Vooys. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Helmut Schmitz en Annette Seidel-Arpaci (red.) | |
A.B.C. Swart
| |
[pagina 90]
| |
the discursive function of the ideologeme of the taboo is (...) to legitimate precisely that discourse that the ideologeme alleges is forbidden. This can be observed, for example, in the reception of Sebald's theses in Luftkrieg und Literatur. Sebald's assertion of a historical absence in Germany of a debate about the bombings due to an unspoken collective agreement that referred both the Holocaust and the bombings to a past never to be fully assessed was picked up by the German review pages to produce precisely the debate Sebald claimed had been absent. (5) Het veronderstelde taboe is dus in elk geval buitengewoon productief. Sommigen stellen zelfs dat de erkenning van het Duitse slachtofferschap naar de andere kant is doorgeslagen. Afgelopen zomer publiceerde de Duitse historicus Götz Aly zijn veelbesproken boek Warum die Deutschen? Warum die Juden?, waarin hij eindelijk de vloer hoopt aan te vegen met de egalitaristische these dat eigenlijk iedere Duitser een slachtoffer was. Dankzij deze bundel is te begrijpen dat discoursen omtrent het Duitse slachtofferschap in de Tweede Wereldoorlog in een veel langere traditie staan dan bijvoorbeeld Sebald ons wilde doen geloven. Al tijdens de oorlog gebruikte Goebbels' propagandamachine de Engelse luchtaanvallen om de geallieerden als imperialisten en terroristen af te schilderen. Het vernietigende bombardement op Dresden van 13 februari 1945 werd het ultieme mythisch geladen referentiepunt voor de Anglo-Amerikaanse oorlogsmisdaden. Deze troop was zo krachtig dat hij meteen bleef hangen in het Duitse collectieve bewustzijn, zodat hij na de oorlog eenvoudig kon worden overgenomen door historici en journalisten in de DDR, zoals Bas von Benda-Beckmann overtuigend aantoont. Bovendien bood de nadruk die de nazi's op de Engelsen en de Amerikanen hadden gelegd een bijkomend voordeel voor de socialisten, die op die manier de westerse kapitalisten als het ultieme kwaad konden afschilderen, terwijl het Russische Rode Leger van beschuldigingen van oorlogsmisdaden gevrijwaard bleef. (35) Als er al een taboe bestond, dan is het dus in elk geval duidelijk dat het Duitse lijden toch regelmatig gearticuleerd werd. Suzanne Brown-Fleming laat met mooie voorbeelden zien hoe de Duitse katholieken reeds vlak na de oorlog hun lijden onder woorden brachten. Ze put daarvoor uit de zeer omvangrijke briefwisselingen van de Amerikaanse kardinaal Aloisius Muench, die van 1946 tot 1959 in Duitsland werkzaam was. Al in januari 1946 brak Muench in zijn pastorale brief ‘One World in Charity’ een lans voor de Duitsers. Hij riep de wereld op de Duitsers niet meer te haten, en hen de misdaden van de nazi's te vergeven. De open brief werd massaal verspreid en Muench ontving nog jaren talloze brieven van katholieke Duitsers die hun dank betuigden. Inderdaad, schreven velen, waren lang niet alle Duitsers nationaalsocialisten en bestond er dus eigenlijk geen collectieve Duitse schuld. Maar de Duitsers waren gedurende de eerste jaren na de oorlog wel allen het slachtoffer van de grote economische schade, van de Amerikaanse bezetting en van voedselschaarste. Een enkele respondent ging nog een stapje verder: volgens een leraar uit München werkten de geallieerden in het diepste geheim aan een grootschalige vergeldingsactie, waarbij miljoenen Duitsers | |
[pagina 91]
| |
een langzame en pijnlijke dood zouden vinden. De schrijver van deze verontrustende brief zou naar eigen zeggen nog liever in een concentratiekamp opgesloten en vergast worden. (21) De situatie was volgens hem dus eigenlijk nog een stuk ernstiger dan de Holocaust. Enkele andere artikelen uit de bundel richten zich op de recentere herinneringscultuur. Christian Groh probeert de mythe van het taboe uit de wereld te helpen door monumenten die herinneren aan het bombardement op de zwaar getroffen stad Pforzheim centraal te stellen. Volgens Groh is het taboe een recente marketingtruc van Duitse uitgevers die de verkoop van hun boeken over Duitse geschiedenis een nieuwe impuls willen geven. (75) Sinds de publicatie van Sebalds eerdergenoemde Luftkrieg und Literatur (1999) verschenen er inderdaad nogal wat boeken die beweerden nu eindelijk eens korte metten te maken met de onbespreekbaarheid van deze problematiek: literaire teksten, zoals Günter Grass' Im Krebsgang (2002), maar ook memoires en historiografische werken, zoals Jörg Friedrichs veel vertaalde bestseller Der Brand (2002), dat in Duitsland goed ontvangen werd, maar in het Verenigd Koninkrijk tot verontwaardigde reacties leidde. Daarnaast verscheen de tv-film Dresden (2006), met een budget van meer dan 10 miljoen euro de duurste Duitse tv-productie ooit gemaakt. (1) Michel Heinlein ageert net als de eerdergenoemde historicus Götz Aly tegen het denkbeeld dat eigenlijk alle Duitsers slachtoffer waren. Heinlein geeft in zijn artikel (dat trouwens vreemd genoeg in het Duits werd opgenomen, terwijl alle andere artikelen Engelstalig zijn) een kritische analyse van het slachtofferdiscours, dat volgens hem vooral in het laatste decennium steeds dominanter is geworden. De laatste oude nazi's zijn bijna dood, zodat de laatste groep die de oorlog nog heeft meegemaakt in de oorlog nog kind was, en dus vrijwel uitsluitend uit slachtoffers bestaat. Heinlein stelt dat er te veel over Duitsers wordt gesproken als over slachtoffers, waardoor er te weinig aandacht wordt besteed aan de daders. Daarnaast wordt er steeds meer grootschalig onderzoek gedaan naar traumaverwerking bij kinderen, waarbij gegevens uit verschillende oorlogen met elkaar worden gecombineerd. Hoewel de aldus verkregen onderzoeksresultaten van groot nut kunnen zijn voor therapeuten, schuilt in dit soort onderzoek ook een gevaar: oorlog wordt slechts beschouwd als een universeel fenomeen, waardoor de politieke, culturele en historische context vervagen. Er dreigt zo een universeel toepasbaar oorlogsverhaal te ontstaan, dat alleen nog oog heeft voor traumatische ervaringen, met de Holocaust als ultieme betekenaar. Het vaak psychoanalytisch gekleurde hulpverleningsdiscours kijkt vooral naar het individu, en nauwelijks naar maatschappelijke processen. Bovendien heeft het discours geen oog voor de (politieke) verantwoordelijkheid van daders van oorlogsgeweld, aldus Heinlein. De bundel bevat dus een aantal artikelen die heel interessante case studies behandelen. Zo slaagt de bundel er inderdaad in nieuwe inzichten te bieden in het slachtofferdiscours, zoals dat tot uiting komt in allerlei verschillende maatschappelijke domeinen. Toch schort er iets aan de bundel. Wat ontbreekt is een visie, een onderzoekspro- | |
[pagina 92]
| |
ject dat de casestudies echt met elkaar verbindt. De verscheidenheid aan onderwerpen geeft niet zozeer blijk van een brede blik, maar verraadt eerder een willekeurige, ondoordachte opzet. De artikelen zijn ingedeeld in vier blokken. De eerste twee, ‘History and Historiography’ en ‘Public Memory and Mourning’, bieden doorwrochte artikelen die ook daadwerkelijk over hun respectieve onderwerpen gaan. Het derde blok echter, ‘Visual and Literary Representation’, is willekeurig gekozen. De meeste artikelen in de rest van de bundel maken immers ook veelvuldig gebruik van films en literatuur, en enkele zelfs uitsluitend. Het artikel van Cathy S. Gelbin over de representatie van lesbiennes in holocaustfilms is rommelig opgezet. De auteur beweert gebruik te zullen maken van het (overigens toch al beperkte) begrippenapparaat van de feministische filmcritica Laura Mulvey, maar werkt die opzet vervolgens niet echt uit. Het vierde en laatste blok van de bundel, ‘International Perspectives’, schiet ook tekort. Bill Nivens bijdrage over Oost-Europa leunt zwaar op Oost-Europese journalistieke discoursen, zonder die mediadiscoursen zelf kritisch te analyseren. Ook Krijn Thijs' artikel over Nederlandse discoursen wekt sterk de indruk dat de auteur speciaal voor deze gelegenheid eens lekker in de krantenarchieven is gedoken. Zijn analyses van Het stenen bruidsbed (1959) van Harry Mulisch en De tweeling (1993) van Tessa de Loo blijven steken bij citaten uit interviews met de auteurs. Een werk als W.F. Hermans' novelle Het behouden huis (1951), waarvan ook de receptie voor dit onderwerp zeer interessant was geweest, laat hij geheel buiten beschouwing. En wanneer Thijs de meningen van Nederlanders over Duitsers wil weten, maakt hij geen gebruik van de uitgebreide resultaten van onderzoeken van bijvoorbeeld TNS NIPO, maar verzandt hij in het opsommen van krantenberichten over dodenherdenkingen en ontmoetingen tussen Duitse en Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders. Het artikel van redacteur Seidel-Arpact, ten slotte, is prachtig, maar waarom de speelfilm Walk On Water (2004) een internationaal perspectief op het Duitse slachtofferschap zou bieden blijft enigszins onduidelijk. Een internationaal perspectief dat echt een aanvulling zou zijn op deze bundel, een Anglo-Amerikaans perspectief, ontbreekt helaas volledig, wat een groot gemis is.Ga naar voetnoot(1) En dan te bedenken dat het congres nota bene in Leeds heeft plaatsgevonden. Het feit dat het hier een congresbundel betreft verklaart waarschijnlijk ook de willekeurige samenstelling. Maar dit gegeven kan geen excuus zijn voor de ietwat slordige redactie: één artikel is in het Duits, terwijl de andere in het Engels zijn; Duitse citaten worden in het ene artikel wel en in het andere niet vertaald; afkortingen worden niet altijd toegelicht; de index is sympathiek, maar bevat veel te weinig trefwoorden om echt van nut te kunnen zijn. Ondanks de willekeurige opzet is de bundel toch voor ten minste de eerste helft | |
[pagina 93]
| |
buitengewoon lezenswaardig voor wie zich wil verdiepen in (Duitse) discoursen over de Tweede Wereldoorlog. Menig artikel is duidelijk het resultaat van langdurig nauwgezet onderzoek en weet allerlei interessant materiaal dwars over de grenzen van verschillende disciplines op zeer overtuigende wijze te presenteren. De bundel biedt inderdaad veel nieuwe perspectieven, al zijn ze helaas niet erg internationaal. |
|