Vooys. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lisanne Snelders
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lectief niveau. In dit artikel staat de vraag centraal hoe Oeroegheeft gefunctioneerd in de culturele herinnering aan de koloniale periode in Nederlands-Indië en aan het einde daarvan. Om die vraag te beantwoorden wordt aan de hand van drie ijkpunten gekeken hoe Oeroeg steeds opnieuw is gelezen en geremedieerd: 1948, waarin de novelle verscheen; 1993, waarin de verfilming werd uitgebracht en 2009, het jaar van Nederland Leest. Eerst wordt een korte inleiding gegeven op het begrip cultural memory, de specifieke manier waarop Nederlands-Indië is herinnerd en de rol die literatuur speelt in die herinnering. Het ‘tempo doeloe’-discours, waarin de voormalige kolonie als het verloren paradijs wordt gerepresenteerd, speelt daarin een belangrijke rol en wordt uitgebreider besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur als culturele herinneringLiteratuur is een van de mogelijke media voor culturele herinnering en biedt de mogelijkheid tot het fictionaliseren van het verleden waardoor een tegenherinnering kan worden gevormd. Bovendien kan literatuur met esthetische elementen en een suspension of disbelief groepen mensen interesseren voor het verleden. (Rigney 2005: 374, 375) Ann Rigney onderscheidt enkele functies die literaire werken in herinneringsprocessen kunnen vervullen. Een literaire tekst kan bijvoorbeeld functioneren als een ‘relay station’: een plek waar herinneringsbeelden opnieuw worden gebruikt. Ook kan literatuur de aandacht vestigen op aspecten van de geschiedenis die tot dan toe geen prominente plek in de herinnering hebben gehad. De tekst is dan een ‘catalyst’ die discussies aan kan zwengelen. Verder kan een literaire tekst een ‘calibrator’ zijn, wanneer die de basis vormt voor een kritische herziening. Een dergelijke ‘revisioning’ is meer dan een remediatie, omdat er een nieuwe versie van het verleden wordt ingebracht. (Rigney 2010: 350-352) Het bestuderen van culturele herinnering heeft niet tot doel het verleden te reconstrueren zoals het geweest moet zijn, maar om te zien hoe het verleden is geconstrueerd, hoe het is herinnerd door middel van culturele artefacten. Wanneer we literatuur als culturele herinnering begrijpen, dan gaan we er daarbij van uit dat groepen een, in meer of mindere mate, gedeelde herinnering hebben. Dat gaat terug op Maurice Halbwachs';Ga naar voetnoot2 idee van collective memory: herinnering is geen strikt individuele aangelegenheid, die intern is aan het individu, maar iets dat mogelijk wordt gemaakt door een gedeeld sociaal kader. (Halbwachs 1992: 38) Dit wil niet zeggen dat individuen geen eigen herinnering kunnen hebben, maar wel dat die pas gevormd wordt in relatie tot de gedeelde kaders. (Halbwachs 1992: 53) In de collectieve herinnering wordt een beeld van het verleden gereconstrueerd dat in overeenstemming is met contemporaine gedachten over de samenleving. Deze herinnering biedt dus geen directe toegang tot het verleden, maar is er een reconstructie van. Hoewel Halbwachs' term bruikbaar is en veel navolging heeft gevonden, is die in de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
loop van de tijd ook bekritiseerd en aangepast. Zo stellen Jan en Aleida Assmann, twee invloedrijke theoretici op het gebied van cultural memory studies, dat de term ‘collectieve herinnering’ te vaag is en de culturele dimensie van herinnering niet erkent. (J. Assmann 2010: 110) Ze onderscheiden daarom communicatieve herinnering, die tot stand komt in dagelijkse communicatie en geen institutionele basis heeft, van culturele herinnering, die in symbolische vormen bestaat, zoals rituelen, beeldende kunst en literatuur. Waar communicatieve herinnering maar kort meegaat, kan culturele herinnering van generatie op generatie worden doorgegeven. Culturele herinnering is voor groepen belangrijk om een identiteit te vormen en zo bij te dragen aan het vormen van wat Anderson een ‘imagined community’ noemt. (J. Assmann 2011: 213; Anderson 1991) De culturele herinnering wordt gevormd in de constante wisselwerking tussen heden en verleden en verandert onder invloed van sociaal-culturele omstandigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||
Herinnerd IndiëAl van oudsher functioneert literatuur over Nederlands-Indië, in de woorden van Pamela Pattynama, als een ‘reisarchief’, waarmee een beeld van de kolonie werd gevormd. (Pattynama 2007a) Toen de kolonie na het gewelddadige einde ervan achter de rug was, werd het ‘tempo doeloe’-discours een belangrijk element in de culturele herinnering aan de kolonie, ook in literatuur.Ga naar voetnoot3 In het jaar dat Oeroeg verscheen, 1948, was Nederland druk bezig met de wederopbouw van het vaderland na de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen hadden de Indonesiërs in Nederlands-Indië de republiek uitgeroepen en waren ze gewelddadig tegen hun kolonisators in opstand gekomen tijdens de Bersiapperiode. Nederland accepteerde dit niet en probeerde met twee ‘politionele acties’ in 1947 en 1948 de orde te herstellen. In 1949 moest Nederland de republiek erkennen (met uitzondering van Papua New Guinea, dat tot 1962 werd vastgehouden). (Scagliola 2002: 22-39) De Nederlanders, ook die van gemengde afkomst, repatrieerden naar een land dat ze niet zelden alleen uit verhalen kenden en vormden daar een Indische gemeenschap. Het Nederlandse geschiedverhaal moest grondig geactualiseerd worden nu Nederland niet langer het ‘gidsland’ van de kolonie was. (Gouda 2007: 21) Maar de koloniale geschiedenis, die zo veel verschillende trauma's met zich meebracht, kreeg weinig ruimte in het publieke debat. Indië werd verzwegen als ‘politiek “familiegeheim”’ of gekoesterd als ‘tempo doeloe’. (Pattynama 2007a: 12) Toen in 1969 J.E. Hueting in het televisieprogramma Achter het Nieuws verslag deed van zijn ervaringen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog en daarbij de Nederlanders ervan beschuldigde oorlogsmisdaden te hebben gepleegd, werd de herinnering aan Indië met geweld naar boven ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bracht.Ga naar voetnoot4 De leden van de Indische gemeenschap kregen nu wel de aandacht waar ze lang naar hadden verlangd, maar niet op een positieve manier; ze werden afgeschilderd als ‘foute’ kolonialen. De groep reageerde defensief en legde de nadruk op wat ze door had moeten maken tijdens de Bersiap. (Oostindie 2011: 90) Ook ontstonden er in deze tijd meer ambivalente herinneringsbeelden. (Pattynama 2007a: 11, 12) Toch bleef het moeilijk om de koloniale geschiedenis in te passen in een groter nationaal verhaal en was er in plaats daarvan sprake van een proces van ‘bracketing’, waarin het als een apart hoofdstuk apart werd behandeld.Ga naar voetnoot5 (Goss 2000: 36) Dat dit hoofdstuk nog steeds een problematische plek in de historiografie inneemt, bleek bijvoorbeeld onlangs toen een groep onderzoekers stelde dat er geld nodig is om de politionele acties goed te reconstrueren en toen, kort daarna, Nederland gechoqueerd was door expliciete foto's van executies van Indonesische mannen tijdens de onafhankelijkheidsstrijd, gevonden in een fotoboek van een overleden KNIL-militair. (Kamphuis e.a. 2012; Nicolasen 2012) Pamela Pattynama laat zien hoe de bovengeschetste ontwikkelingen ook hun weerslag vinden in literatuur. De literatuur van de eerste generatie repatrianten, die de kolonie uit eigen ervaring kende, wordt over het algemeen gekenmerkt door een gevoel van ontheemding en het verlangen naar de kolonie, dat beschouwd werd als het thuisland. Vanaf de jaren zeventig kwam er steeds meer ruimte voor de tot dan toe verzwegen herinneringen, met name aan de Jappenkampen. De tweede generatie gebruikte de herinneringen van haar ouders in een, vaak postmoderne, zoektocht naar een eigen identiteit en vormde daarmee een eigen polyfone en gelaagde herinnering. Deze ontwikkeling van herinnering kan ook binnen het oeuvre van één auteur worden herkend. Pattynama beschouwt Hella Haasses Sleuteloog (2002) bijvoorbeeld als een herschrijving van Oeroeg. (Pattynama 2003a, 2003b en 2007a) | |||||||||||||||||||||||||||||
Tempo doeloeHet herinneringsdiscours waar ik hier wat dieper op in wil gaan is het tempo doeloe-discours, waarin het verlangen naar de kolonie als een verloren paradijs centraal staat. In chronologische zin is het een postkoloniaal discours, aangezien het de breuk tussen de koloniale en postkoloniale tijd thematiseert. Dat neemt echter niet weg dat het in thematische zin elementen uit het koloniale discours herhaalt, in plaats van dat het er een kritische reflectie op is.Ga naar voetnoot6 Ook in herinneringen is Indië geen gegeven, of een directe afspiegeling van de werkelijkheid, maar, als we Saïd over de Orient volgen: ‘an idea that has a history and a tradition of thought, imagery, and vocabulary that have given it | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
reality and presence in and for the West.’ (Saïd 2003: 5)Ga naar voetnoot7 Het tempo doeloe-discours houdt verband met de notie ‘nostalgie’, die vaker wordt gebruikt in postkoloniaal discours. (De Mul 2011: 45)Ga naar voetnoot8 Het concept ‘imperialist nostalgia’ speelt bijvoorbeeld een belangrijke rol, omdat daarmee wordt geïllustreerd hoe ‘a mood of nostalgia makes racial domination appear innocent and pure’. (Rosaldo 1989: 107) Tempo doeloe is een reactie op het gevoel van discontinuïteit dat, zoals hierboven al kort is geïllustreerd, na de Tweede Wereldoorlog op verschillende niveaus werd gevoeld: de Nederlanders hadden het gevoel dat hun humanitaire werk door de Japanners teniet was gedaan; in het naoorlogse Nederland was men niet bereid terug te kijken; de repatrianten voelden zich gedesoriënteerd. (De Mul 2011: 56, 57) De reactie daarop, tempo doeloe, kan beschreven worden als ‘a Dutch mode of imperial nostalgia’. (De Mul 2010: 414) De Mul wijst erop dat dit discours niet monolithisch is, maar verschillende spanningen bevat. Zo is er sprake van differentiatie in leeftijd en etniciteit. De verschillen in leeftijd hangen samen met de manier waarop verschillende generaties het discours inzetten (zoals Pattynama betoogde). De gemengde etniciteit van de Indische gemeenschap werd in het publieke domein ofwel verzwegen en genormaliseerd naar een witte etniciteit, ofwel gezien als een radicaal andere niet-westerse categorie. (De Mul 2011: 59) Binnen de repatriantengemeenschap was etnische differentiatie echter van groot belang; het werd in direct verband gebracht met authenticiteit en functioneerde ook als beoordelingscriterium voor literaire werken. Het nastreven van authenticiteit en het verzamelen van zo authentiek mogelijke herinneringsteksten is tegenstrijdig, aangezien herinnering noodzakelijk geconstrueerd is en geen toegang kan bieden tot ‘the past as experienced’. (De Mul 2011: 61) Verder is belangrijk dat die nostalgie vaak wordt gevat in herinneringen uit de kindertijd. Dat is problematisch omdat het verleden wordt gesentimentaliseerd doordat het een vorm van geluk, schoonheid en onschuld toegeschreven krijgt die hoort bij de herinneringen aan de kindertijd. (De Mul 2011: 75) Ook het landschap, dat niet zelden een grote rol speelt in herinneringen aan Indië, benadrukt de schoonheid en ongereptheid van de herinnering. Bovendien kan het landschap, als dat opnieuw wordt bezocht, een onproblematische band tussen verleden en heden veronderstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1948: Oeroeg is fout, Oeroeg als boekenweekgeschenkOeroeg is een fictionalisering van historische gebeurtenissen, met name van de koloniale periode, maar ook van de politionele acties. Het is een tekst van een auteur van de eerste generatie en is aangehaald als een vroeg voorbeeld van een herinneringstekst. (Maier 2004) In 1948 komt de meest opvallende reactie op Oeroeg van Tjalie Robinson: hij is woedend en noemt de novelle ‘FOUT’. Robinson (pseudoniem van Jan Boon) was geboren in Indië en van gemengde afkomst. Hij vocht in het Indische leger (het KNIL) en werd na zijn repatriëring in 1955 bekend als een van de voorvechters van een Indische identiteit. (Willems 2008: 19) In zijn recensie in het Indische tijdschrift Oriëntatie noemt Robinson Oeroeg fout om twee redenen. Ten eerste zou het verhaal feitelijk onjuist zijn: de representatie van de gebeurtenissen en van de vriendschap tussen de jongetjes, zoals de spelletjes die ze samen spelen, is niet realistisch.Ga naar voetnoot9 Robinson legitimeert zijn oordeel met zijn eigen etniciteit: ‘Nu sta ik hier als “hier gewortelde ” veel zuiverder tegenover.’ (Robinson 1948: 56) Zuiverder dan Haasse, die geen Indisch bloed heeft en daarom minder recht van spreken heeft. Hier wordt etniciteit dus ingezet als een beoordelingscriterium voor literatuur. De groeiende afstand en vijandigheid tussen de twee jongens, die in de novelle op verschillende momenten worden gethematiseerd - zoals in de scène waarin de vriendjes van de ik-persoon zich denigrerend uitlaten over Oeroeg - worden door Robinson onwaarschijnlijk geacht omdat die niet overeenkomen met zijn eigen ervaringen. Op basis van deze ‘fouten’ in de roman, komt Robinson tot de conclusie dat Oeroeg ook moreel verkeerd is. Het boekje suggereert, onterecht volgens Robinson, dat Nederlanders en de Indonesiërs niet in staat zijn elkaar te begrijpen. In zijn recensie worden de machtsverschillen tussen de kolonisator en de gekoloniseerde dus tot op zekere hoogte ontkend. De retoriek van de repatriantengemeenschap om koloniale verschillen te verzachten vindt zo zijn weg naar de literaire kritiek. Andere kritieken uit deze periode zijn niet zo hard, maar vertonen wel overeenkomsten met Robinsons recensie. Maier merkt op dat het einde van de roman niet iedereen beviel; het paste niet bij het overheersende idee dat Indië nog steeds onderdeel uitmaakte van Nederland en dat de taak van de Nederlanders daar nog niet was voltooid. (Maier 2004: 84) C.J. Kelk schrijft in zijn recensie dat het einde vals klinkt na een harmonieus begin. (Kelk 1948) De recensent van Vrij Nederland relativeert de breuk tussen de jongens door die niet allegorisch te lezen en dus politiek te duiden, maar psychologisch: ‘de problematiek van de verhouding tussen de Nederlanders en de Indonesiërs speelt er, zij het niet in de politieke maar in de psychologische sfeer, een beslissende rol’. (Van K. 1948) In 1948 riep Oeroeg dus reacties op die niet alleen de literaire kwaliteit van het boekje aangingen. In plaats daarvan vormden identiteit en etnische hybriditeit de belang- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rijkste speerpunten in de receptie. Zo ontstond er een discussie over identiteit (van de repatrianten), zonder dat daarbij werkelijk de relevante politieke actualiteit (de problematische verhouding tussen Nederland en de juist uitgeroepen republiek Indonesië) aan de orde werd gesteld of de representatie van koloniale verschillen werd geproblematiseerd. Hoewel de roman deels al als ‘relay station’ lijkt te functioneren, waarin bekende herinneringsbeelden terugkomen, is die tegelijk een ruimte waarin nog over de herinnering wordt onderhandeld. | |||||||||||||||||||||||||||||
1993: Oeroeg verfilmdIn juni 1993 verwelkomde bioscoop Tuschinski koningin BeatrixGa naar voetnoot10 voor de première van de filmadaptatie van Oeroeg. De film is te lezen als een kritische revisie van het boek, waarbij Oeroeg dus functioneert als wat Rigney een ‘calibrator’ heeft genoemd.Ga naar voetnoot11 De film bevat een opvallende wijziging ten opzichte van de novelle: het deel van de plot dat handelt over de politionele acties is toegevoegd. Terwijl we in het boek maar weinig lezen over deze periode, wordt het grootste deel van de film in beslag genomen door een representatie van de onafhankelijkheidsoorlog waar de herinneringen aan de kindertijd als flashbacks doorheen geweven zijn. Opvallend is in dit verband een scène waarin een Indonesische vrijheidsstrijder wordt gemarteld en gedood doordat hij ondersteboven aan een palmboom wordt gehangen en uiteindelijk wordt losgesneden. De scène blijkt gebaseerd op de getuigenissen van J.E. Hueting, die in 1969 in het televisieprogramma Achter het nieuws over zijn ervaringen tijdens de politionele acties had verteld. In een artikel in NRC Handelsblad schrijft hij dat hij de scène herkent, maar dat die nog verzacht is ten opzichte van de werkelijkheid. (Hueting 1993) Herinneringen worden hier dus geremedieerd. Ook een scène waarin een afgebrand dorp te zien is waar net een slachting heeft plaatsgevonden, is een geremedieerde herinnering: het is een Indonesische versie van het Vietnamese My Lai. (Hueting 1993) De slachting in My Lai is een bekende herinneringsplaats geworden voor de oorlog in Vietnam die in diverse culturele uitingen is geremedieerd. Hier is een vorm van omgekeerde premediatie aan de gang. ‘Premediatie’ is het gegeven dat gebeurtenissen worden vormgegeven en herinnerd aan de hand van bestaande, circulerende herinneringen. (Erll 2010: 392) In dit geval biedt de herinnering aan de slachting in My Lai, die plaatsvond na de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië, een nieuw frame voor de herinnering van de politionele actie, waarmee | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de gruwelijkheid en onrechtmatigheid ervan worden benadrukt. Behalve dat de oorlogsmisdaden expliciet in beeld worden gebracht, is de film sterk gepolitiseerd in de representatie van de verhoudingen tussen kolonisator en gekoloniseerde. Zo is er een scène toegevoegd waarin Johan en Oeroeg een andere ingang van de bioscoop moeten nemen. Hier worden sterke associaties opgeroepen met de discriminatie van de Joden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en is dus opnieuw sprake van premediatie. De revisie van de film is echter niet geheel ondubbelzinnig: ook in de verfilming zijn problematische elementen van tempo doeloe te herkennen. De flashbacks naar de jeugd veroorzaken, ondanks de aangezette verschillen, een gevoel van nostalgie voor het verloren verleden, juist ook door het contrast van de ongerepte landschappen met het oorlogsgeweld. (Pattynama 2007b: 74-77) Verder is de vriendschap tussen de jongetjes gerepresenteerd als een zuivere aangelegenheid, ook in raciale termen. De vriendschap wordt in de film bedreigd door besmette, vrouwelijke figuren zoals de verpleegster Rita, die van gemengd bloed is en in het boek niet voorkomt. (Pattynama 2007b: 76) Dat de film functioneert als een herinneringstekst blijkt ook uit de receptie ervan. Hoewel Ab Zagt in zijn recensie stelt dat iedereen tevreden kan zijn met de filmadaptie, blijkt uit de reacties in het Indische tijdschrift MoessonGa naar voetnoot12 dat de film bij mensen diverse (pijnlijke) herinneringen oproept. (Zagt 1993) Aan de ene kant zijn er mensen die van mening zijn dat de representatie van de situatie onjuist is. Hier is opnieuw de defensieve houding van de repatriantengemeenschap te herkennen. ‘Wij worden daar afgeschilderd als slavendrijvers, uitbuiters, noem maar op’, stelt Jan Weites bijvoorbeeld. Ook de expliciete representatie van oorlogsmisdaden waardeert niet iedereen en er wordt gesteld dat de goede bedoelingen van de Nederlanders niet worden erkend. Uit een reactie blijkt dat de film bij een enkeling inderdaad nostalgie oproept: een mevrouw geeft aan dat de film de ‘heimwee naar mijn geboorteland’ versterkte. In de algemene pers wordt de film op een vrij realistisch niveau gelezen: de film biedt een geactualiseerde versie van de geschiedenis die een einde zou kunnen maken aan de publieke verdringing van pijnlijke aspecten van het koloniale verleden. (o.a. Beerekamp 1993, Kroon 1993) Het voornaamste kritiekpunt van een aantal critici is dat de adaptatie filmische kwaliteiten mist; met name het landschap is niet goed in beeld gebracht. De landschapsscènes missen volgens de critici de mythische kwaliteiten die in het werk van Haasse zo belangrijk zijn. Hoewel de kritiek op het kolonialisme door de critici wordt gewaardeerd, blijkt hieruit ook het verlangen naar tempo doeloe-sentimenten in de vorm gemystificeerde en geësthetiseerde natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2009: Nederland Leest OeroegBijna zestig jaar na het verschijnen van Oeroeg kon het grote publiek het boekje opnieuw gratis in handen krijgen: in 2009 werd het uitgedeeld in het kader van de vierde editie van de CPNB-campagne Nederland LeestGa naar voetnoot13. De campagne is geïnspireerd op het evenement ‘One Book One City’ uit Chicago, dat erop gericht is een groep mensen met elkaar in discussie te laten gaan over één boek. Die campagne illustreert ‘[d]at het lezen van een goed boek veel plezier verschaft en de blik verruimt’.Ga naar voetnoot14 In de CPNB-campagne wordt de blikverruimende discussie op een aantal verschillende punten geframed: er is een bijgevoegde Leesgids, de tekst van de novelle gaat vergezeld van een ‘laudatie’ en de luxe-editie bevat een kort verhaal van Abdelkader Benali over interraciale vriendschap.Ga naar voetnoot15 Ook werd er een persreis voor enkele journalisten naar Indonesië georganiseerd en een wedstrijd om een nieuwe cover te ontwerpen. Ik zal hier kort ingaan op de Leesgids en de persreis, om daarmee te illustreren hoe Oeroeg in 2009 functioneerde als culturele herinnering. De Leesgids begint met een toelichting van de keuze voor Oeroeg: ‘Het boek mag dan 60 jaar oud zijn, het bevat voldoende stof voor gesprekken en discussies, voor een ontmoeting met de ander. Daar gaat Oeroeg toevallig ook over.’ (Enschedé 2009: 3) Daarna volgt een korte samenvatting van het boekje die geïllustreerd is met een landkaart van Java en foto's van Haasse, samen met haar familie, in het Indische landschap. In de tekst wordt, aan de hand van citaten van Haasse, geïllustreerd dat de schrijfster Indië uit eigen ervaring kent en dat aspecten van de roman daarop zijn gebaseerd. De foto's van Haasse in het overweldigende landschap functioneren als een bewijs voor de geloofwaardigheid, of authenticiteit, van de auteur. De volgende spread wordt geheel in beslag genomen door een glanzende kleurenfoto van een groen landschap, waarin niets verraadt dat de foto genomen is in Indonesië (in plaats van in Indië), behalve het feit dat het een kleurenfoto is. Op deze manier wordt een suggestie van continuïteit gewekt met het landschap in de vorige foto's, het Indische landschap van Haasse. De leesmodus die in deze spreads is geïntroduceerd, wordt doorgezet in de rest van de gids: er is een sterke focus op de auteur en het verband tussen tekst en autobiografie wordt steeds opnieuw gelegd, waardoor een biografische leeswijze wordt gestimuleerd. Authenticiteit speelt daarin een belangrijke rol, maar de etniciteit van Haasse wordt daarbij niet bevraagd zoals Robinson dat deed in 1948. In de Leesgids wordt kort aandacht besteed aan de politieke omstandigheden waaronder Oeroeg verscheen: de politionele acties. Hoewel wordt opgemerkt dat de ‘on-overzichtelijk[e]’ situatie de publieke opinie in Nederland verdeelde, wordt niet ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
der ingegaan op de toedracht van die situatie. Er is haast geen informatie over de politionele acties en hun gewelddadige karakter. Onder het kopje ‘geschiedenis’ in de sectie ‘stof tot praten’ worden enkele vragen gesteld die een discussie over dit onderwerp zouden moeten starten. Deze zijn echter weinig kritisch en worden in bedekte termen gesteld. ‘Wat weten wij wat lezers in 1948 nog niet wisten?’ bijvoorbeeld. (Enschedé 2009: 23) In veel van de recensies die in 2009 van Oeroeg verschenen is ook een verslag van de persreis opgenomen. Vrijwel alle journalisten lijken te verwachten dat ze met de reis een stap terug in de tijd zullen doen en zo een glimp van tempo doeloe op kunnen vangen. De journalisten worden meegetroond naar een meer dat Haasse inspireerde voor het meer in Oeroeg - waarvan de diepte net zo ‘onpeilbaar’ is als Oeroeg - waarmee opnieuw een realistische, biografische lezing wordt aangemoedigd. Sommige journalisten zijn zichtbaar teleurgesteld dat het Indonesië van nu niet meer het Indië van vroeger is. In Onno Bloms beschrijving van Jakarta bijvoorbeeld is een dergelijke vorm van imperalist nostalgia te herkennen: de stad is niet zo schoon en strak als die in de koloniale tijd moet zijn geweest. (Blom 2009) Over het luxehotel waar de journalisten verblijven merkt Jan Zandbergen op dat de omstandigheden er ‘nog paradijselijker dan in de tempo doeloe’ zijn en dat het een uitstekende omgeving is om zich te ‘kunnen verplaatsen in het vooroorlogse Indië van Hella’. (Zandbergen 2009) Het bezoek aan Indonesië dwingt de journalisten om zich te verhouden tot de breuk tussen de koloniale en de postkoloniale tijd. Hoewel ze zich van die breuk bewust tonen, blijkt het gevoel van nostalgie en het verlangen naar ongerepte natuur dat daarbij hoort, sterk aanwezig te zijn: het tempo doeloe-discours is aanwezig in de herinnering aan Indië die door Oeroeg is aangewakkerd. Wanneer de journalisten de boekpresentatie van de Indonesische vertaling van Oeroeg bijwonen, hebben ze veel kritiek op de manier waarop de Indonesische studenten het boek lezen. De studenten zijn kritisch omdat Oeroeg niet genoeg ruimte zou bieden aan de onafhankelijkheidsstrijd en Oeroeg zelf weinig aan het woord laat. Deze leeswijze wordt door de journalisten niet geaccepteerd: de studenten zijn niet in staat om het werk op te vatten als een autonoom kunstwerk (Zandbergen 2009) en begrijpen niet dat je een auteur niet kunt afrekenen op de hoeveelheid aandacht die hij ergens aan schenkt (Pruis 2009). Pruis lijkt zich haast aangevallen te voelen door de kritische toon van de studenten, die Oeroeg beschouwen als een exponent van de ‘mooi Indië’-attitude, waarin de mooie kant, de natuur met name, van de kolonie wordt benadrukt. Behalve dat de journalisten hiermee de intellectuele capaciteiten van de studenten ontkennen (omdat die niet strookt met hun eigen, Westerse, poëtica), is hun argument paradoxaal: hoewel ze zelf wel aandacht schenken aan de artistieke kwaliteiten van de landschapsbeschrijvingen in de roman, hanteren de journalisten zelf ook een realistische leeswijze, wat bijvoorbeeld blijkt als ze het meer dat ze bezoeken gelijkstellen aan het fictieve Telega Hideung uit Oeroeg. In de framing van Oeroeg in het kader van Nederland Leest wordt de roman gepresenteerd als een ‘catalyst’ die discussies kan doen oplaaien. In zowel de presentatie als | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in de receptie blijkt echter ook een gevoel van nostalgie terug te komen dat ook elementen van tempo doeloe bevat: de nadruk op de natuur, het thematiseren van een continuïteit met het verleden en het belang van authenticiteit van de herinnering. | |||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe koloniale tijd in Nederlands-Indië en het gewelddadige einde daarvan tijdens de ‘politionele acties’ zijn een passage van de geschiedenis die steeds opnieuw vorm krijgt in de herinneringen van individuen, van groepen en op nationaal niveau. De bovenstaande korte casestudy van Hella Haasses Oeroeg illustreert hoe literatuur kan functioneren als culturele herinnering aan die periode en hoe die herinnering door de tijd heen verandert onder invloed van sociaal-culturele omstandigheden. In 1948 gaf het boek aanleiding tot verontwaardiging over de breuk tussen Nederland en de kolonie, die illustreert dat de herinnering nog in onderhandeling was. In 1993 functioneerde Oeroeg als een calibrator: het verhaal diende als een referentiepunt voor een herziening van de geschiedenis door het zichtbaar maken van oorlogsmisdaden tijdens de politionele acties. De herinnering aan het koloniale verleden in Indië blijkt dus genuanceerd en verandert steeds, ook onder invloed van sociale veranderingen, zoals de positie van de Indische gemeenschap en de omgang met de oorlogsmisdaden in politiek en maatschappij. Toch heeft deze casestudy ook geïllustreerd dat het beeld van Nederlands-Indië als een verloren paradijs in tempo doeloe steeds terugkeert. Niet alleen in de film en de receptie ervan in 1993, maar ook nog in 2009, tijdens Nederland Leest, vond tempo doeloe een plek in de culturele herinnering. | |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|