Vooys. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||
Odile Heynders
| ||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||
gaan circuleren in verschillende lokale contexten (in dit geval zowel in Bosnië als in Nederland) krijgt een collectief verhaal steeds meer belang en resonantie, stellen Kay Schaffer en Sidonie Smith in hun studie Human Rights and Narrated Lives: ‘Stories unsettle private beliefs and public discourses about the national past, generating public debate, sympathy and outrage.’ (2004: 4) Verhalen interveniëren in de publieke ruimte, waarbij we niet alleen ficties (hopen te kunnen) onderscheiden van de officiële geschiedenis, maar ook verschillende stemmen, ervaringen en verantwoordelijkheden. Toch is het in het geval van Srebrenica niet makkelijk de feiten van verbeelde of ingebeelde werkelijkheid te isoleren. Wat waargenomen werd, had immers sterk te maken met de positie van waaruit men keek, met de vooronderstellingen en historische context die men meedroeg of waarvan men juist niet op de hoogte was. Verhalen veranderen bovendien, zoals Schaffer en Smith terecht opmerken: ‘transformations occur within the contexts of story production, circulation, and reception’, en duidelijk is dat ‘stories emerge in the midst of complex and uneven relationships of power’. (2004: 5) Juist de onduidelijke machtsverhoudingen waren de oorzaak van het trauma van Srebrenica. De val van Srebrenica is een pijnlijke herinnering in de geschiedenis van het twintigste-eeuwse Europa. Dit bleek ook uit een in het voorjaar van 2011 uitgezonden aflevering van het KRO televisieprogramma De Reunie (24 April 2011) waarin soldaten van Dutchbat III werden geïnterviewd en niet alleen uitdrukking gaven aan boosheid en kwetsbaarheid, maar ook klaagden over het gebrek aan kennis bij het grote publiek toen, en zeventien jaar later nog steeds. Het meest fascinerend in het programma was het verhaal van Dutchbatter Rob, die is terug gegaan naar Srebrenica en een huis heeft gebouwd dat uitkijkt op de graven van moslims. ‘Je kijkt uit op je eigen schuldgevoel’, stelt de interviewer scherp vast, wat Rob voor de camera met kracht ontkent. Hij benadrukt dat de mensen in de vallei hem welkom heetten en bedankten voor zijn hulp. Dat neemt niet weg dat Rob nog steeds lijdt aan PTSS (Post Traumatic Stress Syndrome) en ik ontkom niet aan de indruk dat hij zijn verhaal nog niet heeft kunnen afsluiten. Er is geen autobiografische ‘closure’, in de zin dat het gebeurde begrepen en geaccepteerd is. | ||||||||||||||||||
Theoretische en historische contextLife narrative is de parapluterm voor persoonlijke verhalen (geschreven, getekend, verfilmd, verbeeld) die een leven representeren. De term omvat (auto)biografie als retrospectief verhaal, al dan niet literair, en wordt ook ingezet om meer heterogene zelf-referentiële praktijken te benoemen, of representatieve levensverhalen van oorspronkelijke culturen of bevolkingsgroepen op te tekenen. (Smith & Watson 2010: 4)Ga naar voetnoot1 Studies naar life narrative - de term wordt niet vertaald in het Nederlands - richten zich | ||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||
op ethische, referentiële, imaginaire en cognitieve dimensies van het narratieve, waarbij van belang is hoe de verhalen tot uitdrukking komen en ontvangen worden in de publieke ruimte. Het vertellen van een life narrative impliceert dat een daadwerkelijk bestaand persoon wordt gepositioneerd als stem. Dat houdt meer in dan de veronderstelling van Philippe Lejeune dat een autonoom subject zijn eigen levensverhaal optekent. Lejeunes aanvankelijk baanbrekende definitie dat de autobiografische tekst een ‘pact’ veronderstelt tussen verteller en lezer, gebaseerd op de naamsidentiteit van de auteur, de verteller en het personage over wie wordt verteld (1989), is inmiddels door een aantal wetenschappers, waaronder Paul John Eakin (1999) genuanceerd, vanwege het feit dat het autonome subject altijd in een relationeel verband staat tot andere subjecten, waardoor zijn verhaal verweven is met de narratives van anderen. (Eakin 1999: 58) Dit maakt het moeilijk te bepalen waar de autonome waarheid van het vertelde leven precies ligt. Degene wiens handtekening onder een verhaal staat, beschikt niet per definitie over de meest (of enige) juiste weergave van de feiten. In Reading Autobiography (2010: 253) onderscheiden Sidonie Smith en Julia Watson zestig genres van life narrative, die gedeeltelijk overlappen en waarvan een aantal relevant is met betrekking tot de Srebrenica-casussen die ik hier aan de orde stel. Het betreft de genres autoethnography (een gecollectiveerd en gesitueerd verhaal waarin het leven van een specifiek individu wordt verruimd tot de levenswijze van een specifieke etnische groep), collaborative writing (de productie van een autobiografisch verhaal door meer dan een persoon), ethnic life narrative (een verhaal dat ontstaat in een etnische gemeenschap waarin uitdrukking gezocht wordt voor een identiteit, geconstrueerd vanuit een bepaald verleden), genealogical story(een verhaal dat identiteit koppelt aan een bepaalde specifieke afkomst of familiestam), survivor narrative (verhaal over trauma, misbruik of genocide), en war memoir (een opgetekende herinnering aan een oorlog). Het onderscheiden van deze genres of discoursen is relevant, omdat ze op verschillende aspecten van het vertellen van een leven nadruk leggen. De genres kunnen worden ingezet als frame om de leeservaring in te kaderen, wat niet wegneemt dat we ons moeten realiseren dat het hybride vormen van life narrative zijn en als zodanig een ingewikkelde vermenging laten zien van manieren om de politieke, ethische, historische en esthetische dimensies van een verhaal op elkaar te betrekken. Voordat ik op de Srebrenica life narratives inga, geef ik kort een beschrijving van het politieke conflict dat zich afspeelde. Tussen 1991 en 1999 werden honderdduizenden Bosniërs, Kroaten, Serviërs en Albaniërs vermoord, verkracht, gemarteld, of gedwongen hun huis, dorp en regio te verlaten. Er zijn verschillende verklaringen gegeven voor dit massale geweld. De eerste stelt de Balkan voor als ‘a cauldron of mysterious squabbles and ancient hatreds’. (Judt 2005: 665) ZesGa naar voetnoot2 republieken, vijf naties, vier talen, drie religies en twee schriftsystemen werden decennia lang bij elkaar gehouden door Tito's partij, maar nadat de communistische leider in 1980 was overleden, | ||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||
Illustratrie: Ruben Lekkerkerker.
| ||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||
kwamen eeuwenoude emoties van vijandschap, onrechtvaardigheid en wraak weer tevoorschijn. Een tweede verklaring is dat interventies van buitenaf de tragedie in Joegoslavië hebben aangewakkerd. In de negentiende eeuw werd de Balkan bezet en geëxploiteerd (door Turkije, Engeland, Frankrijk, Rusland, Oostenrijk, Italië en Duitsland), wat leidde tot ernstige religieuze en etnische conflicten. Een hiermee samenhangende verklaring is dat al in de jaren zeventig, dus nog voor de dood van Tito, het politieke federale systeem begon te wankelen. De economische verschillen tussen noordelijk en zuidelijk Joegoslavië namen in de loop van de tijd toe en dat versterkte de disbalans in de machtsverhoudingen: Kroatië en Slovenië werden veel welvarender dan het landelijke, achterop rakende Macedonië en Kosovo. Ook Servië bleef economisch achter bij de noordelijke republieken. Zowel de populistische politicus Slobodan Miloševič als de nationalist Franjo Tuðman in Kroatië profiteerden van deze situatie en zetten steeds meer in op een etnische retoriek. Vanaf 1991 deden zich heftige geweldsuitbarstingen voor tussen verschillende etnische en religieuze groepen binnen de federatie, waarbij beurtelings moslims en christenen, Bosniërs en Serviërs of Kroaten slachtoffer werden. Steden als Sarajevo en Vukovar lagen maandenlang onder vuur en drie miljoen mensen zochten hun toevlucht elders in Europa.Ga naar voetnoot3 Dat de conflicten niet konden worden opgelost, was het resultaat van zwakke strategische beslissingen van zowel de Verenigde Naties als de Europese Unie. De VN ‘spent most of their time blocking any decisive military action against the worst offenders’. (Judt 2005: 683) De EU was hopeloos verdeeld; Frankrijk wilde Servië niet als de boosdoener aanmerken, Nederland sprak een veto uit tegen acties tegen de Bosnische-Serviërs zolang er Nederlandse soldaten in het gebied gelegerd waren. Intussen speelde de zogenaamd ‘neutrale’ positie van internationale instituties vooral de Serviërs in de kaart.Ga naar voetnoot4 De VN hoopten door het instellen van een safe area de moslims te beschermen, maar droegen in feite bij aan hun segregatie. De Dutchbatters, zonder noemenswaardig wapenmateriaal en slecht geïnformeerd over de etnische spanningen, probeerden de orde te handhaven, wat neerkwam op het toestaan dat mannen en vrouwen werden gescheiden en afgevoerd. | ||||||||||||||||||
Moslimburgers in SrebrenicaUitgaande van de complexe historische en politieke conjuncture, kunnen we ons afvragen hoe het tragische verhaal van Srebrenica verteld werd en wordt, hoe verschillende life narratives met elkaar verbonden zijn, en hoe we deze kunnen inzetten om een Europese herinnering te construeren, die helpt het centrum en de marges van het continent | ||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||
te begrijpen als inwisselbaar, Dat wil zeggen: niet als ‘wij versus zij daarginds,’ maar als ‘wij en zij’ in gedeelde gemeenschap en verantwoordelijkheid. Dit zijn de vragen die in het volgende sturend zullen zijn bij mijn analyse en interpretatie van verschillende life narratives. Het eerste verhaal waar ik op in wil gaan, is dat van een ooggetuige, de moslimburger Emir Suljagić, opgetekend in Briefkaarten uit het graf. (2005) (vanaf nu BG) Suljagić (1975), tegenwoordig journalist in Sarajevo, maakte als adolescent het beleg van Srebrenica mee en vertelt daarover in dit survivor narrative. Hij was zeventien jaar toen hij in mei 1992, met tienduizenden op de vlucht voor de Servische troepen, terechtkwam in de enclave, waar hij bleef tot het einde in juli 1995 en onder andere werkte als vertaler voor de VN. Veelzeggend is dat zijn ooggetuigeverslag begint met een verantwoording van het feit dat hij het heeft overleefd en daarom namens anderen wil spreken: Ik heb het overleefd. Mijn naam zou Muhamed, Ibrahim of Isak kunnen zijn, dat maakt niet uit, ik heb het overleefd en vele anderen niet. Ik heb het overleefd op dezelfde manier waarop zij zijn gestorven. Tussen hun dood en mijn voortleven bestaat geen enkel verschil omdat ik voortleef in een wereld die voorgoed en onherroepelijk is getekend door hun dood. Ik kom uit Srebrenica. Ik kom eigenlijk ergens anders vandaan, maar heb ervoor gekozen uit Srebrenica te zijn. Alleen daarvandaan durf ik te komen, zoals ik me alleen daarheen durfde te begeven in een tijd waarin ik nergens anders heen kon. (BG 13) De verteller doet alsof hij uit Srebrenica komt - er is geboren -, maar in werkelijkheid komt hij uit een dorp elders in de regio. De gebeurtenissen die hij beschrijft, heeft hij zelf ervaren, maar kennelijk beschrijft hij ze niet altijd zoals ze precies zijn gegaan. Hij heeft er immers voor gekozen uit Srebrenica te zijn. Primo Levi werd schrijver om te getuigen, stelt filosoof Giorgio Agamben in zijn Remnants of Auschwitz, The Witness and the Archive (1999) en precies zo wordt hier in het getuigen een schrijver geboren. Hij realiseert zich dat hij een verhaal zou willen optekenen ‘van iedereen die daar geweest is en het heeft overleefd of niet’ (BG 181) en dat dit onmogelijk is. Aan het spreken namens anderen, het spreken namens de doden, zitten per definitie beperkingen. Suljagić beschrijft veel feiten met betrekking tot het dagelijks leven in de belegerde enclave en de gebeurtenissen op 11 juli 1995, toen duizenden vluchtelingen zich op de Nederlandse basis verzamelden. Hij is zeer negatief over het gedrag van de Dutchbatters: Ik bevond me toen in Potocari, op de Nederlandse basis, waar ik als tolk werkte voor een driekoppig team oorlogswaarnemers van de VN. Het verraad dat ik heb gezien is anders dan het verraad dat de overlevenden van de slachting hebben gezien. (...) Wat ik heb gezien was kille, bureaucratische desinteresse, een verraad gepleegd door mensen die hadden doorgeleerd, naar alle maatstaven intelligente mensen. Mensen die in die dagen uitgerekend juist dat niet durfden of wilden zijn. (BG 151) | ||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||
De Serviërs willen dat geregistreerd wordt wie zich op de basis bevindt en wie tot het reguliere personeel behoort. Suljagić doet pogingen een broer van zijn collega Hasan als ‘schoonmaker’ aan te melden om hem zo te behoeden voor uitlevering. Maar de plaatsvervangend commandant, Robert Franken, accepteert dat niet en markeert de naam van de negentienjarige jongen met een roze markeerstift: hij ‘streepte de naam door, een mens, een leven’.Ga naar voetnoot5 (BG 174) De getuigenis van Suljagić leert ons iets over life narrative als survivor narrative, een perspectivische vorm van waarheid biedend die niet per se de waarheid is. Waarheid blijkt lokaal gebonden, niet overdraagbaar naar elders: ‘onze waarheid was niet voor de buitenwereld bestemd’. (BG 131) Niemand van buiten, in Europa of verder in de wereld, begrijpt immers het moment zelf, hoe het is om te leven in die volgestroomde enclave, waar ondanks alles toch een vorm van ‘normaal’ leven wordt nagestreefd: er wordt elektriciteit opgewekt met zelf gemaakte krachtcentrales en dynamo's, er worden bioscopen gemaakt in huiskamers waarin tenminste nog een televisie staat waarop video's getoond kunnen worden. Er wordt zelfs een krant uitgegeven: de Glas Srebrenice (De Stem van Srebrenica) verschijnt drie jaar lang, opgemaakt in twintig getypte en getekende exemplaren waarvoor de achterkant van formulieren wordt gebruikt. De krant wordt doorgegeven in een groep familie en vrienden en heeft geen nieuwswaarde maar biedt ‘een kleine groep mensen de illusie van een geestelijk leven in stand te houden’. (BG 144) De krant lezen is een manier om zin te geven aan de waanzin waarin men terecht gekomen is. Het lijkt achteraf bijna alsof zoiets nauwelijks mogelijk is geweest: ‘terugkijkend lijkt het zelfs gewaagd te zeggen dat die krant ook maar heeft bestaan; de kans is gering dat er een kopie bewaard is gebleven’. (BG 144) Lezen we hier schaamte om de illusie van intellectuele inspanning die men in stand hield? Is het een opluchting dat de kopieën verloren zijn gegaan, of is er juist sprake van het tegenovergestelde: het verlangen naar een overgebleven exemplaar als bewijs van een aandoenlijk geloof in een vorm van normaliteit? We kunnen slechts vaststellen dat dubbelzinnigheid hoort bij het vertoog van de survivor. Een tweede stem die ik wil laten horen is die van Chuck Sudetic, journalist voor diverse Amerikaanse kranten, tegenwoordig woonachtig in Parijs. Hij publiceerde in 1998 Blood and Vengeance (BV vanaf hier), de geschiedenis van een moslimfamilie, de Celiks, die de tragedie van Srebrenica meemaakte (een deel van de familie overleefde). Deze kroniek kan worden gekarakteriseerd als genealogical narrative en collaborative narrative. Interessant is dat dit verhaal zich niet alleen concentreert op de jaren negentig, | ||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||
maar ook de langere geschiedenis vertelt van verschillende leden van een familie: waar ze vandaan kwamen, wat ze deden. Zo wordt een etnografisch, sociaal en historisch palet getoond van een moslimfamilie uit het oosten van Bosnië. De familiegeschiedenis loopt van Hasan Celik, geboren in 1909, tot Nehrudin, die ter wereld komt in 1995, en toont hoe verschillende sociale klassen en etnische achtergronden doorwerken in het collectieve verhaal van dit berggebied, waar naast de zilvermijn in Srebrenica weinig industrie en dus nauwelijks welvaart was. Een gebied dat vanaf de vijftiende eeuw bepaald werd door de tegenstellingen Ottomaans (moslim) en Servisch (rooms-katholiek), Istanbul en Wenen, feodale heersers tegenover arme boeren, Duitse handelaren die de mijnen exploiteerden en ‘sharecroppers’ die het land bewerkten. In de negentiende eeuw werd duidelijk dat ‘the only real law was the code of blood vengeance’, (BV 140) nadat Servië zich losmaakte van het Ottomaanse Rijk en veel Serviërs emigreerden naar het gebied ten oosten van de rivier de Drina. Moslims trokken juist vanuit Servië naar het Westen en vestigden zich in de streek rond Srebrenica. Niet alleen de geschiedenis van de streek en de familie, ook de politieke gebeurtenissen en beslissingen rond de enclave in 1995 worden door Sudetic nauwgezet opgetekend. In sommige passages schrijft hij zichzelf in in het verhaal, als journalist die ter plekke verantwoordelijk is voor de berichtgeving. Dit geeft de tekst ook een status als getuigenis, zoals wanneer hij beschrijft hoe een konvooi van vrachtwagens overladen met mensen arriveert in (veilig moslimgebied) Tuzla: ‘[A]ll I did was scribble some details into my notebook: truck beds coated with filth and urine; people stinking of sweat, shit, woodsmoke, and death; someone said this; someone said that.’ (BV 187) De armzalige smerigheid van de gedeporteerde bevolking maakt indruk. Maar vaker houdt Sudetic afstand en registreert hij alleen maar, of reproduceert de woorden van anderen: ‘The situation in Bosnia is unmanageable,’ JanvierGa naar voetnoot6 told the council members, explaining that the four hundred or so Dutch troops in Srebrenica, for example, could neither defend the enclave's forty thousand people nor deter attacks against them, especially since Muslim soldiers were operating out of the safe area. ‘Missions that put UNPROFOR's troops at great risk, such as deployment to the eastern enclaves... should be dropped.’ (BV 255) Sudetic vertelt een verhaal vanuit verschillende perspectieven, hij laat diverse stemmen horen, reproduceert ‘sociale discoursen’. En vooral laat hij zien hoe de spanning oploopt in de enclave als moslimofficials garanties vragen aan Dutchbat en commandant Karremans dit weigert. Terwijl op hun beurt Nederlandse troepen registreren dat ‘Muslim soldiers sneak through the perimeter around Srebrenica and open fire on Dutch observation posts (...) to make it seem that the Serbs were attacking them.’ | ||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||
(BV 257) Yasushi AkashiGa naar voetnoot7 beschouwde de oudere moslimleiders in Srebrenica zelfs als ‘criminal gang leaders’. Het fascinerende is dat Sudetic soms ineens vanuit het journalistieke betoog over politieke aversies en patstellingen of het militaire geweld van de troepen van Mladić, overschakelt naar micro storia, zoals de geboorte van een jongetje, enkele dagen nadat zijn moeder Sanela met de bus uit Srebrenica is weggevoerd: Nehrudin Halilovic was born two days earlier than expected, at four in the morning of Saturday, July 15, 1995. Sanela took him to a tent in a refugee camp at Tuzla airport. The baby's father and both of his grandfathers might still have been alive. (BV 314). Sudetics betoog is effectief vanwege dit overgaan van algemene naar particuliere geschiedenis, van politieke feiten naar private impressies, van pasgeborenen naar bijna geëxecuteerden. Belangrijk is dat Sudetic niet wegloopt voor wat slechts de verbeelding en niet een echte registratie kan zijn (er werden geen pottenkijkers toegelaten tijdens de executies), zoals de executie van moslimmannen in een open veld nabij het gehucht Krizevacke Njive: As the trucks revved their engines, half a dozen soldiers opened fire into the Muslims' backs. Their legs gave way. They fell to the earth. The executioners searched for movement among the tangle of bodies. The twitch of a leg brought a bullet trough the head. (...) The father, both grandfathers, and an uncle of Sanela's infant son, Nehrudin, had disappeared. It is not unlikely that they all died on the first day of Nehrudin's life. (BV 316-317) ‘Facts are subversive’, schreef de vermaarde Britse historicus Timothy Garton AshGa naar voetnoot8 (2009) en precies dat is wat we hier zien: de feiten zijn ongeloofwaardig, nauwelijks te begrijpen en zeker niet adequaat na te vertellen. De schrijver kan niet anders dan de waarheid tot op zekere hoogte verbeelden, tenminste als hij de verhalen van de gewone, de uit het oog verloren mensen wil vertellen. De waarheid van de bijna 7500 omgebrachte mannen en jongens, in dorpen, scholen en afgelegen velden rond Srebrenica. En ook de waarheid van NATO vliegtuigen die uren over het gebied vliegen en niet ingrijpen, van de regering van de Britse minister president John Major die zich pas op 21 juli realiseert dat er een beslissing genomen moet worden, of de waarheid van de Amerikaanse president Clinton die wel ingrijpt, mede omdat hij herkozen wil worden voor een tweede termijn. (BV 323) Iedereen, zo leert Sudetic, zet de waarheid naar z'n hand | ||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
vanuit eigen overwegingen en preoccupaties. Pas in het najaar van 1996 bereiken moslims en Serviërs een overeenkomst voor het weghalen uit de velden van inmiddels vergane lichamen. Ze worden in zakken naar Tuzla gebracht. | ||||||||||||||||||
Stemmen van moslimvrouwen en Dutchbat III soldatenAnno 2012 is het moeilijk te begrijpen, ondanks het feit dat we inmiddels verschillende versies van de feiten op een rij kunnen zetten, dat zeventien jaar geleden mannen en vrouwen gescheiden werden, en zich lieten scheiden onder bedreiging van de bewapende soldaten van Mladić, terwijl Nederlandse militairen aanwezig waren en toekeken. Sudetic beschrijft hoe de angst toenam en hoe Sanela en Mohammed elkaar gedag zeiden in de hoop elkaar spoedig weer te zien. Het is nauwelijks voorstelbaar dat gewone mensen accepteerden dat ze uit elkaar gehaald werden, dat een hoogzwangere vrouw het maar in haar eentje moest zien te redden, dat mannen de bossen in vluchtten omdat ze beseften dat ze eraan zouden gaan zodra ze in handen van Mladićs troepen zouden vallen. Troepen die bevolkt werden door mannen die voorheen gewone buren of kennissen waren geweest. Selma Leydesdorff publiceerde in 2008 een oral history waarin vrouwen uit Srebrenica aan het woord kwamen. Dit zijn opnieuw survivor narratives en tevens autoethnographies. De Amsterdamse historica wil vooral een tegenstem bieden aan de Nederlandse berichtgeving die veel aandacht heeft voor Dutchbatters en voor de politieke consequenties, maar weinig voor individuele slachtoffers: vrouwen die achterbleven nadat hun mannen, zonen, vaders of vrienden waren vermoord. Ook het officiële NIOD rapportGa naar voetnoot9 uit 2002 besteedt nauwelijks aandacht aan de vrouwen. Leydesdorff verzamelde ongeveer vijftig verhalen, waarmee ze laat zien hoe levens door de gebeurtenissen buiten de sociale samenhang zijn geplaatst. De verhalen van moslimvrouwen zijn fragmentarisch en emotioneel, nooit zakelijk. Dat is precies wat de historica verwacht: Wie de overlevenden echt aan het woord laat, krijgt geen harde feiten, maar impressies, getraumatiseerde flarden van het verleden, verhalen over verdriet die allemaal samen kunnen leiden tot een historisch beeld waarin ook het lijden een plaats heeft gekregen, een beeld waartoe de slachtoffers zich kunnen verhouden. (Leydesdorff 2008: 36) Het valt op dat veel vrouwen uit een lage klasse kwamen en, opgroeiend in een rurale omgeving, moeite hadden (en hebben) om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Velen van hen brachten jaren door in vluchtelingenkampen waar niets te doen was. De meeste geïnterviewde vrouwen zijn negatief over de rol van de Dutchbat soldaten die geen actie ondernamen om tegen Mladić in te gaan. ‘Voor het slachtoffer is de bystan- | ||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||
der die niet inging op het verzoek om hulp en wegkeek niet meer te onderscheiden van de dreiging van de agressor. Zeker als het slachtoffer uitgeput is en van geliefden wordt gescheiden.’ (Leydesdorff 2008: 318) De scheiding van mannen en vrouwen werd door de Serviërs in gang gezet, maar Dutchbat vormde een kordon en droeg op die manier bij aan het handhaven van orde. Oral history is een vorm van life narative, waarin de optekenende onderzoeker als mediator van het vertelde fungeert. Leydesdorff heeft een duidelijke inbreng in de verhalen die zij representeert, selecteert en interpreteert. Haar eigen Joodse achtergrond heeft haar positie medebepaald. Alle verhalen samen leiden tot een geschiedenis als ‘optelsom van de kleine en treurige momenten die niet alleen klein maar ook belangrijk zijn voor de mensen die ze meemaken.’ (Leydesdorff 2008: 34) Leydesdorff doet geen moeite haar kritiek op Dutchbat III en haar persoonlijke opvattingen over het gebeurde te verhullen en meer dan eens identificeert zij zich openlijk met de moslimvrouwen: Het wordt steeds duidelijker dat de wereld geweten heeft dat het mis zou gaan, maar het niet heeft willen voorkomen. En het gaat uiteindelijk niet om de wereld en om aantallen, maar om individueel verdriet en om leegte. Waarom is hij die ik zo liefhad, die nooit iemand kwaad had gedaan, waarom is mijn kind, mijn man, mijn oom, mijn vader, die ouwe vriend vermoord? Dat kan niet zijn omdat we een andere religie hebben. (Leydesdorff 2008: 107) Oral history impliceert het luisteren naar individuele levensverhalen, het opbouwen van een archief en daarmee het construeren van een culturele en collectieve herinnering. Net als in het geval van de getuigenis van Suljagić of de kroniek van Sudetic krijgen we kennis van wat zich heeft afgespeeld en kunnen we ons op basis hiervan een voorstelling maken van de angst en onmacht in juli 1995. Leydesdorff is een empathische en ook sturende luisteraar,Ga naar voetnoot10 die verantwoordelijkheid voelt ten opzichte van de niet gehoorde vrouwen. In haar weergave van de verhalen, in haar poging tot revoicing, tot hervertellen gaat een zekere mate van ‘unreliability’ schuil.Ga naar voetnoot11 Elke storywordt immers gekleurd door het discours waarin het wordt gerepresenteerd. Desalniettemin zorgen het vertellen, luisteren en representeren voor de mogelijkheid van verwerking en verzoening.Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||
Verwerken was niet alleen een opgave voor de vrouwen, ook de militairen van Dutchbat III hebben dat moeten doen, met meer of minder succes, zoals uit de in de introductie genoemde televisieuitzending bleek. Verwerken door het vertellen van je eigen verhaal is een mogelijke therapie om het lijden vorm te geven. Dat kunnen we ook opmaken uit een andere bron: de catalogus van een fototentoonstelling over Dutchbat III, gemaakt door fotograaf Friso Keuris.Ga naar voetnoot13 Zwart-wit portretten van de militairen staan afgedrukt naast korte autobiografische schetsen. Een vorm van life narrative als war memoir, hoewel de Nederlandse soldaten feitelijk niet in oorlog waren met de Serviërs. Het verschil met de oral history van Leydesdorff is dat er hier niemand expliciet intervenieert - hoewel de fotograaf natuurlijk bewust ingezoomd heeft op ogen en uitdrukkingen. Deze directheid én de compacte vorm maken de verhalen indrukwekkend en overtuigend. Ook de soldaten hebben geleden, juist omdat zij worstelen met vragen van verantwoordelijkheid en schaamte. Zoals het verhaal van de soldaat/gewondenverzorger Dekker goed laat zien: Na de val van Srebrenica reden we in een pantservoertuig met de vluchtelingen mee richting Potocari. Ons voertuig zat vol. Toch probeerden mensen bij ons in de wagen te komen. Het is verschrikkelijk maar tijdens die rit heb ik een jonge vrouw met kind van de YPR af moeten duwen. We zaten echt helemaal vol. (Keuris 2010: 26) Het kritisch omgaan met herinneringen is pijnlijk als het eigen gedrag achteraf niet (helemaal) uit te leggen valt. Of als de context geen alternatieve keuzes bood, hoewel de spreker beseft dat de geschiedenis zich leek te herhalen: Bij het afvoeren van de moslims met de bussen, moesten we helpen met het scheiden van de mensen. Het was één chaos. Twee Nederlandse luitenanten kregen ruzie omdat één van hen het niet eens was met de medewerking aan de Serven. Die vond het Nazi-praktijken. (Keuris 2010: 38) Die historische echo klinkt ook door in de verhalen van anderen, bijvoorbeeld in het verhaal van de vrouwelijke soldaat Beukeboom: Wij moesten de moslimvrouwen vervoeren die bij ons op de compound werkten. Ze liepen via de planken omhoog de vrachtwagen in. Het duurde niet lang, of wij zagen het als een soort veetransport. Door zo te denken, spaarde ik mijn gevoelens. (Keuris 2010: 106) Om jezelf te sparen ontneem je de ander zijn menselijkheid, het is een bekende strategie die in veel traumastudies is beschreven. | ||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
In de DVD bij de catalogus zijn video-opnames van de Dutchbatters door de fotograaf achter elkaar geplaatst. Ze tonen de onmogelijkheid van de missie, de troep rond de compound, de knulligheid van voorzieningen, de volledig berooide bevolking. Dat is ook wat uit deze life narratives blijkt: geweren deden het niet, de strategische positie van de basis was hopeloos (in een dal met Serviërs in de omringende bergen), er was geen voorraad: ‘En of je nou 500 of 700 man extra had gehad, tegen een overmacht van Bosnische Serven die stijf van de drugs stonden met al hun oorlogstuig, daar was geen houden aan.’ (Keuris 2010: 68) Deze soldaat acht zich niet opgewassen tegen de onmogelijke taak die hij kreeg, en dat is ook het beeld dat benadrukt wordt in het officiële NIOD rapport: Dutchbat arriveerde in 1994 in een enclave met uiterst gecompliceerde verhoudingen en was slecht geprepareerd op de feitelijke situatie aldaar. (...) Dat droeg bij tot een in zichzelf gekeerde mentaliteit en een versterking van negatief gekleurde stereotype opvattingen. Dutchbat was vaak negatief over de bevolking in de enclave, maar van een doelbewuste antimoslim houding was geen sprake.Ga naar voetnoot14 | ||||||||||||||||||
Verhalen van Europa, conclusieDeze verschillende life narratives construeren ‘het’ verhaal van Srebrenica. Het verhaal dat als zodanig niet bestaat, omdat elk persoonsgebonden vertelperspectief er een nieuwe, veranderende dimensie aan toevoegt. De collectieve presentatie van verschillende narratieven produceert iets wat je ‘common story’ (Schaffer & Smith 2004: 45) zou kunnen noemen: de opstapeling van stemmen die het verhaal vertellen, hernemen, aanvullen en uiteindelijk een gedeelde narrative bewerkstelligen, waarin het gaat om een identificatie van verteller en publiek, en om een bewustwording van ‘discriminatory practices’. Het stem geven aan alle partijen in een conflict is een noodzakelijke voorwaarde om tot toenadering en verzoening te komen.(De Mul 2011: 142) Daarom overstijgt het onderzoek naar life narratives de disciplinaire dimensies van geschiedschrijving, literatuurwetenschap en cultuurgeschiedenis en betreedt ze de politiserende ruimte van de cultural studies. Srebrenica maakt onherroepelijk deel uit van de Europese ‘history of the present’ en de verhalen over de opengebroken enclave verdienen een plaats in ons collectieve geheugen, in onze rituele herdenkingen op 4 Mei en in geschiedenislessen op school. Ter herinnering aan het feit dat in Europa opnieuw een tragedie van etnische zuivering plaats kon vinden, vijftig jaar na de vorige. Het lezen en verbinden van life narratives voedt de waakzaamheid, voedt het vermogen om te luisteren voorbij de geijkte nieuws-reportages en de academische geschiedschrijving, zodat we niet weer in de val lopen en te laat te beseffen wat er aan het gebeuren is: ‘Onze ellende was routine geworden, een gemeenplaats. Zozeer dat er iets veel ergers moest gebeuren voordat de wereld | ||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||
buiten de enclave zou begrijpen dat er zich hier überhaupt iets afspeelde.’ (Suljagić BG 147) Srebrenica is voorbij, een nieuw Srebrenica dient zich aan. Het is dezelfde Suljagić die in maart 2012 in de Duitse krant Die Zeit, waarschuwt voor herhaling: ‘Damals Srebrenica, heute Homs. Die Welt darf nicht mehr zuschauen, wie ein Volk massakriert wird.’Ga naar voetnoot15 Toch laten we een halfjaar later de burgers in Syrië aan hun lot over. | ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
Websites
|
|