neemt deze fantasmatische structuren uiterst serieus als bron voor politiek handelen. Ze onderzoekt de affectief-politieke consequenties van de uitputting van die structuren, en de wijze waarop mensen hun zintuigen in dergelijke alledaagse crisissituaties - crises die door een al te systemische, homogeniserende blik doorgaans onder de radar blijven - opnieuw afstemmen. Doordat de zintuigen opnieuw worden afgesteld, ontwikkelen Berlants hoofdfiguren niet alleen een weerstandsbeleid (om met Jeroen Mettes te spreken) maar leren ze zichzelf ook een radicaal nieuw sensorium aan. Cruel Optimism presenteert zo een contemporain archief van de emotionele effecten van een leven in precaire omstandigheden. Maar dit historische heden verwijst ook naar een in se politiek besluit: haar zoektocht naar wat ze ‘counternormative practices’ noemt is niet toekomstgericht, zoals vaak in radicale politieke theorie, maar op de mogelijkheden van een andere manier van leven in het hier en nu. Wanneer de fantasieën van het goede leven onder druk komen te staan, en het heden een lange impasse wordt, kan dat volgens Berlant tot depressiviteit, cynisme of, omgekeerd, tot een heropleving van activisme leiden, al is dat lang niet altijd het geval. Het intrigerende van Berlants visie schuilt erin dat er volgens haar ook mengvormen denkbaar zijn, ambivalentere affecten die ook potentie herbergen. Of toch niet? Passiviteit en conventionaliteit lijken net zo goed ingrediënten te zijn van het wrede optimisme. Bepaald geen progressieve sentimenten, waardoor de vraag hoe emancipatoire politiek mogelijk zal blijven heikel, maar cruciaal wordt.
De antwoorden die Berlant op die vraag geeft fascineren en hebben vaak meerdere kanten. In die gelaagdheid van Berlants engagement met ons optimistische en tegelijkertijd hardvochtige historische moment, schuilt de filosofische rijkdom en finesse van dit boek, maar ook de complexiteit. Ze gaat te rade bij tal van tradities en kennisgebieden, variërend van trauma studies, affect theory, queer theory, (neo)marxisme, fenomenologie, psychoanalyse, de verschillende verschijningsvormen van everyday life theory, het (post)autonomistische denken van Negri en anderen en denkers van het evenement zoals Badiou. Die transdisciplinaire opzet maakt van Cruel Optimism een conceptuele tour de force, waarin van de lezer het nodige wordt gevergd. Er is geen eenduidige genealogie te geven van de argumenten die dit boek ontwikkelt, noch is er een theoretische school waar Berlant aansluiting bij zoekt. Steeds kijkt ze over grenzen heen, en herrijkt ze de conventionele genres waarmee we naar onszelf en de wereld, maar ook naar culturele teksten, symbolische infrastructuren en praktijken kijken. Berlant wisselt hiervoor vaak, soms zelfs per hoofdstuk, van register en instrumentarium, en is nergens op zoek naar vaste grond onder de voeten. Ook theory zelf - die de cultuurcriticus vaak al te gemakkelijk een behaaglijke positie verschaft - wordt hier opnieuw uitgevonden. Die veelheid zou je als een gebrek kunnen zien, maar het is evengoed te begrijpen als een keuze: de weigering om haar analyses af te ronden is ook een vorm van speculatieve politiek.
Toch is er wel een gezamenlijke vector te bedenken die richting geeft aan de vaak zeer uiteenlopende epistemologieën waar Berlant uit put: steeds gaat het haar om onderbrekingen in de vloeiende lijn van het alledaagse leven (dat door het kapitalisme