Waar dat wel het geval is, lopen de bijdragen - de meeste uit Italië - nogal eens achter de feiten aan. In haar discussie van Anna Quindlens roman One True Thing, waarin de hoofdpersoon (ten onrechte) wordt beschuldigd van hulp bij zelfdoding, vraagt Laura Apostoli: ‘is it possible and desirable for an alleged “right to die” to come into existence in a future bio-juridical legislation?’ (257) Het antwoord is natuurlijk bevestigend, want zowel Nederland als België kennen bijvoorbeeld een dergelijke wetgeving. Hetzelfde dilemma wordt aan de orde gesteld door Michele Sesta naar aanleiding van Isabel Allendes Vida Interminable.
‘Science fiction runs these thought experiments for us’, (140) zegt Eric S. Rabkin in zijn bijdrage over ‘Science Fiction and Bioethical Knowledge’, maar ook dat valt nogal tegen. In zijn korte verhaal ‘All the Troubles of the World’ uit 1958 liet de natuurkundige en science fiction schrijver Isaac Asimov een megacomputer die praktisch de hele wereld runde een poging tot zelfmoord doen, omdat hij zo dood- en doodmoe van al die door de mens veroorzaakte problemen was geworden. Ook de veel latere voorbeelden van kunstmatige levensvormen die in dit boek worden opgevoerd, de computer HAL in 2001: Space Odyssey bijvoorbeeld, of de robot Spike in Jeannette Wintersons The Stone Gods (besproken door Valentine Adami) brengen ons niets dichter bij het oplossen van het probleem van ‘personhood,’ het benoemen van diegenen op wie bijvoorbeeld de rechten van de mens van toepassing zijn.
De casussen die in het eerste deel van Bioethics and Biolaw worden besproken presenteren concrete dilemma's. Jeanne Gaakeer vraagt zich in ‘The Genetics of Law: What Is Man?’ af of het zwijgrecht van verdachten niet wordt geschonden door het onder dwang afnemen van DNA, een praktijk die weliswaar dat zwijgrecht respecteert, maar het lichaam doet ‘spreken’. Gary Watt gaat in op een controversiële zaak waarin tegen de wil van de ouders een Siamese tweeling werd gescheiden, met als overigens voorzien resultaat de dood van een van de kinderen (‘The Case of Conjoined Twins: Medical Dilemma in Law and Literature’). En Jane Bryan neemt in haar bijdrage over ‘enforced caesarians’ polemisch stelling in een aantal zaken waarin zwangere vrouwen om dwingende medische redenen, maar tegen hun uitdrukkelijke wens, een keizersnede ondergingen nadat een rechtbank ze (tijdelijk) ontoerekeningsvatbaar had verklaard. ‘No stance is taken as to whether or not [this] is a good thing’ (131), claimt Bryan aan het eind van haar overigens voortreffelijke stuk, maar opmerkingen als ‘The cases therefore perform the male fantasy of giving birth’ (127) maken dat niet erg geloofwaardig. We hebben in al deze gevallen te maken met zeer reële dilemma's waarvoor geen schadevrije oplossingen te bedenken zijn. Maar de verbindingen die met literatuur worden gelegd zijn teleurstellend. Gaakeer betrekt Michel Houellebecqs Les particules élémentaires en Heidegger bij haar probleem, maar die werpen daar weinig licht op. We hebben de heren eerlijk gezegd ook niet nodig bij haar kernvraag: ‘So the question we have to ask is whether we dominate technology or technology dominates us.’ (59) Hetzelfde geldt voor de literatuur die Watts gebruikt, Shakespeares lange gedicht ‘The Phoenix and the Turtle’.
En Watts eigen benadering vanuit de geesteswetenschappen helpt ook niet bij de vraag of zijn Siamese tweeling wèl of juist niet