Vooys. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Marjolein Hogenbirk (met medewerking van W.P. Gerritsen) | |
Jacqueline Wessel
| |
[pagina 95]
| |
de richting van een zelfstandige kritische editie van Walewein ende Keye. Hoewel er door de werkgroep lange tijd hard aan het project werd gewerkt, werd de editie nooit afgerond. Tijdens haar promotieonderzoek naar de Walewein ende Keye stuitte Marjolein Hogenbirk op het materiaal van de werkgroep en vatte zij het plan op om, samen met haar promotor, de kritische editie op te pakken en tot een goed einde te brengen. Na de voltooiing van haar Walewein ende Keye-monografie in 2004 kon zij in 2006 binnen het project Editiemachine (een project van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis) met de kritische teksteditie aan de slag. Sindsdien is het project in een stroomversnelling geraakt: zo verscheen op 30 november 2009 bij het Huygens Instituut de eerste digitale uitgave van Walewein ende Keye, eveneens bezorgd door Marjolein Hogenbirk in samenwerking met W.P. Gerritsen.Ga naar voetnoot1 Nu ziet dan de gedrukte editie het licht. Walewein ende Keye is een bijzondere Arturroman. Niet alleen omdat het hier om een origineel Middelnederlandse Arturtekst gaat (dus niet uit bijvoorbeeld het Oudfrans vertaald) of omdat dit de enige overgeleverde versie van het verhaal is, ook de inhoud maakt Walewein ende Keye tot een bijzonder verhaal. Het verhaal is namelijk geschreven om de reputatie van Walewein als der aventuren vader te onderstrepen. Wat is het geval? Koning Artur heeft zijn neef Walewein een fraaie nieuwe positie aan het hof aangeboden. Dit is tegen het zere been van hofmaarschalk Keye. Jaloers beraamt hij een plan. Samen met twintig ‘getuigen’ probeert hij de reputatie van Walewein onderuit te halen door Walewein van grootspraak te beschuldigen: Walewein zou zich erop hebben doen voorstaan dat hij in zijn eentje meer avonturen tot een goed einde zou kunnen brengen dan alle andere ridders van Arturs hof bij elkaar. Uiteraard ontkent Walewein de aantijgingen en hij gaat op avontuur om te bewijzen wat hij waard is. Hij verricht de ene heldendaad na de andere en van al deze heldendaden stuurt hij de tienduizenden getuigen naar het hof. Zo bewijst Walewein dat zijn reputatie van der aventuren vader verdiend is. De avonturen van Keye en kompanen, net als Walewein op avontuur gegaan, staan in schril contrast met de heldendaden van Walewein. Keye ontvangt na ommekomst van een jaar vol wangedrag, misavontuur en gevangenschap bij terugkeer aan het hof een stevige afstraffing en moet het hof ontvluchten. Artur, die het gedoe met zijn hofmaarschalk inmiddels meer dan beu is, vloekt onkarakteristiek: ‘Hi heeft menege quaetheid gedaen, Laettene ten duvelvolen gaen!’ (219) Zoals gebruikelijk binnen de reeks Middelnederlandse Lancelotromans, bestaat de editie van Walewein ende Keye uit twee delen. Nu deze editie, anders dan eerdere delen in deze reeks, niet de neerslag vormt van een promotieonderzoek, maar voortvloeit uit een tijdens dat onderzoek opgelopen Waleweinvirus, wordt de editie dit keer ingeleid door een kortere studie. Overzichtelijk ingericht en prettig verwoord komen kwesties aan de orde zoals handschriftelijke context, structuur en karakterisering van de personages, thematiek, positie van de tekst binnen de Franse en de Middelnederlandse | |
[pagina 96]
| |
tradities en het proces van inpassing van de tekst binnen de Lancelotcompilatie, waarbij de lezer telkens weer bewust gemaakt wordt van de punten waarop de Walewein ende Keye van de Arturtraditie afwijkt. De lezer die niet in de complexe materie van dit onderzoeksveld is ingevoerd, krijgt zo snel een beeld van de geschiedenis van Walewein ende Keye en van de belangrijkste onderzoeksvragen rond deze tekst. De bibliografie biedt desgewenst vele aanknopingspunten voor verdere verdieping. Een uitgebreide samenvatting van het verhaal biedt de onervaren lezer van Middelnederlandse teksten houvast op zijn of haar avontuurlijke tocht door de toch altijd wat ontoegankelijke Middelnederlandse tekst. Het tweede deel van het boek wordt gevormd door de kritische teksteditie. Het belang van de editie is evident. Zoals gezegd hebben we hier te maken met een origineel Middelnederlandse tekst die een binnen de Arturtraditie bijzondere thematiek behandelt en die maar in één versie is overgeleverd. Bovendien wordt deze tot nu toe vrij onbekend gebleven ingevoegde roman nu voor het eerst als een zelfstandige tekst en voorzien van een gedegen annotatieapparaat uitgegeven en zo voor nader onderzoek toegankelijk gemaakt. Het hoge niveau van de editiereeks maakt deze editie een waardevolle aanwinst voor het onderzoeksveld. Conform de in de reeks gehanteerde editieprincipes, gaat de kritische tekst vergezeld van een paleografisch/genetisch commentaar (dat wil zeggen: aantekeningen die de lezer helpen zich een beeld te vormen van de tekst van het handschrift en de wijze waarop de tekst is overgeleverd), uitvoerige woordverklaringen en een literair-historische toelichting. Nu in deze tekst de corrector van de compilatie niet heeft ingegrepen en nu er geen sprake is van een brontekst of een andere versie van Walewein ende Keye die vergelijkende aantekeningen noodzakelijk maakt, kan het annotatieapparaat in vergelijking met eerdere delen uit de reeks beperkt blijven. Een ander opvallend verschil met eerdere delen in de reeks is dat er voor gekozen is in het P/G-apparaat niet de tot nu toe gebruikelijke tekens te gebruiken om bijvoorbeeld correcties, uitkrabbingen, tussen puntjes gezette letters of woorden, doorhalingen of hoger of juist lager dan de overige tekst geschreven woorden aan te duiden. Ditmaal wordt de handschriftelijke situatie beschreven, waarmee het P/G-apparaat voor de niet met de paleografische symbolen bekende lezer een stuk toegankelijker is geworden. Overigens worden in deze reeks de annotatiecategorieën in drie duidelijk van elkaar gescheiden stroken onder de leestekst weergegeven. Zo kan elke lezer zich desgewenst beperken tot die informatie die voor hem of haar van belang is. De lezer die alleen geïnteresseerd is in het verhaal zal zich beperken tot de leestekst en het blok woordverklaringen. De lezer die meer wil weten over de paleografische en genetische situatie van de tekst wendt zich tot het P/G-blok. De literair-historicus vindt in blok T vast veel van zijn of haar gading. Valt er dan niets af te doen aan deze editie? Natuurlijk wel. Immers, geen editie is perfect. Zo ontbreekt in de inhoudsopgave de paragraafnummering onder hoofdstuk 1 en onder het kopje ‘Inrichting van de editie’ en staan er af en toe typefoutjes in het | |
[pagina 97]
| |
notenapparaat. Eén hele amusante wil ik de lezer niet onthouden. Wanneer een wat oudere burchtheer zijn ochtendwandelingetje buiten de muren van het kasteel maakt, hoort hij een knaap luid roepen: ‘Hulpe, wacharme, live here! Wat wondere es nu hier gesciet!’ (vers 544-545) De roepende jongeman wordt niet geïntroduceerd en ook later wordt niet uitgelegd wie hij is of waar hij vandaan komt. Als we blok T mogen geloven is het in elk geval wel een zeer charmante knaap: ‘Vermoedelijk is de beschrijving van het personage door bekoring verdwenen’ (91, onder T 544). Hier dient uiteraard, heel prozaïsch, ‘bekorting’ gelezen te worden. Het moge duidelijk zijn, deze kritische editie is een belangrijke aanwinst voor de Medioneerlandistiek. Niet alleen omdat na vijftig jaar de eerste zelfstandige uitgave van Walewein ende Keye een feit is. Door de beproefde formule studie-leestekst-gescheiden annotatieapparaten kan dit boek de nieuwsgierige student historische letterkunde een eerste kennismaking bieden met tekst en onderzoeksveld, terwijl het de ervaren onderzoeker middels de paleografisch/genetische en de literair-historische aantekeningen een waardevol onderzoeksinstrument in handen geeft dat mooie aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek. |