| |
| |
| |
Interview
Viola van de Sandt en Lisanne Snelders
‘Ik doe het ook om mijn ziel te redden’
Een gesprek met Vic van de Reijt over de uitgeverij, de biografie en de elite
Vic van de Reijt met kat en duvel.
Foto: Else Boer
2012 is een feestjaar voor Vic van de Reijt: hij is dit jaar vijfentwintig jaar uitgever bij jubilerende uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Hoewel Van de Reijt die functie in 2013 voor senior editor zal verruilen, heeft hij in de afgelopen kwart eeuw een flinke stempel op het fonds van de 175-jarige uitgeverij gedrukt: de Indische damesliteratuur werd de deur uit gedaan ten gunste van moderne literatuur, kleinkunst en muziek kregen een belangrijk aandeel en er kwam meer ruimte voor non-fictie. Naast zijn werk als uitgever stelde Van de Reijt als liefhebber van het lied talloze cd's samen, zoals Ik voel mij als een kerstboom zonder piek (2009), met melancholische en minder melancholische Neder-
| |
| |
landstalige liedjes voor onder de kerstboom. Daarnaast kennen we hem als biograaf van Willem Elsschot, voor wie hij al sinds zijn studietijd een grote belangstelling heeft. Dat Van de Reijt niet stil kan zitten, blijkt wel uit het feit dat hij, onder zijn pseudoniem Frederik van der Kamp, onlangs het tijdschrift De God van Nederland mede-oprichtte, een ‘literair-cultureel-satirisch kwartaalblad’ voor ‘60 plus en 30 min’. Er is voor Van de Reijt dus genoeg om zich vrolijk over te maken, al verzucht hij ook: ‘We zitten in de eeuw van het verval.’
We spreken Vic van de Reijt in het café waar hij ook graag met zijn auteurs afspreekt, Het Molentje, vlakbij de uitgeverij in Amsterdam. ‘Heb je al gezien dat ik een eigen stoel heb? “Vic van de Reijt - uitgever” staat erop.’ ‘That chair is mine,’ zegt hij trots tegen de toerist die zijn stoel bezet houdt. ‘My personal chair.’ Al vijfentwintig jaar bestelt hij hier steevast om vijf uur een Duveltje.
We hebben je vaker met een Duvel op de foto zien staan. Waarom?
‘Voor mij is het hoogtepunt van mijn dagelijkse werkzaamheden de afspraak die ik om vijf uur heb in dit café, aan dat tafeltje. Ik begin elke dag pas rond een uur of tien. Lunchpauze neem ik niet, het gaat aan één stuk door: telefoontjes, mail, mensen die binnenlopen. Je bent de hele dag bezig om kleine brandjes te blussen, dat wordt het belangrijkste onderdeel van je werk en het communiceren met creatieve mensen lijdt daar als eerste onder. Je hebt wel de beruchte lunchafspraken met auteurs, maar voor je het weet zit je daar weer veel te lang. Dan moet er al vroeg wijn en bier gedronken worden, want de auteur vindt het leuk om eens met de uitgever te praten, die heeft alle tijd van de wereld.
Op een gegeven moment heb ik dus besloten dat het voor mij het beste werkt om de werkdag hier te besluiten, zonder telefoon en zonder mail. Bij het eerste Duveltje zwijg ik, dan laat ik de ander praten, en bij het tweede Duveltje begin ik terug te praten. Dat is het beroemde Duvel-overleg. Zo zijn er heel veel boektitels aan dat tafeltje bedacht. Met Arnon Grunberg heb ik in de vroegste jaren al daar gezeten en heel veel plannen gemaakt. Of ze nou willen of niet, auteurs moeten gewoon mee. Mijn lichaam eist om vijf uur dat ik een Duvel gestrikt heb.’
Je bent niet alleen uitgever, maar ook samensteller, bloemlezer, plaatjesdraaier, blaadjesmaker, biograaf, en ga zo nog maar even door. Hoe zou je jezelf omschrijven?
‘Een merkwaardige man met iets te veel hobby's. Ik heb nou eenmaal een ruime belangstelling, met name voor de Nederlandse en eigentijdse cultuur. Mijn “plafond” ligt niet enorm hoog en de “diepten” vallen ook wel mee, maar ik probeer altijd hogere en lagere cultuur met elkaar te verenigen. Dat kan je in al mijn activiteiten zien. Ik geneer me niet om Nederlandstalige liedjes of Duitse schlagers te verzamelen, en dat geldt ook voor literatuur. Je moet teksten uit zoveel mogelijk gebieden halen en nooit in de canon geloven, dan wordt het interessant.
| |
| |
Gerrit Komrij, bijvoorbeeld, heeft alle poëzie opnieuw gelezen en kwam zo tot een volslagen andere leeskeuze. Dat doe ik met de muziek: ik ben gewoon alles opnieuw gaan beluisteren en zo heb ik aan het domein van de Nederlandse muziek allerlei nieuwe teksten toegevoegd die vergeten waren. Daarmee verander je iets. Heel veel mensen laten alleen het elitaire in hun hoofd toe, maar gebruiken op die manier maar de helft van hun hersens.’
Toch staat in de ‘Tien geboden’ van De God van Nederland heel duidelijk dat je ‘elitair’ wilt zijn.
‘“Elitair” is tegenwoordig echt een scheldwoord geworden. Maar er is helemaal niks tegen de elite, mits die maar intelligent genoeg is om haar eigen standpunten te verdedigen. Mensen die een goede opleiding hebben gehad en hun mening goed kunnen formuleren, zijn niet voor niks op hooggeplaatste posities terecht gekomen. Toch is in Nederland de elite aan het verdwijnen. De mening van elke hufter die op internet staat te schreeuwen is evenveel waard als de mening van iemand die heeft doorgeleerd. In de Kamer zitten steeds meer proleten. Dat is natuurlijk een waanzinnig proces.’
Je wilt hoge en lage cultuur dus graag met elkaar in verband brengen, maar tegelijkertijd lijk je toch die hoge cultuur te willen verdedigen.
‘Dat vermengen van hoog en laag moet altijd gebeuren op basis van kwaliteit. Ik beweer dus dat je ook in lagere cultuur, het zogenaamde levenslied, een hoge kwaliteit kunt bereiken. Als je de liederen van J.H. Speenhoff, Willem Wilmink, Drs. P uitschrijft, dan merk je de welluidendheid, de ritmiek, het metrum, de humor.’
Hoe zou je kwaliteit dan definiëren?
‘Binnen het genre het hoogst mogelijk bereikbare.’
Wat houdt dat in met betrekking tot literatuur?
‘Humor is een onderdeel van die kwaliteit. Kwalitatieve boeken, literaire boeken, boeken die wij elitaire mensen graag lezen, bevatten altijd een zekere vorm van humor en relativeringsvermogen. Noem mij één boek uit de wereldliteratuur waar geen humor in zit, dat lukt je niet.
Louis van Gaal heeft voor de Ajax-school het TIPS-systeem ontwikkeld. Om goede voetballers te kweken moesten ze Techniek, Intelligentie, Persoonlijkheid en Snelheid hebben. Deze vier kwaliteiten heb ik toegepast op schrijvers. Techniek houdt stijlvastheid in, mooie zinnen kunnen schrijven, een mooie compositie kunnen opstellen. “I” heb ik gedefinieerd als “Inhoud”: heeft de schrijver iets te zeggen? Is er een soort “heilig moeten” waarom iemand dit boek zou moeten lezen? De “P” en de “S” staan voor persoonlijkheid en snelheid, ofwel commercie. Vaak zijn die twee genoeg om een boek te verkopen. Maar alleen op grond daarvan geeft Nijgh die boeken niet uit, omdat ze tekort schieten op de inhoudelijke kwaliteit.’
| |
| |
Je legt sterk de nadruk op kwaliteit. Je zou, met de cultuursociologie in de hand, kunnen stellen dat kwaliteit niet inherent is aan een literair werk, maar wordt toegekend door allerlei instituties. Ook door de uitgever.
‘Ja, ik ben een van de mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn. De naam Nijgh & Van Ditmar staat van oudsher voor kwaliteit. Wanneer ik met een nieuwe auteur kom, geef ik als uitgever alleen al door die naam het adagium “dit heeft kwaliteit” mee. Natuurlijk kan je op een gegeven moment zeggen dat kwaliteit er niet toe doet en dat je daarom Nick en Simon wilt uitgeven - ik noem maar iets - omdat het hartstikke populair is. Via zijn smaak, zijn fondslijst, maakt de uitgever een statement over wat hij de moeite waard vindt, over wat kwaliteit is. Wij zijn toekenners, ja, maar die kwaliteit kan wisselend worden beoordeeld. Bij Querido, dat in hetzelfde pand als Nijgh zit, kijkt men er heel anders tegenaan. Dat is ook mooi, want je hebt heel veel verschillende vormen van kwaliteit. Querido zoekt het in een iets elitairdere hoek, mijn startpunt ligt veel meer op een zogenaamd middenniveau.
Op het ogenblik wordt kwaliteit gekwantificeerd. Het aantal hits en volgers van een auteur wordt verward met kwaliteit. Maar je hebt het dan over populariteit en dat is heel iets anders. Daarom hebben we een elite nodig die herdefinieert waar het eigenlijk om gaat.’
Ben je een cultuurpessimist?
‘Ik ben een ongelooflijke cultuurpessimist. Maar ik straal wel genoeg vrolijkheid uit om het leven nog vol te houden, hoop ik. We zitten in de eeuw van het verval. Ik moest verschrikkelijk lachen om de uitspraak van Drs. P in de vroege jaren nul: “Dit wordt een roteeuw!”’
Nu we twaalf jaar in die eeuw gevorderd zijn, moet je je daar dus bij aansluiten?
‘Tussen 2002 en 2012 hebben we de bitterste periode in de Nederlandse samenleving ooit achter de rug. Ook het boekenveld is de laatste jaren volledig ingestort; alle bijlagen zijn dunner geworden, er wordt gerecenseerd in sterrensystemen, vergezeld van stukjes die hoogstens tachtig tot honderd woorden mogen zijn. Lange artikelen zijn taboe. De literatuur heeft het afgelegd tegen de Nederlandse politiek, tegen de media, de televisie, tegen de commercie, tegen alles. Waar ik me zorgen om maak is dat in deze oppervlakkige tijden bijna niemand meer de moeite neemt om iets van driehonderd pagina's in zijn geheel te lezen. Als Van der Heijden een nieuw boek uitbrengt en het is een beetje dik, dan hoor je iedereen roepen: “Nou, Heijde, effe dimmen.” Dat hoorde je vroeger natuurlijk ook, maar in het café, of aan het urinoir. Tegenwoordig is dit soort uitspraken salonfahig geworden.’
Ligt de oplossing dan in een terugkeer naar de goede oude tijd?
‘Literatuur moet weer hip worden gemaakt. Op het ogenblik is hip: sterren die van duikplanken vliegen, of boeren die vrouwen zoeken. Hoe lang is het geleden dat er een
| |
| |
schrijver op de voorkant van een tijdschrift stond? Echte aandacht voor het boek, voor het literaire leven, dat ontbreekt. Werden wij maar net zo goed gevolgd als de soapies, hadden wij maar een dagelijks programma.’
Welke rol spelen nieuwe media in deze ontwikkeling?
‘De ellende is dat die nieuwe media heel veel informatie van alle kanten ongesorteerd op het publiek afvuren. Alles wat nu ongefilterd op je afkomt, via Wikipedia, Facebook, Twitter, enzovoorts, je hebt er allemaal geen ruk aan. Daarom moet de elite dingen als onzin bestempelen, de debiliteit benoemen. Eén Maarten van Rossem is niet genoeg.’
Je legt de nadruk op de gevestigde elite, maar zijn jonge mensen niet juist in staat om met al die informatie om te gaan en daar iets productiefs mee te doen?
‘Die moet je opleiden en duidelijk maken dat ze zich moeten afvragen waar die informatie vandaan komt en of die betrouwbaar is. Je hebt nu de ouderwetse elite nodig, de zedenmeesters die uitleggen wie die informatie heeft gepubliceerd, en met welk doel.’
Naast je werk als uitgever en bladenmaker ben je ook biograaf. Vorig jaar kwam je biografie van Willem Elsschot uit. Waarom heb je uit al je literaire helden voor Elsschot gekozen?
‘Ik vond het zo bizar dat ik de eerste jaren van mijn studie niets hoorde over mijn helden. Over Hermans misschien een beetje, maar Elsschot en de hele Vlaamse literatuur werden niet eens behandeld. Toen ik ook op weg naar mijn doctoraalexamen de naam Elsschot niet hoorde, besloot ik in elk geval in mijn scriptie over hem te schrijven. Ik ben in Antwerpen onderzoek gaan doen en haalde in twee dagen tijd zo veel boven water. Niet alleen literaire brieven, maar ook van alles over zijn echte professie, reclameman. Ik was zo verbaasd dat er geen onderzoek naar gedaan was, dat vond ik onrechtvaardig.’
Inmiddels is er veel onderzoek gedaan naar Elsschot. Is hem nu recht gedaan?
‘Ja, voor mijn gevoel is Elsschot klaar. Ik heb daar zelf een belangrijke rol in gespeeld. Als aanjager heb ik er bijvoorbeeld voor gezorgd dat zijn dochter Ida haar memoires is gaan schrijven, waarmee een schat aan literair-sociologisch interessante gegevens bewaard is gebleven. Zelf heb ik een uitgave gemaakt van alle literaire brieven.
Toen ik steeds serieuzer met Elsschot bezig was, kwamen er in Vlaanderen ook allerlei onderzoekers die zeiden: “Ja verdomme, dat willen wij ook.” Die Belgen schreven dikke en dunne boeken over Elsschot, die ik natuurlijk eerst wilde lezen, zodat ik een laatste slag kon slaan. Daarom ben ik vrij laat aan de biografie begonnen en heeft dat hele proces ongeveer tien jaar geduurd.’
| |
| |
Je boek werd goed ontvangen, maar toch is er ook kritiek geweest, bijvoorbeeld van Matthijs de Ridder, die vond dat je de politieke dimensie van Elsschots werk onderbelicht hebt gelaten.
‘Hij is mijn meest geliefde tegenstander. Hij heeft een onzinnig boek over Elsschot geschreven, Aan Borms, waarin hij van Elsschot een politieke figuur maakt die hij volstrekt niet was.’
Was Elsschot dan geen politiek figuur?
‘Lees mijn biografie: het was een buitengewoon slimme, sluwe zakenman, die op een hele handige manier zijn geld verdiende en de literatuur gebruikte om boete te doen voor het verloren idealisme. Wat De Ridder doet is het gedicht “Aan Borms” isoleren, een paar citaten uit Lijmen erbij halen en verwijzen naar twee handtekeningen die Elsschot onder een steunbetuiging aan Vlaamse nationalisten heeft gezet. Maar de halve intelligentsia van België had z'n handtekening onder de betuiging uit 1915 geplaatst, dus dat stelde niks voor. Die man tekende alles: ook communistische steunbetuigingen, of iets tegen de bestuurlijke opdeling van België of tegen de nazi's. Van een klein incident maakt Matthijs de Ridder drie hoofdstukken.
In mijn biografie vraag ik me af in welke context Elsschot die handtekening gezet heeft. Waarom schreef hij “Borms” juist op dat moment? Ik laat zien dat hij het gedicht niet uit zijn hart heeft geschreven: Borms werd al op 12 april 1946 voor het vuurpeloton gezet, terwijl Elsschot pas begin 1947 aan dat gedicht begon te schrijven. De aanleiding? Zijn schoonzoon, die als zoveel Belgische ambtenaren tijdens de bezetting op zijn post was blijven zitten, werd toen geschorst, terwijl zijn superieuren vrijuit gingen. Met dat gedicht neemt Elsschot de hypocriete katholieke politici, die August Borms slachtofferen om hun eigen straatje schoon te vegen, op de hak. Matthijs de Ridder heeft hier geen oog voor, hij leest uitsluitend ideologisch en zet zichzelf daarmee oogkleppen op.’
Is het niet terecht om literatuur politiek te lezen?
‘Ik ben voor de zuivere biografie. Als ik het werk beschrijf vraag ik me af in hoeverre levensfeiten van een persoon daarin een weerslag hebben gevonden. Je moet heel erg oppassen met het hellende vlak van de vraag naar de mate waarin iemands politieke overtuiging zijn werk heeft beïnvloed. Elsschot was absoluut geen politieke figuur. Als je al iets van politiek tegenkomt, dan is het een soort romantisch communisme, zoals in zijn gedicht op Van der Lubbe.
Dat neemt niet weg dat je ook de context in je lezing van literatuur moet betrekken: het wordt pas interessant als je geschiedenis bij literatuur betrekt. Die samenhang te onderzoeken, dat is interessant. Tijdens mijn studietijd had je in Utrecht de Söte-mann-school die gericht was op zuivere tekstinterpretatie. Bij ons in Amsterdam stond de studie zwaar onder invloed van de maatschappijkritische houding van de Frankfurter Schule.’
| |
| |
Heb je daar tijdens je studie zo'n klap van gekregen dat je het politieke lezen bent gaan wantrouwen?
‘Ja, het is niet voor niets dat ik daar zo'n hekel aan heb gekregen. Ik vond het volslagen onzin. Adorno en Habermas, die verschrikkelijke dingen moesten we allemaal lezen. Veel mensen gaan Nederlands studeren omdat ze van literatuur houden. Dat is een magere basis, dat geef ik toe, maar er zijn altijd docenten die je verder leren kijken. Willem Wilmink en Enno Endt bijvoorbeeld betrokken de schilderkunst en muziek erbij. Ze introduceerden auteurs als Speenhoff en Davids, die via hun liedteksten commentaar op de maatschappij gaven, iets wat je in de normale literatuur niet zag. Zij breidden zo het domein van de literatuur uit. Van die school ben ik absoluut leerling geworden, de mooie teksten uit alle hoeken en gaten van de samenleving halen. Dat heeft me ook als uitgever enorm gevormd.’
Terug naar de kunst van de biografie. Je geeft in interviews vaak aan dat je je met Elsschot identificeert. Is dat een voorwaarde of een gevaar bij het schrijven van een biografie?
‘Ik kom uit eenzelfde soort milieu, mijn vader was ook bakker, bij V & D, waar hij zich een beetje heeft opgewerkt tot hij bedrijfsleider werd. Tussen Kerst en oud en nieuw kwamen er grote flessen wijn en feestpakketten bij ons binnen, waarmee verkopers mijn vader probeerden te lijmen. Die taal, die mentaliteit, die schuchtere ironie van Elsschot herkende ik van huis uit. Er is een groot cultuurverschil tussen Nederlanders en Vlamingen, maar de manier waarop Elsschot zaken deed herkende ik, ook bij mijn vader. Dat ik me kon inleven kwam goed uit, maar het is geen absolute voorwaarde voor het schrijven van een biografie.
Je moet ook niet te dicht op je object staan. Ik heb overwogen om een nieuwe biografie te schrijven, dit keer van Willem Wilmink. Dat lag erg voor de hand: ik kende hem erg goed, ben zijn uitgever geweest en herken de manier waarop hij met cultuur en literatuur omgaat. Toch heb ik het niet gedaan, misschien omdat ik Wilmink al te veel doorgrondde. Bij Elsschot was dat anders, daar zaten nog rafelranden aan. Houd ik nog van hem?, vroeg ik me soms af. Het ergste is als een schrijver zich verloochent voor jouw neus en jij dat moet gaan uitleggen.’
Een belangrijk thema in de biografie is Elsschots schuldgevoel: het idealisme dat in het zakendoen verloren ging, moest met literatuur worden gecompenseerd. Herken je dit schuldgevoel in je praktijk als uitgever?
‘Ik zou nooit een puur commercieel uitgever kunnen zijn. Daarmee richten literaire uitgeverijen zich te gronde. Deze zomer was de zomer van de vrouwenporno, met al die tinten grijs. Dat moet je niet gaan na-apen. Ik heb een groot rechtvaardigheidsgevoel en heb veel boeken uitgegeven omdat ik vond dat ze het verdienden, zoals de verzamelde gedichten van Buddingh' en Vinkenoog. Ja, ik doe het ook om mijn ziel te redden.’
|
|