weld gebruiken om het voorgoed uit de wereld te bannen.) De foto fascineerde mij dus omdat hij in het bijzonder twee kernmotieven uit Pérets poëzie, erotiek en geweld, blootlegt.
Mijn fascinatie had nog een tweede reden, want hij liet ook als een flits de zinnelijke epistemologie zien die de surrealisten meer in het algemeen nastreefden. Met hun nadruk op sensualiteit hoopten ze een tegenwicht te bieden aan het dominante, rationele denken in de westerse cultuur. De geest mocht het lichaam niet langer de wet stellen. In hun poëzie kwam dit tot uiting door de zogenaamde écriture automatique, waarbij de dichter opschrijft wat in hem opkomt zonder te stoppen, teneinde de logische reflectie uit te schakelen en de vrije woordassociatie tot voertuig van onbewuste verlangens en angsten te maken. In plaats van stapsgewijs een voorbedacht werk te componeren, wilden zij juist de meest uiteenlopende elementen lukraak bij elkaar brengen om zich vervolgens te laten verrassen door de nieuwe betekenissen. Zowel in de literatuur als in de beeldende kunst leverde dit de meest bizarre collages op waarbij ‘de dingen’, volgens de schilder Max Ernst, als het ware ‘de liefde bedrijven’. Het poëtische beeld dat dit surrealistische schoonheidsideaal het beste illustreert, is te vinden in De zangen van Maldoror van Lautréamont. Daarin noemt Maldoror een jongeling die hij begeert namelijk ‘zo mooi als een toevallige ontmoeting van een naaimachine en een paraplu op een snijtafel’. Nu leken mij de kat en het geweer aan het Spaanse front die beroemde juxtapositie van Lautréamont op wonderlijke wijze te herhalen. Voor wie het erin wil zien, zijn ze immers al even feminien en masculien beladen als de naaimachine en de paraplu. In ieder geval hadden de kat en het geweer iets weg van een collage van twee extremen die per toeval in de handen van de dichter werden verenigd: het warme leven en (de belofte van) de koude dood.
Maar was daarmee alles gezegd? Heb ik die foto alleen om deze twee inhoudelijke redenen als een kapstokje gebruikt in een van de hoofdstukken van mijn proefschrift? Toen ik er, na de vraag van de kunstfotograaf, nog eens goed over nadacht, besefte ik dat de keuze voor die foto ook persoonlijk gemotiveerd was. Omdat ik zelf nog tot mijn vijfde heb kunnen zien en erg veel visuele herinneringen aan die periode bewaar - kleuren, gebouwen, gezichten enzovoort - ken ik de suggestieve kracht van beelden heel goed. Ook nu, na vijfentwintig jaar zonder feitelijke input van mijn gezichtsvermogen, heb ik nog steeds geen moeite om beschrijvingen in gedachten te visualiseren. Dat had ik duidelijk ook gedaan toen ik voor het eerst over dat Spaanse portret van Péret las. Maar door de beschrijving van die foto als blinde auteur in mijn proefschrift op te nemen, heb ik ze tevens tot een mise-en-abîme van mijn eigen centrale stelling verheven, namelijk dat avant-gardedichters als Péret in hun poëzie zintuiglijke beelden creëren die enkel in de taal waarneembaar zijn. Wanneer Péret bijvoorbeeld schrijft: ‘jou te ontvangen zoals het harnas de naakte vrouw ontvangt / op haar wachtend vanuit het diepst van zijn roest / terwijl het vloeibaar wordt als de ramen van een brandend huis / als een kasteel in een hoge schoorsteen / gelijkend op een schip / zonder roer of anker’, krijgt elke willekeurige lezer een stortvloed van mentale beelden te verwerken die zich nooit als fysieke sensaties zullen voordoen. Maar omdat de lezer