dentenbeweging en het jongerenprotest werd in het begin van de jaren zeventig het marxisme herontdekt. De revival van Marx als inspiratiebron voor de geesteswetenschappen stond (in elk geval in Nijmegen) sterk onder Duitse invloed. Het was niet zozeer het Oost-Europese ‘reële socialisme’ dat als voorbeeld diende (hoewel bijvoorbeeld de PvdA van die tijd vrij welwillend stond tegenover de DDR). Men greep eerder terug naar de klassieken van het marxisme uit de negentiende eeuw en er verschenen veel heruitgaven van toepassingen van het marxistische denken uit de jaren dertig en vijftig in allerlei verschillende disciplines. Tijdens mijn introductietijd kwamen ouderejaars op de proppen met Arnold Hausers Sozialgeschichte von Kunst und Literatur. Van dit boek uit 1957 was in het midden van de Koude Oorlog door de Nederlandse Wereldbibliotheek een vuistdikke vertaling uitgebracht onder de titel Van grotschildering tot filmbeeld. Hausers op het marxisme geïnspireerde herduiding van de productie en verspreiding van kunst en literatuur werd een bestseller in heel Europa. Het zou een model worden voor vele latere neomarxistische studies.
Marx' sleutelbegrippen als arbeid en kapitaal, productiekrachten en productieverhoudingen, zijn klassenbegrip, zijn ideologiebegrip en zijn materialistische geschied-verklaring zouden op den duur wereldwijd in de geesteswetenschappen invloeden hebben in minstens twee opzichten. Hij bood een arsenaal voor het analyseren van maatschappijbeelden in kunst en literatuur. Tegelijk leverde zijn theorie een gereedschapskist voor de studie van de productie, verspreiding en receptie van kunst en literatuur. De sociale positie van de kunstenaar, de opkomst van de cultuurindustrie, de ideologische beïnvloeding van lezers en kijkers, het werden allemaal kwesties die veelvuldig met behulp van het marxistische begrippenapparaat bestudeerd zouden worden.
De verklarende kracht van allerlei sleutelbegrippen uit het marxisme voor het ontraadselen van allerlei fenomenen in de kapitalistische maatschappij was zo sterk, dat deze stroming in de geesteswetenschappen nog tientallen jaren zou blijven doorwerken. Marx' opvattingen over het begrip ideologie, zijn visie op begrippen als arbeidsdeling en vervreemding, de kijk op de maatschappelijke positie van de kunstenaar, het zijn elementen die tot op de dag van vandaag in het geesteswetenschappelijk debat doorklinken. Dit ondanks het feit dat de opeenvolgende stromingen die op het geesteswetenschappelijke discours hun stempel zouden zetten (structuralisme, feminisme, Cultural Studies, poststructuralisme) er stevige discussies mee aangingen. Ze vielen Marx' denken flink aan of corrigeerden het stevig, maar konden er toch moeilijk omheen.
Dit alles terwijl sinds de jaren zeventig de waardering van het marxistische/ socialistische gedachtegoed buiten de academie nogal een grillige conjunctuur had ondergaan. De teleurstelling over de politieke onvrijheid in Oost-Europa (mede door de Russische inval in Tsjecho-Slowakije in 1968, die veel mensen had ontmoedigd) deed sommigen hun hoop vestigen op het Cubaanse en/of het Chinese experiment. Anderen idealiseerden sommige utopische experimenten uit het verleden, zoals de kortstondige bloei van het anarchisme in Catalonië aan het begin van de Spaanse Burger-