat zij daar volstrekt buiten geplaatst zijn. In het dagboek van Hillesum lezen we dat niet alleen externe factoren tot haar ‘buitenpositie’ leidden; ook door een enigszins vrije moraal en de neiging tot berusting heeft ze haar positie als buitenstaander versterkt. Veel sterker is de rol van de ander in de onderlinge relaties van Annes huisgenoten zichtbaar. In deze weergave kunnen we verbanden leggen met een tweetal dominante literair-existentialistische motieven, namelijk de gesloten ruimte en het existentiële misverstand. In het eerste geval betreft het een ruimte waaruit men niet kan ontsnappen, waar deze ander aanwezig is en waar dus conflicten kunnen ontstaan. Bekend is Sartres hel uit Huis clos, waar de drie personages tot elkaars aanwezigheid veroordeeld zijn.Ga naar voetnoot4 Deze enscenering draagt ertoe bij dat wederzijds onbegrip kan ontstaan: ieder heeft immers zijn eigen belangen en doelstellingen, hetgeen binnen deze gesloten ruimte in botsingen resulteert. Zo lezen we in Het achterhuis over de slechte relatie van | ||||
[pagina 24]
| ||||
Annes vader en moeder met het echtpaar Van Daan, maar ook over de irritaties tussen moeder Frank en Annes zuster Margot. Daarnaast zijn er confrontaties tussen tandarts Dussel en mevrouw Van Daan, maar in feite heeft iedereen wel problemen met het gedrag van de ander, wat natuurlijk alles met de onmogelijkheid tot ontsnapping aan elkaars aanwezigheid te maken heeft. Interessant is dat Anne opmerkt dat ze onverschillig ten opzichte van de blik van de ander geworden is. (Frank 2001: 397) Volgens Sartre werd bij uitstek in de blik de aanwezigheid van de ander voelbaar. Hij beschouwde de onverschilligheid als een attitude om dat gegeven te ontlopen, zij het vergeefs. Een typisch existentieel misverstand, een bijna niet te voorkomen confrontatie tussen tegengestelde belangen, lezen we als Anne de kamerverdeling tussen haar en Dussel bespreekt. Als ze stelt dat deze tandarts 's ochtends en zij 's middags volgens de afspraak van deze ruimte gebruik zouden maken, reageert haar huisgenoot in Franks weergave daarvan geïrriteerd: [...] ‘met jou is nu eenmaal niet te praten [...] Je bent een schandelijke egoïst, als jij maar je zin kunt doordrijven, dan kunnen alle anderen opzij gaan, zo'n kind heb ik nog nooit gezien’. (Frank 2001: 412) Aan het slot van haar dagboek uit Anne zich tamelijk cynisch over de existentiële onontkoombaarheid aan de ander. Ze zoekt ‘aldoor naar een middel om te worden, zoals ik zo erg graag zou willen zijn en zoals ik zou kunnen zijn, als... er geen andere mensen in de wereld zouden wonen’.Ga naar voetnoot5 (Frank 2001: 741) In Het verstoorde leven schrijft Hillesum expliciet over de gesloten ruimte: ‘Met meerderen in één benauwde cel. En is het dan niet onze taak temidden der bedorven uitwasemingen onze lichamen “onze ziel geurig te houden”?’ (Hillesum 1981: 104-105) Opvallend is haar welhaast poëtische beschrijving van de barak die 's nachts onder de maan ligt, ‘gemaakt uit zilver en uit eeuwigheid: als een stukje speelgoed, ontgleden aan Gods verstrooide hand’. (Hillesum 1985: 164) Als we ten slotte over het belangrijkste thema uit het literaire existentialisme komen te spreken, het engagement, dan zien we grote verschillen in de houding van Frank en Hillesum tegenover de grenssituatie.Ga naar voetnoot6 Door Sartres dominante optreden in de jaren 1945-1960 is het genoemde thema nagenoeg identiek met maatschappelijk, dat wil zeggen tekstextern, engagement geworden: de lezer dient zich betrokken te voelen met de beschreven problematiek, hetgeen in concrete daden moet resulteren. Dit alles diende zich echter op een indirecte wijze te voltrekken, daar Sartre meende dat literatuur niet de status van een pamflet heeft, dat immers tot onmiddellijke actie oproept. Niettemin hebben andere existentialistische schrijvers, zoals Camus, Blaman | ||||
[pagina 25]
| ||||
en Borchert, ook alternatieve wegen van betrokkenheid van hun personages met de grenssituatie beschreven. Zo kan men in het literaire existentialisme drie vormen van tekstintern engagement onderscheiden: berusting, heroriëntatie en het (Sartriaanse) maatschappelijk gerichte model. In het eerste geval legt het personage zich neer bij deze grenssituatie en is hij tot het inzicht gekomen dat hij tegen de druk van de omstandigheden en tegen de ander uiteindelijk niet opgewassen is. In het tweede geval probeert het personage zijn ervaringen op persoonlijk niveau te vertalen in een hernieuwde levensstijl, die hem/haar op individueel niveau in staat stelt zijn/haar existentie op orde te stellen. Het maatschappelijk engagement ten slotte gaat ervan uit dat een dergelijk project geen kans van slagen heeft als het personage de (politieke) werkelijkheid en de solidariteit met zijn medeburgers negeert. Het verstoorde leven vertoont een tendens die zwenkt tussen berusting en heroriëntatie. Enerzijds lezen we in Hillesums dagboek een voor de lezer bijna niet te bevatten acceptatie van het lijden en de dood, anderzijds leidt dit inzicht ook tot een hernieuwde liefde voor de medemens en een diep vertrouwen in God. (Hillesum 1981: 142; 150) Concreet vertaalt dit zich in de wil om onder de lijdende mensheid te verblijven en de volledige vernietiging met gratie te dragen. (Hillesum 1981: 166; 177) Soms lijkt ze met haar oproep aan anderen het ‘Massenschicksal’ te dragen ook haar naasten tot berusting te willen bewegen. (Hillesum 1985: 126) Tot aan het slot van haar autobiografische notities gelooft zij dat het goede en het kwade elkaar in evenwicht houden en dat alles goed is zoals het is. (Hillesum 1981: 191-192) Hoe dan ook, van enig maatschappelijk verzet of van een poging anderen uit haar omgeving tot daden tegen de bezetter te bewegen, is absoluut geen sprake: Etty Hillesum vecht haar strijd vooral op innerlijk terrein. (Hillesum 1981: 133) Hoewel Anne Franks mogelijkheden beperkter zijn en zij weinig affiniteit met politiek zegt te hebben, wordt haar houding duidelijk militanter: aan de situatie buiten valt uiteraard weinig te veranderen, maar in het achterhuis probeert ze telkens weer anderen van haar standpunt over allerlei zaken te overtuigen. Vaak gaat het ook om afspraken, die in het achterhuis gemaakt zijn en om principes waaraan ze anderen herinnert. Men kan stellen dat zij een ontwikkeling van heroriëntatie naar maatschappelijke betrokkenheid schildert, wat gezien haar leeftijd wel begrijpelijk is. In eerste instantie is ze namelijk nogal met haar persoonlijke ontwikkeling bezig, maar later verbreden haar interesses zich naar de maatschappelijke werkelijkheid, waarin ze na de oorlog voor zichzelf een taak als schrijfster ziet weggelegd. Ook bij haar lezen we een groot vertrouwen in God, maar tegelijk stelt zij de typisch joodse vraag of Hij de bewoners Ga naar voetnoot7 | ||||
[pagina 26]
| ||||
van het achterhuis op de proef wil stellen.7 Later vraagt ze zich enigszins verbitterd en retorisch af: ‘Wie heeft ons dit opgelegd?’ om uiteindelijk toch haar vertrouwen in God uit te spreken. (Frank 2001: 644) Het verstoorde leven en Het achterhuis komen recht uit het hart van hun schrijfsters en van enig besef van contemporaine literaire stromingen is hier geen sprake. Hoewel Anne meer dan eens aangeeft het schrijverschap te ambiëren, kon ze gezien haar leeftijd uiteraard nog geen duidelijke plaats binnen het literaire circuit bepalen. De dagboeken van Frank en Hillesum zijn in de eerste plaats autobiografische schetsen, waarin direct op de gruwelen van het nazisme gereageerd wordt. Niettemin bleek de wijze waarop Frank en Hillesum deze reactie formuleerden niet geheel vreemd aan de tijdgeest rond de Tweede Wereldoorlog. Omdat het vrijwel zeker is dat beide vrouwen niet met het literaire existentialisme bekend waren - deze stroming bevond zich destijds immers nog in een zeer pril stadium - lijkt het erop dat de geschiedenis hun pen, en die van hun tijdgenoten, in beweging bracht. Anne en Etty hebben zich evenwel vaardig door het tijdsgewricht laten inspireren: ze hebben dagboeken nagelaten die de jaren 1940-1945 een persoonlijk gelaat hebben gegeven. | ||||
Literatuur
|
|