beurtenis” die het nodig maakt om elk aspect van de bestaande situatie radicaal opnieuw te bekijken.’ (Theunissen 2008: 133)
De naam Badiou valt in 2012 wél in de eerste dichtbundel van Frank Keizer, Dear World, fuck off, ik ga golfen, waarvan een voorpublicatie verscheen in nY. De Vlaamse romanschrijver en essayist Joris Note leest in zijn recente essaybundel Wonderlijke wapens (2012) niet alleen het politieke optreden van Patrice Lumumba maar ook de poëzie van Hadewijch in het licht van Badious filosofie: ‘We zouden kunnen proberen Hadewijch te vatten in termen van de filosofie van Alain Badiou (evenement, waarheid, trouw...) en de “waarhedenethiek” die daarbij hoort.’ (Note 2012: 241)
Broeit er wat in de Nederlandse letterkunde, dat bastion van goed fatsoen en behoudsgezindheid? De twee grootste Vlaamse literaire tijdschriften wijdden recent een themanummer aan Occupy (nY in 2012, DWB volgde een jaar later) en in het najaar van 2012 verscheen van het tijdschrift voor literatuurwetenschap Frame het nummer ‘Revolution’, waarin twee bijdragen over het werk van ... Alain Badiou. Though this be madness,yet there is method in't.
Joost de Bloois formuleert in Frame de inzet van Badious werk als volgt: ‘hoe na de implosie van het staats- en partijcommunisme de Idee van het communisme opnieuw vorm te geven?’ (De Bloois 2012: 38) Hij focust vervolgens op de kunstopvattingen van de Franse filosoof. Badiou verwerpt de volgens hem traditionele verhouding van de filosofie ten opzichte van de kunst, waarbij de filosofie pretendeert de waarheid van de kunst te poneren en de kunst gebruikt om haar eigen waarheidsclaims te ondersteunen. Badiou, daarentegen, beschouwt de kunst (net als de politiek, de wetenschap en de liefde) als een domein waarbinnen zich ‘gebeurtenissen’ en dus ook ‘waarheden’ voordoen (zoals de verwerping van de figuratie en de tonaliteit in respectievelijk beeldende kunst en muziek). De filosofie genereert zelf geen waarheid maar maakt zich ondergeschikt aan de waarheden die in de vier genoemde domeinen opduiken en tracht deze betekenis en consistentie te geven. De voorwaarden voor zijn eigen filosofische werk situeert Badiou in de politieke gebeurtenis ‘mei'68’ en in de artistieke (literaire) gebeurtenis ‘Mallarmé’.
Deze discussie over esthetiek en filosofie is interessant en voor kunstfilosofen misschien zelfs belangwekkend. Maar waarin de mobiliserende en bemoedigende kracht van deze theorievorming schuilt, is mij vooralsnog onduidelijk. Taaie formuleringen als ‘de constituerende kracht van het reële’ en ‘een vorm van afwezigheid die handelt buiten de representatie om’ (De Bloois 2012: 51) barsten niet meteen van politieke strijdbaarheid en verraden bovendien dat Badiou niet héél iets anders zegt dan Lacan of Deleuze. De poststructuralistische psychoanalyse van Jacques Lacan omschrijft het reële als datgene wat zich aan elke vorm van symbolisering onttrekt en tegelijk het verlangen naar symbolisering in stand houdt. In de moderne kunst komt dit reële als het ware aan de oppervlakte.
Evenals het werk van Lacan heeft de poststructuralistische filosofie van Gilles Deleuze belangrijke sporen achtergelaten in de theorie van Badiou. Met Deleuze benadrukt Badiou de zogeheten multipliciteit van het zijn, die zich op geen enkele ma-